ECLI:NL:TADRSHE:2025:11 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-404/DB/OB
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:11 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-01-2025 |
Datum publicatie: | 20-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-404/DB/OB |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft oog gehouden voor het feit dat haar kantoorgenoot al meerdere jaren optreedt namens klager en dat zij daarom niet zomaar voor klagers zoon heeft mogen optreden. Door toch (oppervlakkig) inhoudelijk te adviseren, heeft verweerster in strijd gehandeld met gedragsregel 15. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 20 januari 2025
in de zaak 24-404/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
gemachtigde mr. XXXXX
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 22 juni 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 3 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|23|075K van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 december 2024. Daarbij waren klager, bijgestaan door zijn partner, en verweerster, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 01 tot en met 08. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen brief van verweerster van 25 november 2024.
2. FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager en zijn zoon (hierna: de zoon) waren beiden voor 50% aandeelhouders van een vennootschap die een uitzendorganisatie exploiteert (hierna: de vennootschap). Er is tussen vader en zoon een geschil ontstaan over het functioneren van de zoon als aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap.
2.3 Een kantoorgenoot van verweerster, mr. D, had klager, de vennootschap en de familie van klager op dat moment al meerdere jaren bijgestaan.
2.4 De zoon is door zijn vriendin verwezen naar verweerster, die elkaar kenden van de school en de hockeyclub van hun kinderen, en heeft haar op 18 januari 2023 benaderd over het geschil met zijn vader. Diezelfde dag stuurde hij per WhatsApp aan verweerster:
“Hi [verweerster], super bedankt dat je al zo snel tijd voor me wilt maken! Is het een idee als ik je morgen vroeg de situatie schets via mail en de stukken zoals net besproken bijvoeg? Mocht je dan ergens de kans zien kun je er alvast doorheen scannen. Stuur me dan even je mailadres. In ieder geval tot vrijdag en geniet van je avond. (…)”
Verweerster reageerde daarop: “Prima. E-mailadres: (…)”
2.5 Op 19 januari 2023 heeft de zoon per e-mail diverse documenten verstrekt aan verweerster, de situatie toegelicht en een aantal adviesvragen gesteld.
2.6 Op 20 januari 2023 hebben de zoon en verweerster de zaak besproken op het woonadres van verweerster. Verweerster heeft de zoon daarin uitgelegd hoe een proces van verkoop en levering van aandelen in een vennootschap eruit ziet en heeft in hoofdlijnen de aandeelhoudersovereenkomst en de managementovereenkomst met hem besproken. Ook heeft verweerster de zoon uitgelegd dat het voor de eventuele transactie met name van belang is om te zorgen dat hij begrijpt hoe de koopprijs van de aandelen tot stand is gekomen, maar dat hij daarvoor een financieel adviseur moet benaderen. Tijdens het gesprek heeft de zoon aangegeven dat hij mr. D herkende op de website van het advocatenkantoor “van” verweerster en dat mr. D vaker door klager is ingeschakeld. Verweerster heeft daarop aangegeven met mr. D contact op te zullen nemen.
2.7 Op 23 januari 2023 heeft zij mr. D over de kwestie gesproken. Verweerster heeft mr. D gevraagd of zij vader en zoon gezamenlijk kunnen bijstaan in de transactie. Mr. D heeft daarop gereageerd dat hij dit zou navragen bij klager. Diezelfde dag heeft mr. D aan klager verteld dat verweerster door de zoon is verzocht om hem bij te staan.
2.8 Op 26 januari 2023 stuurde de zoon aan verweerster per WhatsApp:
“Ik was even benieuwd of jij al iets van [mr. D] hebt gehoord?”
Daarop reageerde verweerster: “Nee nog niet. Hoe loopt het op de zaak met de gemoederen?”, waarop de zoon een toelichting heeft gegeven over het gesprek dat hij de dag ervoor met de financieel adviseur van het bedrijf heeft gehad.
Daarop reageerde verweerster: “Vooral zelf rustig blijven. Puzzel stukken komen vanzelf bij elkaar. Jullie willen volgens mij allemaal uit elkaar dus dat hebben jullie gemeen.”
2.9 Op 30 januari 2023 schreef verweerster aan mr. D:
“[De zoon] blijft mij bellen met de vraag of ik al iets meer weet. Heb jij nog gesproken met de vader of hij er iets in ziet als we ieder aan een kant er voorgaan zorgen dat deze overdracht van de aandelen gaat plaatsvinden?”
Diezelfde dag reageerde mr D:
“Sorry voor het gebrek aan terugkoppeling. Ik heb eind vorige week met [klager] gesproken. Ik heb begrepen, dat er door een lid van de RvT op dit moment een gesprek loopt met [de zoon]; het zelfde geldt voor [klager] en [de echtgenote van klager]. (…) Van [klager] begreep ik, dat zij e.e.a. over ongeveer 14 dagen terugkoppelen.
Ik stel voor om even terugkoppeling af te wachten en aansluitend mogelijk plan de campagne.”
Verweerster reageerde daarop:
“Prima dan geef ik dat door aan [de zoon]. Ik zal hem dan nog niet direct doorverwijzen naar een andere advocaat.”
2.10 In maart 2023 is door mr. D een opdrachtbevestiging verstuurd aan klager.
2.11 Op 7 maart 2023 heeft klager zijn zoon aangeschreven over het geschil. Daarop stuurde de zoon diezelfde dag aan verweerster:
“Ik heb je net een mail doorgestuurd die [klager] me stuurde. Ze willen mijn aandelen overnemen en de samenwerking stoppen. Zouden we vandaag of morgen even kunnen bellen? Wanner het jou past.”
Daarop reageerde verweerster: “Kan vandaag einde dag of morgen maakt niet uit.”
2.12 Op 8 maart 2023 hebben de zoon en verweerster de volgende berichten uitgewisseld:
De zoon om 06.56 uur: “Ik ben je om 10.00 uur. Tot straks!”
De zoon heeft om 09.44 uur een e-mail gestuurd aan verweerster met een door hem opgestelde conceptreactie op de brief van klager van 7 maart 2023.
De zoon om 11.07 uur: “Super bedankt [verweerster]”
De zoon om 19.06 uur: “is het jou nog gelukt om naar de mail te kijken?”
Verweerster om 19.06 uur: “Nee maar ben nog aan het werk dus kijk er nu wel naar”
De zoon om 19.07 uur: “Super! Laat me weten wanneer ik nog iets kan doen? Zou mooi zijn als ik hem morgen vroeg kan versturen”
Verweerster om 19.15 uur: “Zullen we even bellen om het door te spreken?”
De zoon om 21.08 uur: “Ik bel je over 10 minuutjes”
De zoon heeft om 21.35 uur een e-mail gestuurd aan verweerster met een aangepaste conceptreactie op de brief van klager van 7 maart 2023.
De zoon om 21.50 uur: “Ik zie net ook dat ik niet meer bij de financiële gegevens van de organisatie en daarmee ook mijn eigen holding meer kan. De toegang tot die schijf hebben ze geblokkeerd”
Verweerster om 21.51 uur: “Daar moeten we wel iets van zeggen in de brief”
2.13 Op 9 maart 2023 schreef de zoon aan verweerster:
“Ik voel me een beetje bezwaart om te vragen maar heb je al naar de mail van [de financieel adviseur] kunnen kijken want ik zou graag een antwoord willen geven aan [klager]. Bel me gerust wanneer je de mogelijkheid hebt.”
Daarop reageerde verweerster: “Sorry [de zoon] maar het wordt echt morgen. Ik ben nog aan het werk maar lukt mij niet naar de e-mail te kijken. Zullen we morgen rond 11 uur even bellen?”
2.14 Op 10 maart 2023 om 11.00 uur hebben de zoon en verweerster 13 minuten gebeld met elkaar.
2.15 Op 10 maart 2023 om 11.25 uur heeft de zoon een reactie gestuurd op klagers brief van 7 maart 2023.
2.16 Op 17 maart 2023 heeft de zoon verweerster laten weten dat er op 20 maart 2023 een overleg gepland is met onder meer klager en de financieel adviseur van de vennootschap. De zoon heeft verweerster gevraagd of zij nog kunnen bellen zodat de zoon de stappen voor het overleg helder heeft. Verweerster en de zoon hebben afgesproken elkaar op 18 maart 2023 te spreken.
2.17 Op 20 maart 2023 heeft de zoon overleg gevoerd met klager. Daarna heeft hij verweerster een terugkoppeling gegeven.
2.18 Op 21 maart 2023 hebben verweerster en de zoon gebeld. Diezelfde dag berichtte de zoon verweerster: “Ja het is voor mij nu wel duidelijk. Alleen wat mijn tegenvoorstel moet zijn vind ik nog moeilijk hoor.”
En: “Ik heb je net nog een mail gestuurd. Zo wil ik hem naar [klager] sturen en het afwerken. Als je vanavond nog 10 minuutjes hebt zou dat top zijn. Thanks!”
En: “Ik heb de mail verzonden zonder te zakken. Dus die 663k aangeboden”
2.19 Op 21 maart 2023 heeft de zoon naar een persoon genaamd [naam] per WhatsApp gestuurd dat verweerster hem die ochtend heeft verteld “niet gelijk alles weggeven, ze proberen maar wat”.
2.20 Op 22 maart 2023 om 10:15 uur heeft mr. D aan verweerster geschreven:
“In [de zaak van klager en de zoon] hebben wij elkaar kort gesproken. Ik treed al een groot aantal jaren op voor [klager] c.s. Zoals de vlag er nu bij hangt komen ze er zo niet uit. [Klager] heeft er grote moeite mee, wanneer jij optreedt voor [de zoon]. Ik weet overigens niet of dat nog het geval is. Even contact? Dank!”
2.21 Op 22 maart 2023 om 14.49 uur hebben de zoon en verweerster elkaar ongeveer vier minuten telefonisch gesproken.
2.22 Op 22 maart 2023 in de middag heeft mr. D rechtstreeks met de zoon gebeld. De zoon heeft vervolgens verweerster gevraagd om kort te bellen over een aanpassing van de tekst over een concurrentie- en relatiebeding. Niet gebleken is dat verweerster daarop heeft gereageerd. Vervolgens heeft de zoon het tekstvoorstel aan mr. D verstuurd.
2.23 Op 23 maart 2023 schreef de zoon aan verweerster:
“Als de koop overeenkomst komt dan wil ik hem graag laten checken door iemand die er verstand van heeft. Ik wil jou alleen niet in verlegenheid brengen. Heb via een goede vriend de eigenaar van [een advocatenkantoor] achter de hand hiervoor. Maar als jij zegt dat je het graag af wilt maken dan is dat natuurlijk ook heel fijn, maar nogmaals ik wil je niet ergens toe aanzetten wat niet de bedoeling is. Laat me even wat weten.”
Daarop heeft verweerster gereageerd:
“Ik heb steeds gezegd dat ik je al alleen kan bijstaan als je vader daar oké mee is. Kennelijk heeft hij [mr. D] aangegeven niet akkoord te zijn als hij door [mr. D] wordt bijgestaan en ik jou zou bijstaan. [Mr. D] heeft mij dat gisteren laten weten. Ik kan je dus niet bijstaan. Het na laten lezen van de koopovereenkomst door een jurist zou ik zeker doen. Succes en uiteraard hoor ik graag hoe jullie eruit zijn gekomen.”
2.24 Op 4 mei 2023 heeft de aandelenoverdracht tussen klager en zijn zoon plaatsgevonden.
2.25 Op 12 juni 2023 hebben klager, zijn echtgenote, verweerster, mr. D en de bestuursvoorzitter van het advocatenkantoor “van” verweerster (hierna: het advocatenkantoor) een gesprek gevoerd. Verweerster heeft daarin haar excuses aan klager en zijn echtgenote aangeboden.
2.26 Verweerster heeft nadien een schriftelijke reprimande gekregen van het bestuur van het advocatenkantoor.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
- Verweerster heeft tegenstrijdige belangen behartigd en is daarmee (heimelijk op de achtergrond) blijven doorgaan nadat zij op haar handelswijze is aangesproken;
- Verweerster heeft het proces van ‘zakelijke scheiding’ door haar handelswijze onnodig vertraagd en (emotioneel) zwaarder gemaakt waardoor er veel onrust is ontstaan in klagers onderneming met als gevolg een behoorlijke omzetdaling;
- Verweerster heeft door haar handelswijze de autoriteit van haar kantoorgenoot mr. D doen ondermijnen waardoor een voortvarende zakelijke scheiding werd gefrustreerd;
- Verweerster heeft haar collegae continu voorgelogen en heeft blijven ontkennen klagers zoon bij te staan tot het moment dat zij niet meer onder de bewijzen uit kon komen.
4. VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
Opmerkingen vooraf
5.1 De raad heeft geconstateerd dat klager zijn klacht onderbouwt met een groot aantal e‑mails, WhatsAppberichten en de belgeschiedenis tussen verweerster en de zoon. Ter zitting is namens verweerster bezwaar gemaakt tegen het gebruik maken van deze correspondentie, omdat dit geprivilegieerde, vertrouwelijke gegevens betreft tussen de zoon en zijn (potentiële) advocaat en zij zonder de juiste context uit hun verband kunnen worden getrokken. Ook is namens verweerster gewezen op vergelijkbare jurisprudentie van de tuchtrechter dat een advocaat niets mag doen met e-mails die per ongeluk door de wederpartij zijn gestuurd, maar bedoeld waren voor de eigen cliënt.
5.2 Klager heeft met betrekking tot de herkomst van de e-mails en WhatsAppcorrespondentie met verweerster aangegeven dat zijn zoon daarmee onvoldoende prudent is omgegaan door via de zakelijke accounts te corresponderen, waardoor klager ook kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de correspondentie en de belgeschiedenis heeft kunnen opvragen bij de provider.
5.3 Hoewel de raad verweerster kan volgen dat dit een opmerkelijke en minder gelukkige gang van zaken is, ziet de raad daarin – zoals ter zitting is besproken – onvoldoende aanleiding om geen kennis te nemen van die correspondentie. Het geschil tussen klager en verweerster betreft een andere situatie dan de jurisprudentie waarnaar verweerster wijst, die ziet op advocaten onderling, en verweerster heeft voldoende mogelijkheid gehad om de context van de correspondentie waar nodig toe te lichten.
Toetsingskader
5.4 Volgens vaste jurisprudentie van het hof van discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen.
5.5 Bij de beoordeling van de klacht betrekt de raad ook de gedragsregels. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.6 Gedragsregel 15 luidt:
1. Gelet op zijn gehoudenheid aan met name de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid is het de advocaat niet toegestaan, behoudens in de gevallen genoemd in het derde en vierde lid:
a. tegelijkertijd voor meer dan één partij op te treden in een zaak waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben;
b. tegen een cliënt of een voormalige cliënt op te treden.
- De advocaat streeft ernaar te voorkomen dat de in het eerste lid bedoelde situatie ontstaat. Wanneer die omstandigheid zich niettemin voordoet of als een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is, zal de advocaat alert moeten zijn op die ontwikkeling en zich geheel, en uit eigen beweging, uit de zaak terugtrekken. De advocaat die zich aldus als advocaat van een of meer partijen heeft teruggetrokken zal zich vervolgens in diezelfde aangelegenheid ook niet namens andere partijen kunnen mengen.
- Van de verplichting uit het eerste lid kan de advocaat alleen afwijken indien is voldaan aan elk van de volgende drie voorwaarden:
a. de aan de advocaat toe te vertrouwen belangen betreffen niet dezelfde zaak ten aanzien waarvan de voormalige of bestaande cliënt werd of wordt bijgestaan door de advocaat, houden daar ook geen verband mee en een toekomstig verband is evenmin aannemelijk;
b. de advocaat beschikt niet over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn voormalige of bestaande cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie de voormalige of bestaande cliënt betreffende, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen deze voormalige of bestaande cliënt; en
c. niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt.
- Buiten het geval bedoeld in het derde lid kan de advocaat afwijken van het bepaalde in het eerste lid indien de partij die zich met het verzoek tot behartiging van zijn belangen tot de advocaat heeft gewend en de voormalige of bestaande cliënt tegen wie moet worden opgetreden op grond van hun verstrekte informatie vooraf daarmee instemmen en die instemming op behoorlijke wijze tussen voldoende gelijkwaardige partijen tot stand is gekomen.
- (…)
- Waar in deze regel ‘advocaat’ staat wordt tevens bedoeld het samenwerkingsverband waarvan hij deel uitmaakt.
Klachtonderdeel a)
5.7 Verweerster wordt allereerst verweten tegenstrijdige belangen te hebben behartigd en dat zij daarmee is doorgegaan nadat zij daarop is aangesproken.
5.8 De raad constateert dat verweerster oog heeft gehouden voor het feit dat haar kantoorgenoot mr. D al meerdere jaren als advocaat optreedt voor klager en dat zij niet zomaar voor de zoon heeft mogen optreden. Daarover heeft zij ook spoedig contact gehad met mr. D op 23 januari 2023. Hoewel het ongelukkig is dat zij pas twee maanden later een terugkoppeling van mr. D heeft gekregen dat zij de zoon niet kon bijstaan, stelt de raad vast dat verweerster in de tussentijd toch inhoudelijk de belangen van de zoon heeft behartigd. Weliswaar is verweerster daarbij niet zo diep ingegaan op de inhoud van het geschil tussen klager en zijn zoon zoals zij dat in een reguliere, aangenomen zaak zou doen, maar dat doet er niet aan af dat verweerster wel inhoudelijk heeft geadviseerd. Zo heeft zij de zoon geadviseerd over het traject, welke informatie hij helder diende te krijgen, hoe hij het gesprek met zijn vader moest aanvliegen en heeft zij meegelezen met conceptbrieven. In afwachting van de vraag of het haar vrij stond om voor de zoon op te treden, had zij ook die werkzaamheden niet mogen verrichten. Verweerster heeft in strijd gehandeld met gedragsregel 15 en daarmee artikel 46 van de Advocatenwet geschonden. Daarbij stelt de raad vast dat verweerster na de e-mail van mr. D in de ochtend van 22 maart 2023 nog kort telefonisch heeft gesproken met de zoon. Het is de raad echter niet gebleken dat zij de zoon daarin nog heeft geadviseerd of vervolgens nog te woord heeft gedaan over de kwestie.
5.9 Klachtonderdeel a) is gegrond.
Klachtonderdelen b) en c)
5.10 Vervolgens wordt verweerster verweten dat zij de ‘zakelijke scheiding’ heeft vertraagd, (emotioneel) zwaarder heeft gemaakt en de autoriteit van mr. D heeft ondermijnd. Klager meent dat daardoor veel onrust is ontstaan binnen de vennootschap, met een behoorlijke omzetdaling als gevolg.
5.11 Klager heeft deze verwijten niet voorzien van een onderbouwing. Niet gebleken is dat er vertraging is ontstaan door het handelen van verweerster. Uit het dossier volgt dat in januari en februari 2023 nog werd geprobeerd om tot een minnelijke oplossing te komen via de Raad van Toezicht van de vennootschap. Pas op 7 maart 2023 kwam er vaart in de afwikkeling van het geschil en op 23 maart 2023 heeft verweerster zich definitief aan de zaak onttrokken. Verweerster heeft bovendien onweersproken gesteld dat de aandelenoverdracht al op 4 mei 2023 heeft plaatsgevonden. Van een vertraging die aan verweerster is te wijten, is dan ook niet gebleken.
5.12 Evenmin is het de raad gebleken dat er door verweerster extra onrust is ontstaan binnen de vennootschap, anders dan de onrust die al verwacht kan worden bij een aandeelhoudersgeschil. Datzelfde geldt voor de gestelde omzetdaling, die ook niet is onderbouwd. Ook is niet gebleken dat de autoriteit van mr. D is ondermijnd door verweerster en is niet geconcretiseerd welke gevolgen dat zou hebben gehad voor klager.
5.13 Klachtonderdelen b) en c) zijn ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.14 Tot slot wordt verweerster verweten dat zij haar collegae heeft voorgelogen en heeft ontkend dat zij voor de zoon is blijven optreden. De raad is van oordeel dat klager geen eigen, rechtstreeks betrokken belang heeft bij dit klachtonderdeel. Als verweerster haar collega’s zou hebben voorgelogen dat zij de zoon niet meer bijstond, dan is dit iets waarover haar collega’s zelf kunnen klagen. Dit klachtonderdeel is dan ook niet-ontvankelijk. De raad merkt daarbij op dat klager er kennelijk vanuit gaat dat mr. D al in januari 2023 aan verweerster heeft medegedeeld dat verweerster niet voor de zoon mocht optreden, maar mr. D heeft dit pas op 22 maart 2023 aan verweerster medegedeeld. Van enige leugen over het heimelijk toch optreden voor de zoon is dus niet gebleken. Als dit klachtonderdeel wel ontvankelijk zou zijn geweest, zou dit klachtonderdeel dus ongegrond zijn geweest.
5.15 Klachtonderdeel d) is niet-ontvankelijk.
Conclusie
5.16 Op grond van het voorgaande, zal de raad klachtonderdeel a) gegrond verklaren. Klachtonderdelen b) en c) zijn ongegrond. Klager is niet-ontvankelijk in klachtonderdeel d).
6. MAATREGEL
6.1 Hoewel verweerster zich wel bewust is geweest van gedragsregel 15, heeft zij miskend dat zij met haar algemene adviezen over het traject en het meelezen van brieven toch inhoudelijke werkzaamheden heeft verricht voor de zoon. Ook al is het niet haar bedoeling geweest om de zoon al daadwerkelijk als advocaat bij te staan, heeft zij daarmee toch in strijd gehandeld met gedragsregel 15. Het is de raad echter gebleken dat deze klachtprocedure en ook de schriftelijke reprimande die zij van het bestuur van haar kantoor heeft gehad, er bij verweerster flink in hebben gehakt. De raad gaat er dan ook vanuit dat het een eenmalige fout van verweerster betreft. De raad volstaat daarom met het opleggen van een waarschuwing.
7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen b) en c) ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel d) niet-ontvankelijk;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.4.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. H.C. Struijk en A.A.T. van Ginderen, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 20 januari 2025