ECLI:NL:TADRSHE:2025:15 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-496/DB/OB
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:15 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-01-2025 |
Datum publicatie: | 21-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-496/DB/OB |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening van de eigen advocaat. Klager verwijt verweerder dat hij in afwachting van de betaling van de eigen bijdrage geen werkzaamheden heeft verricht. De raad is van oordeel dat verweerder hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klager verwijt verweerder dat hij heeft gekozen voor overleg met de gemeente, terwijl klager gebaat was met een procedure tegen de gemeente. Indien een advocaat van oordeel is dat het aanhangig van een procedure geen of te weinig kans van slag heeft, is de advocaat niet verplicht die procedure aanhangig te maken. In de onderhavige zaak heeft verweerder klager geadviseerd om met de gemeente het gesprek aan te gaan teneinde een schuldhulpverleningstraject op te starten. Klager heeft dit advies -uiteindelijk – geaccepteerd en heeft hiermee ingestemd. Dat verweerder geen procedure tegen de gemeente aanhangig heeft gemaakt kan hem gelet op het voorgaande niet worden verweten. Klager verwijt verweerder dat het hernieuwde schuldhulpverleningstraject is mislukt omdat klager niets meer hoorde van verweerder. Naar het oordeel van de raad heeft klager dit klachtonderdeel onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Verweerder heeft dit onderdeel van de klacht weersproken, terwijl uit de overgelegde stukken geenszins blijkt dat het traject door toedoen van verweerder is mislukt. Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag. Klacht in alle onderdelen ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 20 januari 2025
in de zaak 24-496/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 24 januari 2024 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”).
1.2 Op 27 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|24|007K van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 november 2024. Partijen zijn niet verschenen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Sinds 2010 ligt er beslag op klagers inkomen tot aan de beslagvrije voet. Klager heeft zich in februari 2021 met tussenkomst van Juridisch Loket gewend tot verweerder met het verzoek de behandeling van de zaak over te nemen van mr. X, die klager tot aan dat moment als advocaat had bijgestaan.
2.3 Verweerder heeft een toevoeging aangevraagd en gekregen. Verweerder heeft klager in de gelegenheid gesteld om de eigen bijdrage, die deels door de gemeente werd voldaan, in termijnen te betalen. Klager en verweerder hebben afgesproken dat verweerder pas zou beginnen met zijn werkzaamheden, zodra de volledige eigen bijdrage was betaald.
2.4 Verweerder heeft klager geadviseerd om een schuldsaneringstraject op te starten. Verweerder is in dat verband tezamen met klager in gesprek gegaan met een wethouder van de gemeente. Tijdens dit gesprek is door de gemeente toegezegd dat het schuldhulpverleningstraject weer zou kunnen worden opgestart.
2.5 Op 24 januari 2024 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder het volgende:
1. Verweerder heeft in afwachting van de betaling van de eigen bijdrage geen
werkzaamheden verricht;
2. Verweerder heeft gekozen voor overleg met de gemeente, terwijl klager gebaat
was met een procedure tegen de gemeente;
3. Het hernieuwde schuldhulpverleningstraject is mislukt omdat klager niets meer
hoorde van verweerder.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Toetsingskader
De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien
het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling
van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid
die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en
met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de
behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische
kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele
standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
5.2 1 – geen werkzaamheden in afwachting van betaling van eigen bijdrage
Klager verwijt verweerder dat hij in afwachting van de betaling van de eigen bijdrage
geen werkzaamheden heeft verricht. De raad is van oordeel dat verweerder hiervan geen
tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het is niet onbetamelijk dat een advocaat
eerst betaling van de volledige eigen bijdrage verlangt, voordat hij een aanvang maakt
met zijn werkzaamheden. Klachtonderdeel 1 is dan ook ongegrond.
5.3 2 – overleg met gemeente in plaats van procedure tegen de gemeente
Klager verwijt verweerder dat hij heeft gekozen voor overleg met de gemeente,
terwijl klager gebaat was met een procedure tegen de gemeente. Verweerder heeft gemotiveerd
toegelicht dat een aansprakelijkheidsprocedure jegens de gemeente naar zijn inschatting
(te) weinig kans van slag had en dat hij meer heil zag in het opstarten van een schuldsaneringstraject
ter oplossing van klagers problemen. De raad overweegt dat het aan de advocaat als
juridisch professional is om te beoordelen of een procedure voldoende kans van slagen
heeft. Indien een advocaat van oordeel is dat het aanhangig van een procedure geen
of te weinig kans van slag heeft, is de advocaat niet verplicht die procedure aanhangig
te maken. In de onderhavige zaak heeft verweerder klager geadviseerd om met de gemeente
het gesprek aan te gaan teneinde een schuldhulpverleningstraject op te starten. Klager
heeft dit advies -uiteindelijk – geaccepteerd en heeft hiermee ingestemd. Dat verweerder
geen procedure tegen de gemeente aanhangig heeft gemaakt kan hem gelet op het voorgaande
niet worden verweten. Ook klachtonderdeel 2 is derhalve ongegrond.
5.4 3 – schuldhulpverleningstraject mislukt
Klager verwijt verweerder dat het hernieuwde schuldhulpverleningstraject is
mislukt omdat klager niets meer hoorde van verweerder. Naar het oordeel van de raad
heeft klager dit klachtonderdeel onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden
onderbouwd. Verweerder heeft dit onderdeel van de klacht weersproken, terwijl uit
de overgelegde stukken geenszins blijkt dat het traject door toedoen van verweerder
is mislukt. Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag. Klachtonderdeel 3 is
op grond van het voorgaande ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en A.A.M.
Schutte, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier,
en uitgesproken op 20 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 20 januari 2025