ECLI:NL:TADRSHE:2025:20 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-636/DB/GLD/W

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2025:20
Datum uitspraak: 27-01-2025
Datum publicatie: 27-01-2025
Zaaknummer(s): 24-636/DB/GLD/W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen: Wraking
Inhoudsindicatie: Wraking. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft verzoeker onvoldoende geadstrueerd waarom de rechterlijke onpartijdigheid van de gewraakte tuchtrechter schade zou kunnen lijden doordat hij in de eerdere klachtzaak een voorzittersbeslissing heeft gegeven. De enkele omstandigheid dat de gewraakte tuchtrechter al heeft beslist in de eerdere klachtzaak acht de wrakingskamer, onvoldoende om, objectief gezien, de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen. De wrakingskamer ziet in de omstandigheid dat die eerder klachtzaak speelde tussen dezelfde partijen geen reden om te vrezen voor schade aan de rechterlijke onpartijdigheid van de gewraakte tuchtrechter. Dat aan de in de zaak 24-045/AL/GLD aan de orde zijnde klacht hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt als aan de in de eerdere klachtzaak aan de orde zijnde klacht, is door de gewraakte tuchtrechter uitdrukkelijk weersproken en blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer niet uit de overgelegde stukken, noch uit hetgeen verzoeker ter zitting naar voren heeft gebracht. Het enkele feit dat verzoeker in het door hem in de zaak 24-045/AL/GLD ingediende verzetschrift kritische opmerkingen heeft gemaakt over de kwaliteit van de door de gewraakte tuchtrechter in de eerdere zaak gegeven voorzittersbeslissing, geeft naar het oordeel van de wrakingskamer in objectieve zin geen grond om te vrezen dat de tuchtrechter vooringenomen en/of partijdig is. Ongegrond.

Beslissing van de wrakingskamer van de
Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 januari 2025

in de zaak 24-636/DB/GLD/W

naar aanleiding van het verzoek om wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:

naam

verzoeker

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 24-045/AL/GLD met verzoeker als klager. Het door verzoeker als klager tegen de in de klachtzaak 24-045/AL/GLD gegeven voorzittersbeslissing ingediende verzetschrift is behandeld ter zitting van de raad van 26 augustus 2024 door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn, als griffier. Ter zitting heeft verzoeker de wraking verzocht van bovenvermelde voorzitter.

1.2 Het wrakingsverzoek is in behandeling genomen door de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, verder te noemen de wrakingskamer, als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden. De gewraakte tuchtrechter heeft per e-mail van 26 augustus 2024 bericht niet in de wraking te berusten.

1.3 Het wrakingsverzoek is behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer op 16 december 2024. Daarbij was verzoeker aanwezig. De gewraakte tuchtrechter is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De wrakingskamer heeft bij zijn beslissing acht geslagen op het verzoek tot wraking, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van 26 augustus 2024, het verweer van de gewraakte tuchtrechter van 26 augustus 2024, de e-mail van verzoeker van 30 augustus 2024 met bijlagen, behoudens voor zover daarin een aanvulling op de wrakingsgronden is opgenomen, en de e-mail van de gewraakte tuchtrechter van 17 september 2024.

2. BEOORDELING

2.1 Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.

2.3 In het proces-verbaal van de zitting van 26 augustus 2024 is vastgelegd dat verzoeker het volgende aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag heeft gelegd:

“Ik wraak de voorzitter omdat hij al eerder in een voorzittersbeslissing heeft geoordeeld over een eerdere klachtzaak van mij ook tegen verweerder. (…) Ik heb de voorzitter in mijn verzetschrift in deze zaak met mijn bewoordingen hard aangepakt. De kans is groot dat de voorzitter daardoor beledigd is door mij en daardoor opnieuw ten nadele van mij gaat oordelen in deze verzetzaak.”

2.4 De gewraakte tuchtrechter heeft aangegeven niet in het wrakingsverzoek te berusten en heeft de door verzoeker aangedragen wrakingsgronden weersproken. De gewraakte tuchtrechter heeft – samengevat – het volgende naar voren gebracht. De gewraakte tuchtrechter heeft allereerst betoogd dat het verzoek tot wraking te laat is gedaan. Verzoeker had ingevolge het bepaalde in artikel lid 1 van het Wrakingsprotocol Raden van Discipline het verzoek tot wraking moeten doen kort na 24 juli 2024, aldus de gewraakte tuchtrechter. Op 24 juli 2024 heeft verzoeker namelijk de oproepingsbrief voor de zitting ontvangen, met daarin opgenomen een link naar de website van de raden van discipline, waarop de samenstelling van de raad voor de zitting van 26 augustus 2024 was vermeld.

2.5 Klager heeft aangevoerd dat hij pas op de ochtend voor de zitting de link heeft geopend en toen, tot zijn schrik, heeft geconstateerd dat de betreffende rechter de zitting zou voorzitten.

2.6 De wrakingskamer is, anders dan de gewraakte tuchtrechter, van oordeel dat het verzoek tot wraking niet te laat is ingediend. Het feit dat in de oproepingsbrief niet de samenstelling van de raad wordt vermeld maar enkel een link was opgenomen naar de website waar de samenstelling van de raad voor de zitting van 26 augustus 2024 was vermeld, is naar het oordeel van de wrakingskamer onvoldoende om aan te nemen dat verzoeker er reeds op of kort na 24 juli 2024 bekend mee was dat de gewraakte tuchtrechter deel uit maakte van de samenstelling van de raad op 26 augustus 2024.

2.7 De gewraakte tuchtrechter heeft verder naar voren gebracht dat de klachtzaak waarin hij een voorzittersbeslissing heeft gegeven een ander geschil betrof dat geen andere samenhang heeft met de zaak 24-045/AL/GLD dan dat de partijen dezelfde zijn. Dat verzoeker niet te spreken is over de kwaliteit van de gewraakte tuchtrechter in die eerdere zaak tast zijn onafhankelijkheid niet aan, aldus nog steeds de gewraakte tuchtrechter. De wrakingskamer oordeelt als volgt.

2.8 Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft verzoeker onvoldoende geadstrueerd waarom de rechterlijke onpartijdigheid van de gewraakte tuchtrechter schade zou kunnen lijden doordat hij in de eerdere klachtzaak een voorzittersbeslissing heeft gegeven. De enkele omstandigheid dat de gewraakte tuchtrechter al heeft beslist in de eerdere klachtzaak acht de wrakingskamer, onvoldoende om, objectief gezien, de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen. De wrakingskamer ziet in de omstandigheid dat die eerder klachtzaak speelde tussen dezelfde partijen geen reden om te vrezen voor schade aan de rechterlijke onpartijdigheid van de gewraakte tuchtrechter. Dat aan de in de zaak 24-045/AL/GLD aan de orde zijnde klacht hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt als aan de in de eerdere klachtzaak aan de orde zijnde klacht, is door de gewraakte tuchtrechter uitdrukkelijk weersproken en blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer niet uit de overgelegde stukken, noch uit hetgeen verzoeker ter zitting naar voren heeft gebracht.

2.9 Het enkele feit dat verzoeker in het door hem in de zaak 24-045/AL/GLD ingediende verzetschrift kritische opmerkingen heeft gemaakt over de kwaliteit van de door de gewraakte tuchtrechter in de eerdere zaak gegeven voorzittersbeslissing, geeft naar het oordeel van de wrakingskamer in objectieve zin geen grond om te vrezen dat de tuchtrechter vooringenomen en/of partijdig is.

2.10 Dat sprake zou zijn van subjectieve vooringenomenheid en/of partijdigheid ten opzichte van een van de partijen dan wel het voorliggende geschil is de wrakingskamer niet gebleken. Verzoeker heeft evenmin feiten en omstandigheden genoemd, die hem in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter vooringenomen en/of partijdig is. Ook van de schijn daarvan is niet gebleken. Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde tuchtrechter schade zou kunnen lijden.

BESLISSING

De wrakingskamer :

verklaart het verzoek tot wraking ongegrond en bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak kan worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter en mrs. A.J.F. van Dok en M.J. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 27 januari 2025.

Griffier Voorzitter

De beslissing is verzonden op 27 januari 2025