ECLI:NL:TADRSHE:2025:27 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-528/DB/LI
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:27 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-02-2025 |
Datum publicatie: | 24-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-528/DB/LI |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Klacht deels niet-ontvankelijk op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet. Verweerder heeft zonder toestemming van klaagster zijn honorarium verrekend met aan klaagster toekomende gelden en daarmee gehandeld in strijd met de kernwaarden (financiële) integriteit. Deels gegrond. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 24 februari 2025
in de zaak 24-528/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde:
mr. C.J.M. Dreessen, advocaat te Sittard
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 juni 2024 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”).
1.2 Op 11 juli 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-064 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 januari 2025. Verschenen zijn klaagster, bijgestaan door mrs. D en H, en verweerder, bijgestaan door mr. D.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
volgende nagezonden stukken:
- De e-mail van klaagsters gemachtigde met bijlagen van 18 september 2024;
- De e-mail van verweerder met bijlage van 8 oktober 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft zich in 2019 gewend tot verweerder voor rechtsbijstand in een geschil tussen haar onderneming, PCG B.V., en klaagsters broer. De activiteiten van de vennootschap, hoofdzakelijk bestaande uit postbezorging, zijn eind 2018 gestaakt. Bij brief van 16 maart 2020 heeft verweerder de opdracht tot incasso van de vordering op klaagsters broer aan klaagster bevestigd. In de opdrachtbevestiging is de door klaagster en verweerder gemaakte tariefafspraak vastgelegd, inhoudende dat verweerders honorarium zou bestaan uit een percentage van 50% van de in de zaak te behalen opbrengst.
2.3 In 2020 heeft verweerder namens klaagster een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt jegens klaagsters broer en namens klaagster ten laste van haar broer conservatoire beslagen doen leggen.
2.4 Op 1 april 2021 heeft verweerder een akte van cessie ter ondertekening aan klaagster voorgelegd.
2.5 Bij vonnis van de rechtbank van 7 april 2021 is klaagster deels in het gelijk gesteld, in welk verband een bedrag van € 107.681,26 (te vermeerderen met rente en nakosten) aan haar is toegewezen.
2.6 In april 2021 heeft verweerder zonder voorafgaand overleg met klaagster uit een door klaagster beslagen depot een betaling aan een bevriend makelaar verricht.
2.7 Klaagster en haar broer hebben een betalingsregeling getroffen, op grond waarvan de broer met ingang van 22 april 2021 maandelijks een bedrag heeft betaald aan de deurwaarder. De deurwaarder heeft deze bedragen maandelijks overgemaakt aan verweerder, die de bedragen vervolgens, na verrekening met zijn honorarium, aan klaagster heeft doorbetaald.
2.8 Op 18 juni 2024 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in financiële aangelegenheden doordat hij:
1. geen deugdelijke mondelinge en schriftelijke uitleg heeft gegeven over de kosten
van rechtsbijstand;
2. een voor klaagster zeer ongunstige en onredelijke afspraak heeft gemaakt met
betrekking tot de kosten van zijn rechtsbijstand;
3. geen correcte opdrachtbevestiging heeft gemaakt;
4. onredelijk heeft gedeclareerd;
5. heeft nagelaten om regelmatig urenspecificaties aan klaagster te verstrekken;
6. zonder toestemming van klaagster zijn honorarium heeft verrekend met aan klaagster
toekomende gelden;
7. heeft getracht zekerheid te stellen, hetgeen op grond van gedragsregel 19
lid 1 expliciet verboden is;
8. heeft gehandeld in strijd met de kernwaarden (financiële) integriteit en onafhankelijkheid;
9. heeft gehandeld zonder mandaat van klaagster door zonder enig overleg een
factuur (van een (bevriende) makelaar) te betalen vanuit een depot waarop namens klaagster
beslag was gelegd;
10. klaagster ernstige financiële en emotionele schade heeft berokkend.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Ontvankelijkheid
De raad overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
5.2 Klaagster heeft zich op 18 juni 2024 met een klacht over verweerder tot de deken gewend. Dat klaagster ten gevolge van de door haar gestelde - door verweerder uitdrukkelijk betwiste- gezondheidsproblemen niet in staat was om eerder te klagen dan zij heeft gedaan, is naar het oordeel van de raad niet aannemelijk geworden. Ook van andere feiten en omstandigheden waardoor klaagster niet eerder kon klagen dan zij heeft gedaan, is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Dit betekent dat de klacht, voor zover deze ziet op het handelen of nalaten van verweerder van voor 18 juni 2021, met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk is.
5.3 Klaagster heeft een beroep gedaan op de in artikel 46g lid 2 Advocatenwet bepaalde uitzondering. Artikel 46g lid 2 Advocatenwet bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde termijn ingediende klacht niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De raad overweegt als volgt. De door klaagster gestelde -door verweerder uitdrukkelijk betwiste- gezondheidsproblemen noch de door verweerder gegeven voorlichting maken naar het oordeel van de raad dat klaagster een beroep op de in artikel 46g lid 2 Advocatenwet bepaalde uitzondering toekomt. Verweerster is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de gevolgen van het vermeende handelen of nalaten van verweerder haar pas na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet genoemde termijn bekend zijn geworden.
5.4 Omdat de klachtonderdelen 1, 2, 3, 4, 5, 7 en 9 betrekking hebben op het optreden van verweerder van voor 18 juni 2021, zal de raad deze klachtonderdelen op grond van het voorgaande met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.
5.5 Voor zover de klacht ziet op handelen of nalaten van verweerder vanaf 18 juni 2021 kan klaagster wel in de klacht worden ontvangen.
5.6 Beoordeling klacht
Klachtonderdelen 6 en 8
De klachtonderdelen 6 en 8 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke
behandeling. Voor zover deze klachtonderdelen zien op handelen of nalaten van verweerder
van voor 18 juni 2021 zijn deze klachtonderdelen, zoals hiervoor is overwogen, op
grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Voor zover
deze klachtonderdelen zien op handelen of nalaten van verweerder vanaf 18 juni 2021
kan klaagster wel in de klacht worden ontvangen. De raad overweegt als volgt.
5.7 Advocaten zijn met betrekking tot de kantoororganisatie gehouden tot naleving van de regels zoals bepaald in de Verordening op de Advocatuur (hierna: Voda). Artikel 6.19 lid 4 Voda bepaalt dat een advocaat met de rechthebbende schriftelijk kan overeenkomen dat derdengelden worden aangewend ter voldoening van een eigen declaratie. Indien derdengelden zijn aangewend ter voldoening van een eigen declaratie, bevestigt de advocaat dit schriftelijk aan de rechthebbende. Uit de toelichting bij artikel 6.19 lid 4 Voda volgt dat voor verrekening van derdengelden met een eigen declaratie is vereist dat de cliënt hier expliciet mee instemt en dat de instemming schriftelijk is vastgelegd.
5.8 Vast staat dat verweerder de van de deurwaarder ontvangen bedragen steeds (deels) heeft aangewend ter voldoening van zijn eigen honorarium. Verweerder heeft naar voren gebracht dat klaagster hiermee ook steeds expliciet of impliciet heeft ingestemd. Klaagster heeft vanaf 2021 over iedere uitbetaling door de deurwaarder een bericht van de deurwaarder ontvangen en “zat bovenop de afwikkeling”, aldus verweerder. De raad passeert dit verweer. Verweerder had de instemming van klaagster schriftelijk moeten vastleggen om discussie achteraf te vermijden. Dit lag op de weg van verweerder als advocaat. Door dit na te laten, kan thans niet worden vastgesteld dat klaagster, zoals verweerder stelt, akkoord is gegaan met de verrekening. Daarmee is verweerder tekortgeschoten en dat kan hem tuchtrechtelijk worden aangerekend. Klachtonderdeel 6 is dan ook gegrond.
5.9 Het hiervoor vastgestelde tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen komt in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit. In zoverre is ook klachtonderdeel 8 gegrond.
5.10 Klachtonderdeel 10
Voor zover dit klachtonderdeel ziet op handelen of nalaten van verweerder van voor 18 juni 2021 is dit klachtonderdeel, zoals hiervoor is overwogen, op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Voor zover dit klachtonderdeel ziet op handelen of nalaten van verweerder vanaf 18 juni 2021 kan klaagster wel in de klacht worden ontvangen. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar ernstige financiële en emotionele schade heeft berokkend. Verweerder heeft dit onderdeel van de klacht uitdrukkelijk weersproken. Verweerder heeft juist een zeer gunstig resultaat voor klaagster behaald en het door verweerder in rekening gebrachte honorarium was redelijk, aldus verweerder. De raad heeft in de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht geen aanknopingspunten gevonden voor de juistheid van het verwijt dat klaagster door toedoen van verweerder ernstige financiële en emotionele schade heeft geleden. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, zal de raad dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij zonder toestemming van klaagster zijn honorarium heeft verrekend met aan klaagster toekomende gelden. Dit handelen komt in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit. Rekening houdend met de aard en ernst van de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten en het feit dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk werd veroordeeld, acht de raad een waarschuwing een passende maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan Klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 3, 4, 5, 7 en 9 op grond van het bepaalde
in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk;
- verklaart de klacht onderdelen 6, 8 en 10, voor zover deze zien op handelen of nalaten van verweerder van voor 18 juni 2021, op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel 6, voor zover dit ziet op handelen of nalaten van verweerder vanaf 18 juni 2021, ontvankelijk en gegrond;
- verklaart klachtonderdeel 8, voor zover dit ziet op handelen of nalaten van verweerder vanaf 18 juni 2021, ontvankelijk en gegrond, voor zover klaagster verweerder verwijt dat hij heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit, en voor het overige ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel 10, voor zover dit ziet op handelen of nalaten van verweerder vanaf 18 juni 2021, ontvankelijk en ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte, M.M.C. van de Ven, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 24 februari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 24 februari 2025