ECLI:NL:TADRSHE:2025:38 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-797/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2025:38
Datum uitspraak: 10-03-2025
Datum publicatie: 10-03-2025
Zaaknummer(s): 24-797/DB/ZWB
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Tul
Beslissingen: Tenuitvoerlegging
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Samenhang met 24-795 en 24-797. De deken vordert tenuitvoerlegging van de bij beslissing van de raad van 18 juli 2022 (kenmerken 21-936 en 21-937/DB/ZWB) opgelegde voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee maanden. De proeftijd ving aan op 18 augustus 2022 en eindigde op 18 augustus 2024. De in de klachtdossiers 24-795 en 24-796/DB/ZWB aan de orde zijnde tuchtrechtelijke verwijten hebben betrekking op het handelen en nalaten van verweerder gedurende deze proeftijd. Toewijzing vordering TUL.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 10 maart 2025
in de zaak 24-797/DB/ZWB


naar aanleiding van de vordering ex artikel 48e Advocatenwet van:

deken

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 4 november 2024 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een vordering ex artikel 48e Advocatenwet bij de raad ingediend. Bij brief aan de raad van eveneens 4 november 2024 heeft de deken een bezwaar ingediend tegen verweerder. Op eveneens 4 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-085 van de deken ontvangen.

1.2 De vordering ex artikel 48e Advocatenwet (kenmerk 24-797/DB/ZWB) is, gelijktijdig met het dekenbezwaar (24-796/DB/ZWB) en de tegen verweerder door klaagsters BMR en VSZ tegen verweerder ingediende klacht (kenmerk 24-795/DB/ZWB), behandeld op de zitting van de raad van 27 januari 2025. Verschenen zijn de deken, vergezeld van mr. K, stafjurist, en verweerder. In de zaak met kenmerk 24-795/DB/ZWB zijn verschenen mr. L (namens BMR) en mr. TH (gemachtigde van BMR en VSZ).

1.4 De raad heeft kennisgenomen van:
- de brief van de deken van 4 november 2024 met bijlagen;
- de e-mail van verweerder met bijlage van 10 december 2024.

2 FEITEN

2.1 De raad gaat uit van de volgende feiten.

2.2 De raad heeft bij beslissing van 18 juli 2022 (kenmerken 21-936 en 21-937/DB/ZWB) aan verweerder een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden opgelegd, met bepaling dat de maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder zich binnen een periode van twee jaar opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging. De proeftijd is uit hoofde van deze beslissing ingegaan op 18 augustus 2022 en geëindigd op 18 augustus 2024.

2.2 De deken heeft bij brief van 4 november 2024 tenuitvoerlegging van de door de raad opgelegde voorwaardelijke schorsing gevorderd.

2.3 De deken heeft eveneens op 4 november 2024 een bezwaar tegen verweerder ingediend. Eveneens op 4 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-085 van de deken ontvangen. De in deze zaken verweten gedragingen vonden (deels) plaats binnen de op grond van voormelde beslissing van de raad vastgestelde proeftijd.

3 VORDERING EX ARTIKEL 48e ADVOCATENWET

3.1 De deken vordert tenuitvoerlegging van de bij beslissing van de raad van 18 juli 2022 (kenmerken 21-936 en 21-937/DB/ZWB) aan verweerder opgelegde voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden, aangezien verweerder zich gedurende de door de raad bepaalde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd tegen de vordering. Verweerder heeft de raad gevraagd om rekening te houden met zijn lange staat van dienst als advocaat. Ook heeft verweerder naar voren gebracht dat onderbreking van de belangenbehartiging mogelijk schadelijke gevolgen voor zijn cliënten heeft.

5 BEOORDELING

5.1 De deken heeft bij brief van 4 november 2024 bij de raad een bezwaar tegen verweerder ingediend (bij de raad bekend onder nummer 24-796/DB/ZWB/D). Op 4 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-085 van de deken ontvangen (bij de raad bekend onder nummer 24-795/DB/ZWB). De raad heeft het bezwaar van de deken en de klacht beoordeeld en bij beslissingen van de raad van heden geoordeeld dat het bezwaar en de klacht deels gegrond zijn en ter zake aan verweerder in beide zaken de maatregel van schorsing voor de duur van twaalf weken opgelegd. De gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten hebben betrekking op gedragingen die deels hebben plaatsgevonden binnen de op grond van de beslissing van de raad van 18 juli 2022 vastgestelde proeftijd.

5.2 Op grond van het bovenstaande is komen vast te staan dat verweerder zich gedurende de bij beslissing van 18 juli 2022 door de raad bepaalde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een in art. 46 Advocatenwet bedoelde gedraging. De raad zal met toepassing van 48e Advocatenwet de tenuitvoerlegging gelasten van de bij beslissing van de raad van 18 juli 2022 voorwaardelijk aan verweerder opgelegde schorsing voor de duur van twee maanden. Dat verweerder al lang advocaat is, is geen argument voor afwijzing van de vordering van de deken. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom de onderbreking van de belangenbehartiging door verweerder schadelijke gevolgen voor zijn cliënten heeft. Bovendien is dat geen reden om de vordering van de deken af te wijzen.

BESLISSING

De raad van discipline:
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de raad bij beslissing van 18 juli 2022 opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden;
- bepaalt dat de schorsing ingaat op 31 maart 2025 met dien verstande dat:
a. de schorsing pas ingaat na afloop van eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen;
b. verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar ten uitvoer worden gelegd;
c. de schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en A.A.T. van Ginderen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 10 maart 2025.

Griffier Voorzitter


Verzonden op: 10 maart 2025