ECLI:NL:TADRSHE:2025:26 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-677/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2025:26
Datum uitspraak: 24-02-2025
Datum publicatie: 24-02-2025
Zaaknummer(s): 24-677/DB/LI
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. De klacht dat verweerder klagers belangen niet naar behoren heeft behartigd en hem niet dan wel onvoldoende heeft geinformeerd is ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 24 februari 2025

in de zaak 24-677/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 18 maart 2024 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”).

1.2 Op 11 september 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-033 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 januari 2025. Verschenen zijn klager en verweerder.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Klager heeft zich in 2017 gewend tot verweerder voor rechtsbijstand in een geschil met zijn broer omtrent de verdeling van de nalatenschap van de overleden moeder van klager.

2.3 In de gerechtelijke procedure die tussen klager en zijn broer aanhangig was heeft de rechtbank bepaald dat op 9 april 2020 een mondelinge behandeling zou plaatsvinden. Op 11 februari 2020 heeft tussen klager en verweerder een gesprek ter voorbereiding van de zitting plaatsgevonden. Dit gesprek duurde plusminus 2,5 uur. Bij e-mail van 20 maart 2020 heeft verweerder klager kort geïnformeerd over de gang van zaken ter zitting. De mondelinge behandeling van 9 april 2020 is aangehouden.

2.4 Bij brief van 19 januari 2021 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat de rechtbank had bepaald dat de mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 24 maart 2021. In deze brief heeft verweerder klager nogmaals kort geïnformeerd over de gang van zaken ter zitting en aan klager voorgesteld om elkaar een half uur voorafgaand aan de zitting in het gerechtsgebouw te treffen. In e-mailberichten van 23 en 24 februari en 4, 18 en 19 maart 2021 heeft verweerder diverse vragen van klager beantwoord en hebben klager en verweerder de te voeren strategie afgestemd.

2.5 Op 24 maart 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Tijdens een schorsing van de zitting hebben onderhandelingen plaatsgevonden, die hebben geresulteerd in een minnelijke regeling. Verweerder heeft klager geadviseerd over de inhoud van de minnelijke regeling en aan hem uitgelegd dat het verlenen van finale kwijting inhoudt dat de zaak tot een definitief einde komt.

2.6 De minnelijke regeling is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting. Na voorlezing van de regeling door de griffier hebben klager en zijn broer de regeling ondertekend. Artikel 4 van de regeling luidt als volgt:

“(4) Met inachtneming van het bovenstaande verlenen partijen elkaar volledige kwijting, inclusief voor wat betreft de nalatenschappen van vader, moeder en tante en het executeurschap van [klagers broer]. Partijen hebben over en weer niets meer van elkaar te vorderen en zij verlenen elkaar na volledige uitvoering van deze regeling volledige kwijting. Partijen komen overeen dat [klager] geen bedrijven of instellingen zal benaderen om informatie te verkrijgen met betrekking tot de nalatenschap van moeder.”


2.7 Bij e-mail van 24 maart 2021 heeft klager verweerder als volgt bericht:

“Gezien al hetgeen u voor ons heeft bewerkstelligd, zijn wij heel veel dankbaarheid verschuldigd. Wij hopen spoedig ons normale leven weer te mogen gaan oppakken. (…) Wij zullen uw hulp nooit vergeten, en als blijk hiervan zullen wij binnenkort ene keer bij uw kantoor even langskomen om een presentje aan te bieden, uiteraard na ons vooraf te hebben gemeld. (…)”

2.8 Bij e-mail van 7 april 2021 heeft klager verweerder nogmaals bedankt en aangegeven blij te zijn dat de zaak was geëindigd.

2.9 In juli 2021 heeft klager verweerder benaderd met de vraag of verweerder hem opnieuw kon bijstaan. Klager heeft in dit verband bij verweerder aangegeven dat hij met een beroep op dwaling op de minnelijke regeling wilde terugkomen. Verweerder heeft aan klager medegedeeld geen grond voor aantasting van de getroffen regeling te zien en niets voor hem te kunnen betekenen.

2.10 Bij brief van 30 september 2022 heeft klager bij verweerder aangegeven dat hij zich niet kon vinden in de inhoud van de op 24 maart 2021 getroffen regeling. Klager heeft zich bij verweerders kantoor beklaagd over het optreden van verweerder. De klachtenfunctionaris van verweerders kantoor heeft bij brief van 11 november 2022 aan klager medegedeeld dat naar zijn oordeel de klacht van klager ongegrond was.

2.11 Op 18 maart 2024 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.


3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft klagers belangen niet naar behoren behartigd en heeft hem niet dan wel onvoldoende geïnformeerd.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.


5 BEOORDELING

5.1 Ontvankelijkheid

De raad overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

5.2 Klager heeft zich op 18 maart 2024 met een klacht over verweerder tot de deken gewend. De raad zal de klacht, voor zover deze ziet op handelen of nalaten van verweerder van voor 18 maart 2021, op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren. Voor zover de klacht ziet op handelen of nalaten van verweerder vanaf 18 maart 2021 kan klager wel in de klacht worden ontvangen.

5.3 Beoordeling klacht

Toetsingskader

De klacht heeft betrekking op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.4 Beoordeling

Klager verwijt verweerder dat hij klager niet goed heeft geïnformeerd over de consequenties van het treffen van een minnelijke regeling. Klager verwijt verweerder meer specifiek dat verweerder niet goed aan hem heeft uitgelegd wat “finale kwijting” inhoudt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager en verweerder uitvoerig met elkaar hebben gecorrespondeerd over de zaak en de te voeren strategie en dat op 11 februari 2020 en op de dag van de zitting een bespreking ter voorbereiding van de zitting heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij tijdens de schorsing van de zitting aan klager heeft uitgelegd dat het treffen van een minnelijke regeling met een finale kwijtingsclausule tot gevolg heeft dat de zaak tot een definitief einde komt. Het komt de raad aannemelijk voor dat verweerder dit zo met klager heeft besproken. Klager heeft gesteld dat verweerder tijdens de schorsing van de zitting tegen hem heeft gezegd dat na het treffen van de minnelijke regeling nog vorderingen tegen klagers broer konden worden ingesteld, maar verweerder heeft dit uitdrukkelijk weersproken, zodat niet is komen vast te staan dat verweerder dit tegen klager heeft gezegd. Voorts staat vast dat, zoals gebruikelijk, de griffier de inhoud van de minnelijke regeling, waaronder de finale kwijtingsclausule, aan partijen heeft voorgelezen, en aan partijen heeft voorgehouden dat het doel van de regeling was, dat zij van de kwestie af zouden zijn. Klager heeft vervolgens met de regeling ingestemd en deze ondertekend. Tot slot staat vast dat klager verweerder bij e-mails van 24 maart en 7 april 2024 heeft bedankt voor zijn inspanningen en aan verweerder heeft medegedeeld blij te zijn dat de zaak was geëindigd en zijn leven weer te kunnen oppakken.

5.5 Uit deze gang van zaken blijkt naar het oordeel van de raad dat klager uitdrukkelijk akkoord is gegaan met de inhoud van de minnelijke regeling, waaronder de finale kwijtingsclausule, en dat hij na afloop van de zitting ook tevreden was met de getroffen regeling en het resultaat van verweerders rechtsbijstand. Tegenover het verweer van verweerder dat hij klager naar behoren heeft geadviseerd en geïnformeerd heeft klager de klacht onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klagers verwijt dat verweerder klager onvoldoende over de gevolgen van het treffen van een minnelijke regeling heeft geïnformeerd. Dat klager enige tijd na het treffen van de regeling van gedachten is veranderd en wilde terugkomen op de getroffen regeling, kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten. Naar het oordeel van de voorzitter getuigt de bijstand zoals geschetst, niet van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. De raad zal de klacht op grond van het voorgaande ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht, voor zover deze ziet op handelen of nalaten van verweerder van voor 18 maart 2021, op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk;
- verklaart de klacht, voor zover deze ziet op handelen of nalaten van verweerder vanaf 18 maart 2021, ontvankelijk en ongegrond.


Aldus beslist door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte, M.M.C. van de Ven, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 24 februari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 24 februari 2025