ECLI:NL:TADRSHE:2025:21 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-944/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2025:21
Datum uitspraak: 29-01-2025
Datum publicatie: 30-01-2025
Zaaknummer(s): 24-944/DB/ZWB
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over een advocaat in de hoedanigheid van bindend adviseur in een geschil tussen klagers en de rechtsbijstandsverzekeraar. Verweerder heeft zijn onafhankelijke rol zo mogen uitleggen dat hij het niet passend achtte om klagers uitleg te geven over zijn tussenbeslissing. Evenmin was verweerder ertoe gehouden om in te gaan op de opmerkingen die klagers hadden op de tussenbeslissing. In zijn beslissingen is verweerder gegaan op de punten die klagers naar voren hebben gebracht. Verweerder is vervolgens tot andere conclusies gekomen dan klagers. Daarmee is het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 29 januari 2025
in de zaak 24-944/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

en

klaagster

over:

verweerder


De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 19 december 2024 met kenmerk K24-023, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de nagekomen stukken van klagers van 9 januari 2025.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klager heeft een onderneming. De accountant van de onderneming heeft ook de privé-belastingaangiftes van klagers ingediend. Klagers menen dat zij door fouten en onjuist, althans het ontbreken van, advies van de accountant schade hebben geleden. Zij hebben daarom, via hun privé-rechtsbijstandverzekering, de accountant aansprakelijk willen stellen.

1.2 Namens de rechtsbijstandsverzekeraar is het standpunt ingenomen dat de kwestie niet onder de dekking valt en dat klagers de accountant niet succesvol kunnen aanspreken, omdat er geen rechtstreekse relatie bestaat tussen de accountant en klagers in privé. Klagers hebben dit met een advies van mr. T van 21 maart 2023 betwist en zij hebben een beroep gedaan op de geschillenregeling van de rechtsbijstandverzekering. Op 22 augustus 2023 heeft verweerder de ‘geschillenbrief’ ontvangen, bestaande uit de standpunten van partijen en de bijlagen uit het dossier. Onder de bijlagen bevindt zich ook het advies van mr. T van 21 maart 2023.

1.3 Verweerder is (via de deken) aangewezen als onafhankelijk adviseur om een bindend advies te geven.

1.4 Verweerder heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten toe te lichten. Op 22 september 2023 hebben klagers hun standpunt telefonisch toegelicht.
Op 19 oktober 2023 heeft verweerder een ‘(tussenbeslissing) inzake een bindende beslissing’ genomen (hierna: de tussenbeslissing). Verweerder heeft daarin, onder weergave van de standpunten van partijen, onder meer geconcludeerd dat er geen contractuele relatie tussen klagers en de accountant bestaat en dat een schending van de zorgplicht op grond van een onrechtmatige daad ook niet aan de orde is. Daarnaast is verweerder ingegaan op diverse gestelde schadeposten, waarbij hij concludeert dat het niet evident is dat klagers op die punten schade hebben geleden of dat niet valt vast te stellen dat de accountant daarvoor aansprakelijk is. Verweerder heeft partijen tot slot in de gelegenheid gesteld om een nadere toelichting te geven waarop wordt ingegaan op – kort samengevat – a) de hoogte van de vermeende vordering wegens premie arbeidsongeschiktheidsverzekering en kapitaalverzekering, en b) de gevolgen van verschillende bepalingen in de algemene voorwaarden voor de vermeende claim wegens het al dan niet of onjuist onvolledig betrekken van premies arbeidsongeschiktheidsverzekering en/of kapitaalverzekering in de aangifte inkomstenbelasting.

1.5 Op 20 oktober 2023 heeft verweerder aan klagers geschreven:
“Ik begreep van mijn collega dat u heeft gevraagd u terug te bellen om uitleg te geven over de (tussen) beslissing althans zo begreep ik van hem. Dat lijkt mij in beginsel niet de bedoeling. Mocht u vragen hebben kunt u mij per e-mail bereiken waarna ik zal beslissen of ik het nodig c.q. gepast vind in te gaan op uw vragen.”

1.6 Op 13 november 2023 heeft een werknemer van de rechtsbijstandsverzekeraar aan verweerder geschreven:
“Ik sprak zojuist verzekerde over uw tussenbeslissing en heb begrepen dat zij daarover vragen heeft en graag uitleg van u wenst over enkele punten, onder meer met betrekking tot overeenkomsten en onrechtmatige daad zoals behandeld in uw tussenbeslissing. Wat [de rechtsbijstandsverzekeraar] betreft bestaat daartegen geen bezwaar. Kunt u verzekerde de door haar gewenste uitleg geven? (…)”

1.7 Daarop heeft verweerder diezelfde dag gereageerd:
“[Klaagster] heeft mij eerder al gevraagd om met haar in gesprek te gaan om uitleg te geven over de tussenbeslissing. Ik ben daar toen niet op ingegaan. Ik sta daar op dit moment nog precies hetzelfde in. Ik zal dus geen contact met [klaagster] opnemen om de tussenbeslissing met haar te bespreken.
Ik zie de nadere toelichting op de punten in de tussenbeslissing van [klagers] in de loop van januari 2024 graag tegemoet.”

1.8 Op 21 november 2023 heeft klaagster verweerder per e-mail verzocht om uitleg en verduidelijking van de door verweerder gestelde vragen. Daarbij heeft zij een document overgelegd waarin zij reageert op de tussenbeslissing en toelicht op welke onderdelen daaruit zij zich niet kan verenigen.

1.9 Op 22 november 2023 heeft verweerder aan klagers geschreven:
“(…) Verder is het mij duidelijk dat u de nodige kritische kanttekeningen heeft geplaatst bij mijn tussenbeslissing en mij daarover ook de nodige vragen stelt. Alhoewel ik e.e.a. begrijp, vind ik het niet gepast daar op dit moment inhoudelijk op in te gaan. Ik vind het bovendien wenselijk om mr. [P] in de gelegenheid te stellen om kennis te kunnen laten nemen van uw mail.
Ik zal uw mail dan ook doorsturen aan mr. [P]. Ik zie uw nadere toelichting graag uiterlijk 21 januari 2024 tegemoet.”

1.10 Op 27 november 2023 heeft klaagster aan verweerder geschreven:
“Ik heb uw mail van 22 november, waarin u aangaf het niet gepast te vinden om op dit moment inhoudelijk te reageren op mijn vragen/opmerkingen, ontvangen. Hoewel ik niet begrijp waarom dat niet gepast zou zijn, is het me duidelijk dat u niet gaat reageren op mijn vragen/ opmerkingen.
Zou u wel zo vriendelijk willen zijn mij in "jip- en janneke- taal " te laten weten wélke informatie u nog wenst te ontvangen v.w.b. de arbeidsongeschiktheids-en lijfrentepremies die niet zijn afgetrokken? Hetgeen u in uw tussenuitspraak zet bij punten a en b op pagina 4 is mij namelijk niet duidelijk.”

1.11 Op 30 november 2023 hebben klagers aan verweerder geschreven:
“We hebben intussen elders de vraag voorgelegd wat u bedoelt met punten a en b op pagina 5, waarop we nog zouden mogen reageren naar u toe. Dit daar we van u helaas geen toelichting kregen op mijn vragen daaromtrent. We denken dat e.e.a. ons nu duidelijk is. Reactie: (…)”

1.12 Op 20 december 2023 hebben klagers nader gereageerd op de inhoud van de tussenbeslissing.

1.13 Op 28 februari 2024 heeft verweerder een eindbeslissing genomen. Daarin heeft verweerder geconcludeerd dat er voor klagers geen redelijke kans op succes bestaat om de gestelde vordering(en) in een gerechtelijke procedure op de accountant te kunnen verhalen.

1.14 Op 8 maart 2024 hebben klagers aan verweerder geschreven:
“U stelt dat op nadere inhoudelijke correspondentie in beginsel niet meer zal worden ingegaan. Ik zou u toch graag de kans geven te reageren op ons verweer op de tussenuitspraak (en dus ook op de bindende uitspraak daar de tussenuitspraak daarin is overgenomen). We vinden het wel netjes u deze kans te geven voordat we verdere stappen gaan nemen. We gaan de zaak voorleggen bij het Kifid en zullen alle stukken ook doorsturen aan de Deken van de Orde van advocaten. Deze stappen nemen we daar we de hele gang van zaken zeer vreemd vinden en denken dat er onjuist is geoordeeld en gehandeld bij de afwikkeling van deze zaak.”

1.15 Op 25 maart 2024 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.
a) Verweerder was onvoldoende deskundig om het advies van de rechtsbijstandsverzekeraar te beoordelen. Hij had dat moeten opmerken en aan de deken moeten voorstellen een andere deskundige aan te wijzen;
b) Verweerder heeft niet gereageerd op de opmerkingen die klagers maakten over de tussenbeslissing, terwijl dat wel van hem kon worden verwacht als deskundige onderzoeker;
c) Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van klagers om bij de tussenbeslissing gestelde vragen op te helderen, terwijl dat wel van hem kon worden verwacht als deskundige onderzoeker.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Toetsingskader

4.1 De klacht heeft geen betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat, maar in zijn hoedanigheid van bindend adviseur in een geschil tussen klagers en de rechtsbijstandsverzekeraar. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van deze toetsingsnorm beoordelen.

Beoordeling

4.2 Van belang bij de beoordeling van deze klacht is dat de positie van een bindend adviseur met zich brengt dat deze een onpartijdige positie inneemt en als gevolg daarvan een onpartijdig oordeel moet geven. Verweerder heeft die onafhankelijke rol zo mogen uitleggen dat hij het niet passend achtte om klagers uitleg te geven over zijn tussenbeslissing. Net zoals rechters dat doen, heeft verweerder ervoor mogen kiezen om enkel door middel van zijn beslissingen te spreken. Daarmee heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. Dat klagers de vraag niet goed begrepen, is begrijpelijkerwijs frustrerend voor hen, maar in dat geval hadden zij juridisch advies kunnen inwinnen zoals zij dat uiteindelijk ook hebben gedaan. Die taak lag niet bij verweerder; hij trad namelijk niet op als hún adviseur.

4.3 Evenmin was verweerder ertoe gehouden om in te gaan op de opmerkingen die klagers hadden op de tussenbeslissing. Klagers hebben enkel de gelegenheid gekregen om antwoord te geven op de gestelde vragen. Verweerder heeft bovendien toegelicht die opmerkingen wel te hebben gelezen, maar dat dit niet heeft geleid tot aanpassingen van zijn eerdere conclusies. Daartoe was hij ook niet gehouden. Daarmee heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur evenmin geschaad.

4.4 Wat betreft de inhoud van de beslissingen, dient voorop te worden gesteld dat deze tuchtprocedure niet bedoeld is als hoger beroep daartegen. De voorzitter stelt vast dat verweerder zijn conclusies uitvoerig heeft gemotiveerd, onder vermelding van de standpunten van partijen. De voorzitter begrijpt dat klagers allereerst meenden dat sprake was van wanprestatie, maar dat anders een onrechtmatige daad aan de orde zou zijn bij het ontbreken van een opdrachtrelatie met de accountant. Op die punten is verweerder ingegaan. Hij heeft vervolgens andere conclusies getrokken dan klagers naar voren hebben gebracht aan de hand van het advies van mr. T, maar dat betekent niet dat verweerder daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Uit de inhoud van de beslissingen kan de voorzitter ook verder niet opmaken dat verweerder in zijn hoedanigheid van onafhankelijk adviseur zodanig ondeskundig heeft gehandeld dat aan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.5 De klacht zal daarom in zijn geheel kennelijk ongegrond worden verklaard.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.


Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2025.


Griffier Voorzitter

Verzonden op: 29 januari 2025