ECLI:NL:TADRSHE:2025:22 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-943/DB/ZWB
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:22 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-01-2025 |
Datum publicatie: | 30-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-943/DB/ZWB |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familiezaak. Niet gebleken dat verweerster de in de beschikking van 2 april 2024 aan de man opgelegde verplichting, om binnen zes weken aan te tonen dat hij de overname van de woning kan financieren, niet is nagekomen, althans heeft haar cliënt niet heeft aangespoord om deze verplichting na te komen. Kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 29 januari 2025
in de zaak 24-943/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van 18 december 2024 met kenmerk K24-050 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken), van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 23 en van het nagekomen e-mailbericht met bijlagen van verweerster van 2 januari 2025.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is gehuwd geweest met de heer P, hierna: “de man”. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 april 2024 is de echtscheiding uitgesproken. In de procedure die tot deze beschikking heeft geleid werd de man bijgestaan door verweerster. Klaagster werd bijgestaan door mr. M.
1.2 In rechtsoverweging 4.19 heeft de rechtbank het volgende geoordeeld:
“(….) De man dient binnen zes weken na de datum van deze beschikking aan de vrouw
aan te tonen dat hij de overname van de woning kan financieren. De woning zal dan
vervolgens binnen twee maanden daarna aan de man worden geleverd, onder gelijktijdige
uitbetaling van de helft van de overwaarde van de vrouw. (…)”
1.3 Bij e-mails van 10 en 22 april 2024 heeft verweerster mr. M verzocht om haar
een door klaagster ondertekende akte van berusting toe te sturen. Bij e-mail van 22
april 2024 heeft verweerster aan mr. M medegedeeld:
“Cliënt wil de verdeling graag afronden. Hij kan de hypotheek echter niet regelen
zo lang als partijen nog gehuwd zijn. Mag ik van u dan ook de akte van berusting ontvangen?
(…)”
1.4 Op 29 april 2024 heeft de man van zijn financieel adviseur de schriftelijke bevestiging ontvangen dat uit toetsing van de financiële situatie van de man was gebleken dat hij in staat was om de overname van de woning te financieren. Verweerster heeft deze schriftelijke bevestiging bij e-mail van 29 april 2024 doorgestuurd aan mr. M, onder de mededeling “Hoe sneller de scheiding wordt ingeschreven, hoe sneller de betaling aan uw cliënte kan plaats vinden.”
1.5 In juni 2024 heeft klaagster zich tot een andere advocaat, mr. V gewend, die bij e-mail van 11 juni 2024 vragen heeft gesteld aan verweerster. Verweerster heeft deze vragen bij e-mail van 12 juni 2024 beantwoord, in het kader waarvan zij op de vraag van mr. V, of inschrijving van de echtscheiding noodzakelijk was voor verdere/vlottere voorgang, heeft geantwoord: “Ja, want levering van de woning kan niet plaatsvinden als echtscheiding niet is ingeschreven.”
1.6 Op 1 juli 2024 heeft klaagster tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken.
1.7 Nadat de appeltermijn was verstreken en verweerster de akte van non-appèl had ontvangen, heeft zij de gemeente verzocht om de echtscheiding in te schrijven, hetgeen op 11 juli 2024 is gebeurd.
1.8 In juli 2024 heeft klaagster zich wederom tot een andere advocaat, mr. R, gewend. Mr. R heeft bij e-mail van 17 juli 2024 vragen gesteld aan verweerster, die deze bij e-mails van 17 en 19 juli 2024 heeft beantwoord. Verweerster heeft onder meer aan mr. R medegedeeld dat ten gevolge van de ontstane vertraging in de inschrijving van de echtscheiding, ten behoeve van de hypotheekaanvraag de woning opnieuw moest worden getaxeerd, omdat de bank het taxatierapport uit februari 2024 niet meer accepteerde, en dat de man een nieuwe werkgeversverklaring moest opvragen, omdat de reeds verstrekte werkgeversverklaring intussen meer dan drie maanden oud was.
1.9 Klaagster heeft nagelaten haar medewerking te verlenen aan de levering van
de woning en de afkoop van de aan de hypotheek gekoppelde polis. In oktober 2024 heeft
verweerster namens de man een kort geding procedure jegens klaagster aanhangig gemaakt
teneinde in rechte medewerking van klaagster aan de levering van de woning en de afkoop
van de hypotheek af te dwingen. Bij vonnis in kort geding van 5 november 2024 heeft
de voorzieningenrechter de vorderingen van de man toegewezen. De voorzieningenrechter
heeft onder meer overwogen:
“(4.5) Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kon en mocht de man ter zake
de mogelijkheid van financieren van de woning volstaan met de mail met de toezegging
van zijn financiële tussenpersoon van 29 april 2024 omdat hij ondanks pogingen daartoe
nog niet kon beschikken over een definitieve offerte. (….) Daarbij komt dat in de
beschikking van 2 april 2024 verder ook niet is uitgewerkt hoe en met welke stukken
de man moest aantonen dat hij de overname van de woning kon financieren maar enkel
dát hij dit moest aantonen. Uit het voorgaande volgt dat de man heeft voldaan aan
het vereiste om de vrouw binnen zes weken na de beschikking van 2 april 2024 te informeren
over de haalbaarheid van financiering.”
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
het volgende:
Verweerster is de in de beschikking van 2 april 2024 aan de man opgelegde verplichting,
om binnen zes weken aan te tonen dat hij de overname van de woning kan financieren,
niet nagekomen, althans heeft haar cliënt niet aangespoord om deze verplichting na
te komen.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 De voorzitter overweegt voorts dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name de belangen van de kinderen. In dat verband mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast. Eerder dan in andere geschillen is het in dergelijke geschillen denkbaar dat een advocaat (nog) niet mag overgaan tot het entameren van een procedure voor zijn cliënt. Daarbij zal van geval tot geval moeten worden afgewogen het belang dat de cliënt van de advocaat heeft bij het voeren van een procedure, het belang van de wederpartij en dat van de betrokken minderjarige bij het voorkomen daarvan, het verloop van het geschil tot dan toe en de kans op succes van een procedure.
4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Klaagster verwijt verweerster dat zij de in de beschikking van 2 april 2024 aan de man opgelegde verplichting, om binnen zes weken aan te tonen dat hij de overname van de woning kan financieren, niet is nagekomen, althans haar cliënt niet heeft aangespoord om deze verplichting na te komen. De voorzitter overweegt dat verweerster niet op de – beweerdelijke – niet-nakoming van de beschikking kan worden aangesproken. Niet verweerster maar de man was partij in de procedure die heeft geresulteerd in de beschikking van 2 april 2024. Dat betekent dat niet verweerster maar de man verplicht is tot nakoming.
4.4 Voor zover klaagster verweerster verwijt dat zij haar cliënt niet heeft aangespoord om de beschikking na te komen, mist de klacht naar het oordeel van de voorzitter feitelijke grondslag. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster de schriftelijke bevestiging dat de man in staat was om de woning te financieren bij e-mail van 29 april 2024 heeft doorgestuurd aan klaagsters advocaat. Uit de overgelegde stukken blijkt tevens dat verweerster klaagster (met tussenkomst van klaagsters advocaten) meerdere malen vergeefs heeft verzocht om de akte van berusting te ondertekenen, zodat de echtscheiding kon worden ingeschreven, waarna de man een hypotheekofferte zou kunnen ontvangen en vervolgens tot verdere afwikkeling kon worden overgegaan. Omdat klaagster haar medewerking heeft onthouden aan zowel de ondertekening van de akte van berusting als aan de totstandkoming van de akte van levering, is vertraging ontstaan in de afwikkeling. Dat de vertraging is veroorzaakt doordat verweerster de man niet heeft aangespoord om de beschikking na te komen, blijkt geenszins uit de overgelegde stukken. Uit de overgelegde stukken blijkt juist dat verweerster zich heeft ingespannen om levering van de woning te realiseren.
4.5 De voorzitter komt tot de slotsom dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. De voorzitter zal de klacht op grond van het voorgaande kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 29 januari 2025