ECLI:NL:TADRSHE:2025:16 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-431/DB/OB
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:16 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-01-2025 |
Datum publicatie: | 21-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-431/DB/OB |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening van de eigen advocaat. Klager verwijt verweerder dat hij ondanks zijn toezegging niet heeft gereageerd op klagers e-mail inzake de alimentatielast, evenmin op de e-mail van de advocaat van de wederpartij van 12 mei 2023 en pas zeer laat – na een gesprek op 13 juni 2023 – op de e-mails van de deurwaarder van 2 en 8 mei 2023. Verweerder heeft het verweer gevoerd dat hij op 5 april 2023 aan klager een afsluitbrief heeft gestuurd, waarmee aan de opdracht een einde is gekomen. Tot de beantwoording van vragen was verweerder vanaf dat moment niet meer verplicht, aldus verweerder. De raad is van oordeel dat het door verweerder gevoerde verweer getuigt van een verkeerde taakopvatting. Ook na verzending van een afsluitende brief is de advocaat gehouden om vragen te beantwoorden. Klagers zaak was nog niet (volledig) afgewikkeld en de door klager genoemde e-mails noopten tot actie. Verweerder heeft de e-mails te lang laten liggen en daarmee heeft hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. In zoverre is dit onderdeel van de klacht gegrond. Voor het overige is de klacht ongegrond. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 20 januari 2025
in de zaak 24-431/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. B.J. van Schijndel
advocaat te ‘s-Hertogenbosch
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 juli 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”).
1.2 Op 10 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|23|088K van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 november 2024. Verschenen zijn klager, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S, advocaat, en verweerder.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, de nagekomen e-mail van klagers gemachtigde van 24 juni 2024 met bijlagen en de ter zitting van de raad overgelegde e-mail van verweerder van 31 januari 2023.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft zich in november 2021 gewend tot verweerder met het verzoek hem bij te staan in een alimentatiezaak. Verweerder heeft de opdracht bij brief van 19 november 2021 bevestigd.
2.3 Verweerder heeft namens klager hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: “het Hof”) ingesteld tegen de beschikking van 27 januari 2020 van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: “de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland”). Daarbij is het verzoek van de vrouw om met ingang van maart 2017 een bijdrage van € 4.554,- bruto per maand in haar kosten van levensonderhoud (partneralimentatie) vast te stellen en te bepalen dat de man een bedrag van € 6.283,07 aan achterstallige alimentatie tot en met februari 2017 moet betalen aan de vrouw - bij verstek - toegewezen.
2.4 In een brief van 23 februari 2022 heeft het Hof melding gemaakt van een door verweerder hersteld verzuim.
2.5 Bij e-mail van 27 januari 2023 heeft verweerder aan klager medegedeeld welke stukken van belang waren voor de onderbouwing van klagers zaak in hoger beroep:
“Ik ontving van u diverse stukken. Wat betreft de stukken die relevant zijn voor uw verzoek in hoger beroep waren enkel de volgende stukken (die ik al ontving) van belang: Uw loonstroken over 2021, aanslagbiljetten van de belastingdienst van 2017 t/m 2020.”
2.6 Op 15 februari 2023 heeft bij het Hof een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.7 Het Hof heeft bij beschikking van 30 maart 2023 de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, voor zover het de partneralimentatie betreft van 1 maart 2017 tot 1 januari 2022 en de achterstand in de alimentatiebetalingen bekrachtigd. Het Hof heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, voor zover het de partneralimentatie betreft vanaf 1 januari 2022, vernietigd en bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2022 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 861,- netto per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
2.8 Het Hof heeft daartoe onder meer overwogen:
“(5.11) Het is het hof niet gebleken dat de man onvoldoende draagkracht
had om in ieder geval tot oktober 2019 de in het convenant afgesproken partneralimentatie
te betalen. Voor wat betreft een wijziging van de partneralimentatie na oktober 2019
oordeelt het hof dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat het inkomensverlies op
dat moment niet vermijdbaar is geweest. Het is niet duidelijk geworden waarom de man,
nadat zijn inkomsten als consultant wegvielen, een aantal (lagere) functies heeft
aangenomen waardoor zijn inkomen fors daalde. Daarbij speelt ook dat de man onvoldoende
gegevens heeft overgelegd om te kunnen beoordelen welke inkomsten de man na oktober
2019 heeft gehad en wat dit betekent voor zijn draagkracht. Het hof kan op basis daarvan
dan ook niet tot een andere beslissing komen dan de rechtbank. Voor zover de vrouw
een beroep doet op verwijtbaar inkomensverlies van de man, volgt het hof haar hierin
ten aanzien van de periode oktober 2019 tot en met 2021. Naar het oordeel van het
hof heeft de man tijdens de zitting behoorlijk uitgelegd wat hij heeft gedaan om weer
beter betaald werk te krijgen. Het hof vindt dan ook dat er anno 2022 geen sprake
meer is van verwijtbaar inkomensverlies en ziet daarin aanleiding om de partneralimentatie
vanaf 1 januari 2022 opnieuw vast te stellen aan de hand van het huidige inkomen van
de man.”
2.9 Bij brief van 5 april 2023 heeft verweerder aan klager een afsluitbrief gestuurd.
2.10 Bij e-mails van 25 en 26 april 2023 heeft klager aan verweerder vragen gesteld, onder meer over de stukken die verweerder bij het Hof had ingediend.
2.11 Bij e-mails van 2 en 8 mei 2023 heeft gerechtsdeurwaarder A aan verweerder gevraagd om een bevestiging van de afrekening zoals deze door de advocaat van de vrouw, mr. C, was opgesteld. Bij e-mail van 12 mei 2023 heeft verweerder mr. C bericht dat hij naar verwachting in de daarop volgende week zou kunnen reageren. Bij e-mail van 22 mei 2023 heeft mr. C verweerder om een reactie gevraagd.
2.12 Op 16 mei 2023 heeft klager bij verweerders kantoor een klacht ingediend. Op 24 mei 2023 hebben klager en verweerder een afspraak gemaakt voor een gesprek over de klacht. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Bij brief van diezelfde dag heeft verweerder aan klager een chronologische opsomming gegeven van de door hem verrichte werkzaamheden.
2.13 Eveneens op 13 juni 2023 heeft verweerder een reactie gestuurd aan de deurwaarder.
2.14 Op 20 juni 2023 heeft klager per post een afschrift van het dossier ontvangen.
2.15 Op 16 juli 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder het volgende:
1. Verweerder heeft verzuimd om essentiële documenten voor de zitting van het
Hof van 15 februari 2023 aan te leveren;
2. Verweerder heeft ondanks zijn toezegging niet gereageerd op klagers e-mail inzake de alimentatielast, evenmin op de e-mail van de advocaat van de wederpartij van 12 mei 2023 en pas zeer laat – na een gesprek op 13 juni 2023 – op de e-mails van de deurwaarder van 2 en 8 mei 2023. Hierdoor werd klager genoodzaakt een advocaat in België in te schakelen en extra kosten te maken;
3. Verweerder heeft laattijdig (pas negen weken na klagers aanvraag) inzicht gegeven
in klagers dossier, aangezien klager pas in een gesprek op 13 juni 2023 antwoord heeft
gekregen op zijn eerste vragen van 25 april 2023. Ook heeft verweerder onjuiste stukken
naar het Hof gestuurd, hetgeen blijkt uit de brief van het Hof van 23 februari 2022;
4. Verweerder heeft klagers klacht van 16 mei 2023 niet conform de algemene voorwaarden
(artikel 5 kantoorklachtenregeling) afgehandeld.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Toetsingskader
De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien
het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling
van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid
die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en
met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de
behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische
kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele
standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
5.2 1 – verzuim essentiële documenten in te dienen
Klager verwijt verweerder dat hij heeft verzuimd om essentiële documenten voor de
zitting van het Hof van 15 februari 2023 aan te leveren. Verweerder heeft de klacht
weersproken. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij heeft gehandeld binnen de
grenzen van de aan hem toekomende vrijheid en eigen beoordeling en dat klager nooit
op de ingediende stukken heeft gereageerd. Verweerder heeft betwist dat de procedure
een voor klager gunstigere afloop had gekend als verweerder de door klager genoemde
stukken wel zou hebben ingediend. Ofschoon de raad verweerder volgt in zijn verweer
dat een overweging van het Hof ter zake van onvoldoende onderbouwing niet automatisch
betekent dat verweerder is tekort geschoten in de behartiging van klagers belangen
en dat verweerder als advocaat een zekere mate van vrijheid toekomt bij zijn keuze
voor de in te dienen stukken, is de raad toch van oordeel dat klagers verwijt terecht
is. Waar verweerder in zijn e-mail van 27 januari 2023 heeft medegedeeld welke stukken
relevant waren voor de onderbouwing van klagers zaak in hoger beroep valt dan, zonder
nadere toelichting, die, ook desgevraagd ter zitting, niet is gegeven, niet in te
zien waarom verweerder die stukken niet heeft ingediend. Het had op de weg van verweerder
gelegen om klager hierover uitleg en duidelijkheid te verschaffen, maar dat heeft
hij nagelaten. De door verweerder gegeven uitleg, dat hij het Hof niet wilde overladen
met stukken, volstaat niet. De raad is kortom van oordeel dat verweerder op dit punt
is tekortgeschoten in zijn dienstverlening. Klachtonderdeel 1 is dan ook gegrond.
5.3 2 – verzuim te reageren
Klager verwijt verweerder dat hij ondanks zijn toezegging niet heeft gereageerd
op klagers e-mail inzake de alimentatielast, evenmin op de e-mail van de advocaat
van de wederpartij van 12 mei 2023 en pas zeer laat – na een gesprek op 13 juni 2023
– op de e-mails van de deurwaarder van 2 en 8 mei 2023. Verweerder heeft het verweer
gevoerd dat hij op 5 april 2023 aan klager een afsluitbrief heeft gestuurd, waarmee
aan de opdracht een einde is gekomen. Tot de beantwoording van vragen was verweerder
vanaf dat moment niet meer verplicht, aldus verweerder. De raad is van oordeel dat
het door verweerder gevoerde verweer getuigt van een verkeerde taakopvatting. Ook
na verzending van een afsluitende brief is de advocaat gehouden om vragen te beantwoorden.
Klagers zaak was nog niet (volledig) afgewikkeld en de door klager genoemde e-mails
noopten tot actie. Verweerder heeft de e-mails te lang laten liggen en daarmee heeft
hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. In zoverre is dit onderdeel van de klacht
gegrond.
5.4 Dat klager door toedoen van verweerder op extra kosten is gejaagd, is door verweerder uitdrukkelijk betwist en ook niet uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, gebleken. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.
5.5 3 – laattijdig reageren en indienen onjuiste stukken
Klager verwijt verweerder dat hij laattijdig inzicht heeft gegeven in klagers
dossier, aangezien klager pas in een gesprek op 13 juni 2023 antwoord heeft gekregen
op zijn eerste vragen van 25 april 2023. Ook dit klachtonderdeel heeft verweerder
weersproken. Verweerder heeft in dit verband naar voren gebracht dat het ging om een
omvangrijk dossier van zo’n 500 pagina’s. De raad is van oordeel dat verweerder in
de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat het verstrekken
van en inzicht geven in het dossier enig tijd in beslag heeft genomen. De tussen 25
april en 13 juni 2023 verstreken tijd is naar het oordeel van de raad niet zodanig
dat verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ook de inhoud
van de brief van het Hof 23 februari 2022 geeft daarvoor geen aanleiding. Kennelijk
is sprake geweest van een administratieve fout, die verweerder heeft hersteld. Klachtonderdeel
3 is op grond van het voorgaande ongegrond.
5.6 4 – afhandeling klacht
Klager verwijt verweerder dat hij de klacht van 16 mei 2023 niet conform de algemene
voorwaarden (artikel 5 kantoorklachtenregeling) heeft afgehandeld. Verweerder heeft
dit klachtonderdeel weersproken. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat
klager op 16 mei 2023 bij verweerders kantoor een klacht heeft ingediend. Op 24 mei
2023 hebben klager en verweerder een afspraak gemaakt voor een gesprek over de klacht.
Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Bij brieven van diezelfde dag heeft
verweerder klager en de deurwaarder schriftelijk geïnformeerd. Onder die omstandigheden
acht de raad voorstelbaar dat verweerder in de veronderstelling verkeerde dat met
de bespreking van de klacht en de beantwoording van de vragen de klacht van klager
afdoende was behandeld. Omdat voldoende is gebleken dat verweerder de klacht op zorgvuldige
wijze heeft willen afwikkelen kan hem naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk
verwijt worden gemaakt van het feit dat de in de algemene voorwaarden beschreven procedure
niet exact is nageleefd. Klachtonderdeel 4 is derhalve ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder is tekortgeschoten in de dienstverlening aan klager. Verweerder heeft ter zitting van de raad toegezegd zijn advisering in het vervolg beter schriftelijk te zullen vastleggen. De raad acht, rekening houdend met die toezegging, een waarschuwing in dezen een passende maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;
- verklaart klachtonderdeel 2 gegrond, voor zover het klachtonderdeel ziet op
het verwijt dat verweerder niet heeft gereageerd op klagers e-mail ter zake de alimentatielast
en de e-mail van 12 mei 2023 en pas zeer laat op de e-mails van 2 en 8 mei 2023;
- verklaart klachtonderdeel 2, voor zover het klachtonderdeel ziet op het verwijt
dat klager genoodzaakt werd om extra kosten te maken, ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen 3 en 4 ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en A.A.M.
Schutte, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier,
en uitgesproken op 20 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 20 januari 2025