ECLI:NL:TADRSHE:2025:13 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-427/DB/OB
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:13 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-01-2025 |
Datum publicatie: | 20-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-427/DB/OB |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening van de eigen advocaat. Vaststaat dat klager niet door verweerder is bijgestaan. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is de raad niet gebleken van enig rechtstreeks belang van klager bij de klacht. De raad zal klager dan ook niet-ontvankelijk verklaren. Klaagster is wel door verweerder bijgestaan en kan in de klacht worden ontvangen. In het licht van de door verweerder geschetste omstandigheden waaronder de regeling moest worden getroffen, is het verzuim om klaagster te wijzen op het risico dat zij op de zwarte lijst zou worden geplaatst naar het oordeel van de raad van onvoldoende gewicht om verweerder het tuchtrechtelijk verwijt te maken dat hij in de advisering steken heeft laten vallen. Klaagster heeft verder geklaagd dat zij niet heeft ingestemd met de getroffen minnelijke regeling. Dat klaagster niet heeft ingestemd met de getroffen regeling heeft verweerder uitdrukkelijk weersproken en blijkt ook niet uit de stukken. Integendeel, uit de stukken blijkt dat klaagster bij e-mail van 7 november 2020 heeft ingestemd met de regeling. Klaagster verwijt verweerder dat hij zich op het laatste moment als advocaat heeft onttrokken. Verweerder heeft ook dit klachtonderdeel weersproken. De raad stelt bij dit klachtonderdeel voorop dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Een advocaat mag zich niet op een ontijdig moment terugtrekken. De raad stelt vast dat verweerder dat ook niet heeft gedaan. Verweerder heeft tijdig aan klaagster medegedeeld dat hij na afloop van de procedure in kort geding geen opdracht meer van klaagster zou aannemen. Beide klachtonderdelen ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 20 januari 2025
in de zaak 24-427/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 16 oktober 2023 hebben klagers tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”).
1.2 Op 7 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|23|137K van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 november 2024. Verschenen zijn klagers en verweerder.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, de e-mail van klagers van 17 juni 2024 met bijlagen en de e-mail van klagers van 12 september 2024 met bijlage.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een geschil met de woningbouwvereniging. Bij dagvaarding van 5 november 2020 heeft de woningbouwvereniging klaagster in kort geding gedagvaard, waarbij de ontruiming is gevorderd van het gehuurde, waar ook klager, zijnde klaagsters zoon, woonachtig was.
2.3 Verweerder heeft bij klaagster verhinderdata opgevraagd in verband met de datumbepaling van het kort geding. Bij e-mail van 28 oktober 2020 heeft verweerder klaagster bericht dat gezien de hoeveelheid door klaagster opgegeven verhinderingen het risico bestond dat de rechtbank met die verhinderingen geen rekening zou houden.
2.4 Partijen hebben onderhandeld over een minnelijke regeling. Bij e-mails van 3 en 5 november 2020 heeft verweerder klaagster geadviseerd, in verband met de vele door klaagster opgegeven verhinderingen, over de gevolgen van het al dan niet verschijnen ter zitting, waarbij verweerder klaagster ook heeft gewezen op de optie om een andere advocaat in de arm te nemen en klaagster verzocht om daarover een keuze te maken. Verweerder heeft bij e-mail van 5 november 2020 aan klaagster medegedeeld dat hij, behoudens andersluidend bericht van klaagster, alleen (dus zonder klaagster) zou verschijnen bij de digitale zitting.
2.5 Bij e-mail van 6 november 2020 heeft verweerder een schikkingsvoorstel van de woningbouwvereniging aan klaagster toegestuurd. Bij e-mail van 7 november 2020 heeft klaagster zich akkoord verklaard met dat schikkingsvoorstel. De minnelijke regeling is tijdens de (digitale) zitting, waar verweerder zonder klaagster is verschenen, vastgelegd in het proces-verbaal. De regeling hield samengevat in dat de huurovereenkomst per 15 december 2020 zou eindigen en hield naast de verplichtingen tot huurbetaling en ontruiming door klaagster in dat zij geen enkele overlast mocht veroorzaken. De woningbouwvereniging heeft het kort geding ingetrokken.
2.6 Bij e-mail van 11 november 2020 heeft verweerder het proces-verbaal aan klaagster toegestuurd en haar bericht het dossier te zullen sluiten. De advocaat van de woningbouwvereniging heeft bij brief van 16 november 2020 kenbaar gemaakt dat klaagster was geplaatst op de Sancties & Kansenlijst categorie 1 van de woningcorporaties in E, met de mogelijkheid een tweede kans te krijgen. Verweerder heeft dit bericht aan klaagster doorgestuurd en heeft haar bericht dat hij geen verdere actie meer zou ondernemen.
2.7 Op 16 oktober 2023 hebben klagers tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten
verweerder het volgende:
1. Verweerder heeft de belangen van klagers niet goed behartigd doordat in het
kader van de minnelijke regeling niet is vastgelegd dat de verhuurder klagers niet
op de zwarte lijst mocht plaatsen. Verweerder heeft klagers hierover niet goed geadviseerd.
Bovendien hebben klagers niet ingestemd met de minnelijke regeling die verweerder
heeft gesloten;
2. Verweerder heeft zich op het laatste moment als advocaat onttrokken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Ontvankelijkheid
De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de door verweerder verleende
rechtsbijstand. De eerste vraag die aan de raad ter beoordeling voorligt, is of klagers
in de klacht kunnen worden ontvangen. Vast staat dat klaagster als cliënte door verweerder
is bijgestaan, zodat zij een rechtstreeks belang heeft bij de klacht en daarin kan
worden ontvangen. Tevens staat vast dat klager niet door verweerder is bijgestaan.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is de raad
niet gebleken van enig rechtstreeks belang van klager bij de klacht. De raad zal klager
dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
5.2 Toetsingskader
De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klaagster. Gezien
het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling
van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid
die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en
met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de
behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische
kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele
standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
5.3 1 – minnelijke regeling
Klaagster verwijt verweerder dat in de minnelijke regeling niet is vastgelegd dat
de verhuurder klagers niet op de zwarte lijst mocht plaatsen. Verweerder heeft klaagster
hierover niet goed geadviseerd, aldus klaagster. Verweerder heeft dit klachtonderdeel
weersproken en in dat verband naar voren gebracht dat de verhuurder de vordering in
kort geding had onderbouwd met 300 pagina’s aan producties en meldingen van overlast.
Het door de verhuurder geleverde bewijs was zo overweldigend dat er feitelijk geen
verweer meer mogelijk was tegen de door de verhuurder ingestelde vordering en bovendien
wilde klaagster pertinent niet naar de zitting, aldus verweerder. De raad overweegt
als volgt. In het licht van de door verweerder geschetste omstandigheden waaronder
de regeling moest worden getroffen, is het verzuim om klaagster te wijzen op het risico
dat zij op de zwarte lijst zou worden geplaatst naar het oordeel van de raad van onvoldoende
gewicht om verweerder het tuchtrechtelijk verwijt te maken dat hij in de advisering
steken heeft laten vallen.
5.4 Klaagster heeft verder geklaagd dat zij niet heeft ingestemd met de getroffen minnelijke regeling. Dat klaagster niet heeft ingestemd met de getroffen regeling heeft verweerder uitdrukkelijk weersproken en blijkt ook niet uit de stukken. Integendeel, uit de stukken blijkt dat klaagster bij e-mail van 7 november 2020 heeft ingestemd met de regeling. Op grond van het voorgaande zal de raad klachtonderdeel 1 ongegrond verklaren.
5.5 2 – neerleggen werkzaamheden
Klaagster verwijt verweerder dat hij zich op het laatste moment als advocaat
heeft onttrokken. Verweerder heeft ook dit klachtonderdeel weersproken. De raad overweegt
als volgt. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht
blijkt dat het contact tussen klaagster en verweerder diverse keren zo moeizaam is
verlopen, dat verweerder heeft aangegeven zijn werkzaamheden te zullen neerleggen.
De raad stelt bij dit klachtonderdeel voorop dat het een advocaat vrij staat om de
werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe
zelfs gehouden. Op grond van gedragsregel 14, lid 2 en 3 dient de advocaat die beslissing
wel zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen dat de
cliënt daarvan zo min mogelijk schade ondervindt. Een advocaat mag zich dus niet op
een ontijdig moment terugtrekken. De raad stelt vast dat verweerder dat ook niet heeft
gedaan. Verweerder heeft tijdig aan klaagster medegedeeld dat hij na afloop van de
procedure in kort geding geen opdracht meer van klaagster zou aannemen. Ook klachtonderdeel
2 is op grond van het voorgaande ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klager sub 2 niet-ontvankelijk;
- verklaart klaagster sub 1 ontvankelijk en verklaart de klacht in beide onderdelen
ongegrond.
Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter, mrs. U.T. Hoekstra en A.A.M.
Schutte, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier,
en uitgesproken op 20 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 20 januari 2025