ECLI:NL:TADRSHE:2025:23 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-967/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2025:23
Datum uitspraak: 03-02-2025
Datum publicatie: 03-02-2025
Zaaknummer(s): 24-967/DB/OB
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over een advocaat in zijn hoedanigheid van voorzitter van een College van Beroep voor de Examens. Verweerder heeft het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad door niet te reageren op klagers e-mail en niet mee te werken aan zijn verzoeken. Dekenonderzoek is niet gefrustreerd. Verweerder mag zelf bepalen door wie hij zich laat bijstaan in een tuchtklacht. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 3 februari 2025

in de zaak 24-967/DB/OB


naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:

verweerder

gemachtigde:

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 23 december 2024 met kenmerk 48|24|065K, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 01 tot en met 07.

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager heeft een langdurig conflict met de [onderwijsinstelling] (hierna: de [onderwijsinstelling]). Verweerder is, naast zijn beroep van advocaat, voorzitter van het College van Beroep voor de Examens (hierna: CBE) van de [onderwijsinstelling].

1.2 Op 8 april 2021 heeft de secretaris van het college van bestuur van de [onderwijsinstelling] aan klager medegedeeld dat hij één aanspreekpunt krijgt voor klachten over medewerkers en opleidingen van de [onderwijsinstelling], ‘gezien de klachten die [klager] reeds heeft ingediend en de aankondiging van [klagers] voornemen meerdere klachten in te dienen’.

1.3 Op 22 juli 2021 heeft de [onderwijsinstelling] de e-mailcommunicatie met klager stopgezet en hem medegedeeld enkel zijn communicatie in behandeling te nemen die wordt gericht aan één postbus.

1.4 Op 30 maart 2022, 14 maart 2023, 31 juli 2023 en 24 december 2023 heeft klager zich tevergeefs proberen in te schrijven voor een masteropleiding aan de [onderwijsinstelling]. Klager is in dat verband diverse bestuursrechtelijke procedures tegen het college van bestuur van de [onderwijsinstelling] gestart, over onder meer de weigering hem in te schrijven voor de masteropleiding, het hanteren van het (hogere) instellingsgeld dan het (lagere) wettelijke collegegeld en een aan klager op 12 september 2022 opgelegd civielrechtelijk campusverbod.

1.5 Klager meent dat er sprake is van een racistisch complot om te verhinderen dat hij onderwijs kan volgen aan de [onderwijsinstelling], waarbij in ieder geval de directeur Juridische Zaken, de advocaat van de [onderwijsinstelling] en enkele anderen zouden zijn betrokken.

1.6 Op 7 april 2024 heeft klager leden van de CBE, waaronder verweerder, aangeschreven. Daarin heeft hij onder meer geschreven:

“[…] Hier zijn verschillende redenen waarom de leden van deze bezwaarcommissies verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de handelingen van de medewerkers van de universiteit: […]

Kortom, hoewel individuele medewerkers van de universiteit direct betrokken zijn bij het afhandelen van bezwaarschriften, hebben de bezwaarcommissies zoals de CBE of GAS een overkoepelende verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de procedures correct worden gevolgd en dat studenten eerlijk worden behandeld. Als zij falen in deze verantwoordelijkheid, kunnen zij worden aangesproken op hun rol in het waarborgen van de rechten van studenten en het naleven van de wetgeving.

Een advocaat kan een tuchtklacht ontvangen indien deze persoon niet gedraagt conform de gedragsregels advocatuur in een andere hoedanigheid.

Vragen

[…] 2) Sinds 1 januari 2022 heb ik een aantal bezwaarschriften ingediend bij de [onderwijsinstelling]. Kunt u aanduiden, waarom u deze bezwaarschriften niet heeft behandeld? Indien u geen kennis van deze bezwaarschriften, verwijs ik nogmaals naar de verantwoordelijkheid van uw functie.

[…] 5) Volgens de AWGB geldt een omgekeerde bewijslastregeling omtrent discriminatie. De Raad van State heeft in diverse zaken mijn discriminatiegronden gegrond verklaard. De [onderwijsinstelling]-medewerkers van de juridische afdeling zijn dus al een tijd geleden verklaard als racisten, aangezien verzoeken van personen met een andere ras wel zijn behandeld. Ondanks deze grondverklaringen van de Raad van State heeft dit niet geholpen, aangezien de [onderwijsinstelling]-medewerkers, tezamen met hun [onderwijsinstelling]-gemachtigde ([de gemachtigde van verweerder]) hun gedrag continueren.

Vanwege uw [onderwijsinstelling]-functie komt u in aanraking met deze zaken. Ik wil graag een motivatie ontvangen, waarom u niet dient te betrokken worden geraakt in de diverse strafrechtelijke onderzoeken.

6) Ik wil graag een complete lijst ontvangen van de [onderwijsinstelling]-medewerkers van de juridische afdeling, die mij jarenlang op een structurele, racistische wijze hebben benadeeld. Tegen hen zal een rechtsmiddel worden ingezet. […]

De volgende personen hebben minimaal bijgedragen aan het racistisch complot

[…]

7) Bent u bekend met het feit, onder de naam van mevrouw [naam] (voorzitter van de CBE) tal van documenten (brieven, CBE-uitspraak, vertegenwoordigingsbevoegdheid, etc.) zijn opgesteld door de [onderwijsinstelling]-medewerkers zonder haar goedkeuring? Beseft u, dat het voorgaande onder valsheid in geschrifte valt?

8) Het is goed mogelijk, dat er een onderzoek wordt gestart naar het strafrechtelijk/racistisch gedrag van de [onderwijsinstelling]-medewerkers van de juridisch afdeling. Bent u bereid om uw medewerking te verlenen? Zo nee, waarom niet?

9) Ik wil graag tevens vernemen of u bereid bent om in gesprek te treden met een deken. Vanwege de spoedeisendheid wens ik dit gesprek binnen 2 weken te voeren, waarbij tevens rekening dient te worden met de agenda van deze deken. Ik wil nog wijzen op de medewerkingsplicht bij de deken.

10) Tijdens het gesprek met de deken wens ik tevens een gesprek te voeren met mevrouw [naam] (voorzitter van de CBE). Kunt u ervoor zorgen, dat deze persoon aanwezig is tijdens het gesprek?

11) Op 30 maart 2022 had ik mijzelf aangemeld voor een masteropleiding en was ik in feite een aanstaande student en voormalige student. Op 12 september 2022 heb ik per direct een campusverbod van de [onderwijsinstelling] ontvangen om te verhinderen, dat ik werd ingeschreven voor de masteropleiding en zodoende voor het wettelijk collegegeld. Het campusverbod heb ik ontvangen op een bijzonder agressieve wijze door de [onderwijsinstelling]-beveiliging te midden van een drukke stilteruimte. Nadien op dezelfde dag op 12 september 2022 volgde een uitspraak van de voorlopige voorziening. Achteraf achterhaalde ik, dat de [onderwijsinstelling]-directeur [naam] en de [onderwijsinstelling]advocaat [de gemachtigde van verweerder] hebben bijgedragen aan dit racistisch complot. Heeft u kennis over dit voorval? 12) Heeft u kennis, dat de [onderwijsinstelling]-afdeling van de Juridische Zaken al jarenlang tracht te verhinderen om een discriminatieklacht te laten behandelen en verhinderde deze discriminatieklacht te verzenden naar de Commissie Ongewenst Gedrag (COG)? […]

Ik wil hierbij herinneren, dat deze e-mail onder mijn persoonsgegevens valt. Helaas heeft uw collega in het verleden mijn e-mail, zonder enige AVG-grondslag doorverzonden naar de [onderwijsinstelling]. Oftewel naar de [onderwijsinstelling]-medewerkers, die mij systematisch racistisch hebben benadeeld. Hierover was/wordt een afzonderlijk tuchtklacht ingediend. Als het nog niet duidelijk is: AVG-schendingen kunnen door de tuchtrechter worden behandeld. Ik dien tevens beroep op uw geheimhoudingsplicht omtrent deze e-mail. Oftewel de racistische [onderwijsinstelling]-medewerkers, tegen wie diverse zaken lopen, hoeven hierover geen kennis te hebben.

Vanwege de spoedeisendheid verzoek ik u om uiterlijk vrijdag 12 april 2024 om 23:59 uur de bovenstaande vragen te beantwoorden.

Uiteraard betreur ik het, dat een bepaalde toonzetting in dit document dient te worden geplaatst, maar het institutionele racistisch gedrag van de [onderwijsinstelling]-medewerkers behoort er bepaalde terminologie te worden gehanteerd. Voornamelijk vanwege het feit, dat dit document onderdeel is van een langlopende zaak, die zal worden onderzocht en waarbij specifiek is vereist om aan te duiden welke soort gedragingen als discriminerend worden ervaren. Deze e-mail wordt tevens naar de deken verzonden.”

1.7 Op 11 april 2024 heeft mr. Bertens namens het college van bestuur van de [onderwijsinstelling] gereageerd op het bericht van klager van 7 april 2024:

[…] Nu is gebleken dat u de afgelopen dagen per e-mail contact heeft gezocht met individuele (externe) leden van verscheidene commissies en colleges van de [onderwijsinstelling]. U handelt hiermee in strijd met de aan u opgelegde communicatiebeperking. Ook blijkt dat u deze personen onder oneigenlijke druk zet om informatie te geven en vragen te beantwoorden. Dit in het kader van bezwaarprocedures die u kennelijk aanhangig heeft gemaakt tegen de [onderwijsinstelling], maar die niet in behandeling zijn genomen omdat ze niet op de aangewezen weg zijn binnengekomen bij de universiteit.

Langs deze weg laat ik u nogmaals weten dat communicatie die de universiteit op andere wijze bereikt dan via het aan u opgegeven postbusadres, níet in behandeling zal worden genomen. […]

Los daarvan wil ik u er echter op wijzen dat op de [onderwijsinstelling] een plicht van goed werkgeverschap rust. De wijze waarop u in uw communicatie nu oneigenlijke druk uitoefent op personen werkzaam voor of in opdracht van de [onderwijsinstelling] – onder meer door het dreigen met klachten indien deze personen niet voldoen aan uw verzoeken – wordt door cliënte onacceptabel geacht. Wij zullen ons op korte termijn beraden op concrete juridische acties om uw aanhoudend intimiderend gedrag richting (personen werkzaam voor) de [onderwijsinstelling] een halt toe te roepen.”

1.8 Op 12 april 2024 heeft klager gereageerd op de brief van 11 april 2024:

“Rechtsorganen

De e-mailcommunicatie naar bepaalde personen is een onderdeel van een onderzoek. De e-mails waren tevens verzonden naar de deken en was hiervan op de hoogte.

Het andere doel is, dat het bezwaarschrift dient te worden behandeld, waaronder een minnelijke schikking. De Raad van State heeft in voorgaande uitspraken aangeduid, dat dit wettelijk verplicht is. Desondanks vertraagt u wederom de zaak door de stukken niet naar de bezwaarcommissie te verzenden. Uiteraard deel ik wederom nog mee, dat de brief van 29 maart 2024 niet als een rechtsgeldige besluit dient te worden aangemerkt, aangezien een onbevoegde [onderwijsinstelling]-secretaresse de brief heeft opgesteld. Deze persoon heeft geen bevoegdheid om te oordelen over inschrijvingsverzoeken.

Houding van de [onderwijsinstelling]

Het staat een burger vrij om te communiceren met welk persoon hij wenst. Hij staat een ieder vrij om niet te reageren, tenzij deze persoon een wettelijke verplichting heeft om te reageren om basis van zijn functie.

In de nabije toekomst kunnen desbetreffende personen, of andere personen, wederom worden benaderd. Het is aan de keuze om te reageren zoals ze wensen.

In de brief van 11 april 2024 benoemt u wederom onjuiste opvattingen. De zogenaamde elektronische communicatiebeperking is wettelijk niet mogelijk. Dit soort onderscheid levert verboden onderscheid op grond van ras op. De Raad van State heeft al in meerdere uitspraken geoordeeld, dat elektronische communicatiebeperking niet mogelijk is voor individuele personen. Dit sluit aan met de wetgeving. Hierover had u mij en de rechtbank voor 1,5 jaar lang weten te misleiden. Wederom tracht u de rechtsorganen te misleiden. Nota bene heb ik op zondag 7 april 2024 hierover al een reactie verstuurd naar de rechtbank. Deze e-mail is tevens direct naar de gemachtigde van de [onderwijsinstelling] verstuurd. Hij had hierover al kennis. Op basis van uw brief van 11 april 2024 respecteert u niet de uitspraken van de Raad van State.

U hebt een motief, dat ik niet ‘spreek’ met de bezwaarcommissieleden. Dat blijkt uit de voorgaande tuchtklachten, waarbij u op naam van een CBE-voorzitter diverse documenten heeft vervalst. Ik hoop, dat u realiseert, dat u door middel van de brief van 11 april 2024 hiermee het onderzoek belemmert.

Tuchtrecht

Ik verzoek u voortaan om mij op een communicatieve wijze te benaderen en dit soort (dreig)brieven achterwege te laten. Het staat u open om over dit onderwerp een gesprek te voeren, zoals ik dit voorheen altijd heb aangedragen, waarbij echter de gemachtigde en de [onderwijsinstelling] dit continue hebben geweigerd. Ondanks de meerdere verzoeken van de rechtbanken en Raad van State dit wel te doen. Ik verwijs hierbij naar gedragsregel 5 (minnelijke oplossing) en gedragsregel 6 (doelmatigheid). Hierover zijn al tuchtklachten ingediend.

Deze e-mail wordt tevens naar de deken verzonden.”

1.9 Op 28 april 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

2.2 Verweerder heeft klagers e-mail van 7 april 2024 doorgezonden, terwijl klager daarin uitdrukkelijk heeft vermeld dat die e-mail berust op vertrouwelijkheid. Verweerder schendt daarmee zijn geheimhoudingsplicht en gedragsregel 1.;

2.3 Verweerder sluit zich aan bij de houding van de [onderwijsinstelling] dat klager niet elektronisch mag communiceren met de [onderwijsinstelling]. Dat is in strijd met de Algemene wet bestuursrecht. Personen met een ander ras mogen wel elektronisch communiceren, dus dat wijst op racisme. Verweerder sluit zich daarmee aan bij de mening van een racistische organisatie en handelt overeenkomstig met deze organisatie, waardoor hij medeplichtig is. Verweerder schendt daarmee gedragsregel 1;

2.4 Verweerder heeft als bezwaarcommissielid meerdere jaren klagers bezwaarschriften niet behandeld. De verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de procedure correct worden gevolgd en dat klager eerlijk wordt behandeld, rust niet alleen bij de [onderwijsinstelling] of haar medewerkers, maar ook bij verweerder als bezwaarcommissielid. Verweerder schendt daarmee gedragsregel 1;

2.5 Verweerder heeft niet meegewerkt aan klagers onderzoek naar strafrechtelijk/racistisch gedrag van de medewerkers van de afdeling Juridische Zaken van de [onderwijsinstelling]. Dat kan van een integere advocaat wel worden verwacht. Verweerder schendt daarmee gedragsregel 1;

2.6 Verweerder heeft niet meegewerkt aan klagers verzoek om een gesprek bij de deken tezamen met mevrouw [naam], op wiens naam een aantal vervalste documenten zijn opgesteld. Dat kan van een integere advocaat wel worden verwacht. Verweerder schendt daarmee gedragsregels 1 en 29.

2.7 Verweerder heeft klager belemmerd in het uitvoeren van een rechtsmiddel door niet mee te werken aan klagers verzoek om een complete lijst van alle medewerkers van de afdeling Juridische Zaken te verstrekken. Als verweerder dat wel had gedaan, dan had klager deze klacht niet ingediend. Verweerder heeft daarom niet doelmatig gehandeld, wat in strijd is met gedragsregel 6;

2.8 Verweerder heeft mr. Bertens gekozen als zijn gemachtigde in deze tuchtklacht. Klager heeft meerdere tuchtklachten ingediend tegen deze gemachtigde. De gemachtigde wil daarin geen inhoudelijk verweer voeren, vertraagt de zaken, liegt en manipuleert, zegt dat hij informatie van zijn cliënt heeft ontvangen terwijl hij de stukken zelf heeft opgesteld, heeft de intimiderende brief van 11 april 2024 gestuurd aan klager en heeft enkel als doel om informatie te ontvangen om te gebruiken in zijn verweer tegen zijn eigen tuchtklachten. Er is dus sprake van een (risico op) belangenconflict, gebrek aan onafhankelijkheid en objectiviteit, een schending van de beroepsethiek en ondermijning van het vertrouwen in de rechtsgang door mr. Bertens toe te laten als gemachtigde van verweerder. Verweerder schendt gedragsregel 1 door te vinden dat mr. Bertens hem als gemachtigde kan bijstaan;

2.9 Verweerder frustreert en werkt het dekenonderzoek tegen door zich te laten vertegenwoordigen door mr. Bertens, die een onbehoorlijk verweer voert op de klacht en niet inhoudelijk ingaat op de klacht. De deken kan daardoor geen fatsoenlijk dekenstandpunt innemen, waardoor gedragsregel 29 wordt geschonden.

3. VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4. BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 De voorzitter van de raad hanteert als uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals in dit geval als lid van een CBE, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Klachtonderdeel a)

4.2 Door verweerder wordt ontkend dat hij de e-mail van 7 april 2024 heeft doorgestuurd. Klager heeft niet onderbouwd aangetoond dat dit wél door verweerder is gedaan. De feitelijke grondslag voor dit klachtonderdeel ontbreekt dus. Daar komt bij dat verweerder ook niet gebonden was aan een geheimhoudingsplicht. Hij fungeerde hier immers als voorzitter van de CBE en niet als advocaat van klager. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.3 Het college van bestuur van de [onderwijsinstelling] heeft aan klager communicatiebeperkingen opgelegd, in die zin dat hij uitsluitend nog per post gericht aan één postbus mag communiceren. Dat verweerder bij die besluitvorming betrokken is geweest, blijkt niet uit het dossier en wordt door verweerder ook ontkend. Dat die communicatiebeperking is voortgekomen uit racisme, dat verweerder daar weet van had en dat hij dat racisme onderschrijft, blijkt ook nergens uit. Als klager het niet eens is met die communicatiebeperking, is dat iets waar hij (het college van bestuur van) de [onderwijsinstelling] over kan aanspreken, al dan niet in een juridische procedure. Verweerder hoefde zich daar slechts over uit te laten als die kwestie voor lag in een procedure bij de CBE waarin hij als voorzitter optrad. Daarvan is niet gebleken. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.4 Klager heeft niet geconcretiseerd welke bezwaarschriften niet zouden zijn behandeld door verweerder. Verweerder heeft toegelicht niet betrokken te zijn bij de totstandkoming van de dossiers, dat hij überhaupt nooit betrokken is geweest bij de behandeling van een bezwaarschrift dat van klager afkomstig is en dat het hem ook geen blaam treft als bezwaarschriften niet in behandeling worden genomen door de [onderwijsinstelling] als die niet worden ingediend op de door de [onderwijsinstelling] aangegeven communicatiewijze. Gelet op die betwisting en het gebrek aan concretisering van dit klachtonderdeel, is klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond. De voorzitter betrekt daar ook bij dat als klager meent dat zijn bezwaarschriften niet (binnen de wettelijke termijn) worden behandeld, het bestuursrecht al voorziet in een middel om daartegen op te komen.

Klachtonderdelen d), e) en f)

4.5 Verweerder was niet gehouden om te reageren op de e-mail van klager van 7 april 2024. Door niet te reageren, heeft hij het vertrouwen in de advocatuur dan ook niet geschaad. Hij heeft niet hoeven meewerken aan klagers onderzoek naar racisme. Als klager meent dat er sprake is van racisme binnen de [onderwijsinstelling] en dat hij daar nadeel van ondervindt, dan kan hij de [onderwijsinstelling] daarop aanspreken in een civiele procedure of daarvan aangifte doen bij de politie. In dat verband kan klager verzoeken om verweerder te laten horen als getuige.

4.6 Ook hoefde verweerder geen gesprek met mevrouw [naam] te organiseren bij de deken. Als de deken daar behoefte aan had, kon hij hier zelf om verzoeken. Niet gebleken is dat de deken hierom heeft gevraagd en dat verweerder dat verzoek vervolgens heeft geweigerd. Van het frustreren van het onderzoek door de deken is dus geen sprake. Bovendien was het in dat geval aan de deken om daarover een dekenbezwaar in te dienen. Verweerder heeft daarnaast ook terecht gesteld dat op 7 april 2024 nog geen tuchtklacht was ingediend en er dus geen dekenonderzoek liep, zodat hij dit onderzoek ook niet kon frustreren.

4.7 Verweerder was tot slot niet gehouden om klager een complete lijst van alle medewerkers van de afdeling Juridische Zaken van de [onderwijsinstelling] te verstrekken. Dat klager tegen die medewerkers een ‘rechtsmiddel’ wilde instellen, onder verwijzing naar een uitspraak van de Accountantskamer Zwolle van 25 september 2023 (ECLI:NL:TACAKN:2023:50), maakt dat niet anders. Uit die uitspraak volgt dat accountants het toegang tot de tuchtrechter niet mogen belemmeren door de naam van een ondertekenend accountant niet te melden. Dat levert klager geen vrijbrief om, als fishing expedition, bij verweerder alle namen van medewerkers van de afdeling Juridische Zaken van de [onderwijsinstelling] op te vragen om te zien of een van die medewerkers toevallig vanuit een nevenfunctie onder een vorm van tuchtrecht valt, zodat hij ook tegen die persoon een tuchtklacht kan gaan indienen. Dat verweerder niet heeft meegewerkt aan dit verzoek, waartoe hij ook niet gehouden was, en klager daarom een tuchtklacht heeft ingediend, betekent ook niet dat hij alleen daarom ondoelmatig heeft gehandeld.

4.8 Klachtonderdelen d), e) en f) zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen g) en h)

4.9 Het is aan een beklaagde advocaat zelf om te bepalen of en door wie hij zich wil laten bijstaan. De vele bezwaren die klager uit tegen mr. Bertens, kan hij aan de orde stellen in zijn tuchtklacht tegen mr. Bertens. Dat verweerder zich laat bijstaan door een persoon waar klager bezwaren tegen heeft, betekent niet dat verweerder daarmee het vertrouwen in de advocatuur schaadt. Ook mag de beklaagde advocaat zelf bepalen op welke wijze hij zich wenst te verweren tegen een tuchtklacht. Klager stelt dat verweerder het onderzoek van de deken daarmee frustreert, maar niet is gebleken dat verweerder verzoeken van de deken heeft geweigerd. Van een schending van gedragsregel 29 is dus ook geen sprake. Bovendien is het in dat geval aan de deken om daarover een dekenbezwaar in te dienen.

4.10 Klachtonderdelen g) en h) zijn kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 3 februari 2025