ECLI:NL:TADRSHE:2025:107 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 25-094/DB/LI
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:107 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-07-2025 |
Datum publicatie: | 07-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-094/DB/LI |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Niet gebleken dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door nodeloos een gerechtelijke procedure jegens klager te voeren en een deurwaarder op hem af te sturen. Ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 7 juli 2025
in de zaak 25-094/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 31 augustus 2024 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”).
1.2 Op 12 februari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-096 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 mei 2025. Verschenen zijn klager en verweerder.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de volgende nagekomen stukken:
- de e-mail van klager met bijlagen van 26 maart 2025, voor zover daarin geen nieuwe klachten zijn opgenomen.
- de e-mail van klager met bijlagen van 14 april 2025.
2. FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft een geschil gehad met zijn zus, die naast hem woont. Het geschil had onder meer betrekking op de eigendom van een stuk grond dat kadastraal behoort tot het perceel van klager, maar ter zake waarvan de zus stelt dat zij door verjaring de eigendom heeft verkregen.
2.3 Op 25 februari 2021 heeft verweerder namens zijn cliënte een dagvaarding doen uitbrengen aan klager. De zus heeft kort gezegd aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij de strook grond door verjaring in eigendom had verkregen. Klager, althans zijn advocaat mr. H, heeft verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingediend.
2.4 Bij vonnis van 16 februari 2022 heeft de rechtbank het beroep van de zus op verjaring afgewezen, de perceelsgrens vastgesteld, aan klager een schadevergoeding van € 7.550,40 toegekend voor het afbreken van het houthok en de zus veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan het plaatsen van een mandelige scheidsmuur op de perceelsgrens.
2.5 De zus heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. In hoger beroep heeft verweerder onder meer namens de zus aangevoerd dat de vordering tot verwijdering van het houthok was verjaard en dat zij mede daarom in eerste aanleg onterecht was veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding voor afbraak daarvan.
2.6 Op 1 maart 2023 heeft een comparitie na aanbrengen plaatsgevonden bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Na het wisselen van processtukken is een (inhoudelijke) mondelinge behandeling van de zaak bepaald op 28 mei 2024.
2.7 Op 28 mei 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Tijdens deze zitting is een schikking tot stand gekomen, die onder meer inhield dat klager de kosten voor de eventuele verwijdering van het houthok voor zijn rekening diende te nemen en dat hij (na verrekening) binnen drie maanden een bedrag van € 3.675,45 aan de zus diende terug te betalen. De schikking is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, die is opgenomen in het proces-verbaal.
2.8 Omdat betaling door klager was uitgebleven heeft verweerder klager bij e-mail van 29 augustus 2024 bericht dat hij de deurwaarder de opdracht zou geven om tot incasso over te gaan, tenzij het bedrag alsnog per omgaande zou worden betaald. Omdat betaling nog steeds was uitgebleven heeft verweerder de vaststellingsovereenkomst op 11 september 2024 aan klager doen betekenen, waarna klager alsnog heeft betaald.
2.9 Op 31 augustus 2024 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
Verweerder heeft de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid overschreden door nodeloos een gerechtelijke procedure jegens klager te voeren en een deurwaarder op hem af te sturen.
4. VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
5.1 Toetsingskader
Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
5.2 Klager verwijt verweerder dat hij nodeloos een gerechtelijke procedure jegens klager heeft gevoerd en een deurwaarder op hem heeft afgestuurd. De raad stelt vast dat tussen klager en de zus sprake is geweest van een langslepend civielrechtelijk geschil over – onder meer - de erfgrens, in het kader waarvan een procedure in eerste aanleg en een appelprocedure hebben plaatsgevonden. Dat verweerder nodeloos een gerechtelijke procedure jegens klager heeft gevoerd is de raad niet gebleken. Het was de taak van verweerder om de belangen van klagers zus te behartigen en om in dat verband zo nodig een gerechtelijke procedure jegens klager te voeren. Verweerder heeft genoegzaam toegelicht waarom het in het belang van zijn cliënte was om namens haar te procederen en in die procedure het standpunt in te nemen dat sprake was van verkrijgende verjaring. Het enkele feit dat klager een eigendomsakte had en de kadastrale kaart in het voordeel van klager sprak, maakt niet automatisch dat verweerder nodeloos heeft geprocedeerd. De eigendomssituatie uit een eigendomsakte of kadastrale kaart kan immers achterhaald zijn als bijvoorbeeld sprake is van verkrijgende verjaring. Om dat vast te laten stellen, kan een procedure bij de civiele rechter worden gestart, hetgeen verweerder ook heeft gedaan.
5.3 De raad overweegt verder dat het tuchtrecht niet is bedoeld voor het voeren van een discussie over de juistheid van de standpunten van partijen in een civielrechtelijk geschil. Het is aan de civiele rechter, en niet aan de tuchtrechter, om daarover een oordeel te geven. In de onderhavige zaak is het geschil tussen partijen beslecht middels de totstandkoming van een minnelijke regeling ten overstaan van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Die minnelijke regeling is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, op grond waarvan verweerder binnen drie maanden een bedrag van € 3.675,45 aan de zus diende terug te betalen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de vaststellingsovereenkomst door een deurwaarder aan klager te laten betekenen. Klager was de verplichting om bedrag van € 3.675,45 binnen drie maanden aan de zus terug te betalen immers niet nagekomen. Het stond verweerder dan ook vrij om in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënte een deurwaarder in te schakelen om zodoende klager tot betaling te bewegen.
5.4 De raad komt tot de slotsom dat op basis van de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Op grond van het voorgaande zal de raad de klacht ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken, M. Callemeijn, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 7 juli 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 7 juli 2025