ECLI:NL:TADRSHE:2025:106 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 25-164/DB/ZWB
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:106 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-07-2025 |
Datum publicatie: | 07-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-164/DB/ZWB |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat over de declaraties en de kwaliteit van de dienstverlening. Mede in het licht van het gemotiveerde verweer van verweerder, is de raad van oordeel dat klaagster de klachtonderdelen over de kwaliteit van de verleende bijstand onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. De raad overweegt verder dat de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten, doch slechts waakt tegen excessief declareren. Dat daarvan in dit geval sprake is, is niet gebleken. De raad is van oordeel dat klaagster dit klachtonderdeel ook in de onderhavige klachtprocedure onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Van een onduidelijke of ontoelaatbare tariefafspraak is voorts geen sprake. De verwijten dat verweerder de klacht niet serieus heeft genomen en dat verweerder klaagster heeft geïntimideerd en geprobeerd klem te zetten missen feitelijke grondslag. In alle onderdelen ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 7 juli 2025
in de zaak 25-164/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde:
over:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 27 maart 2024 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: “de deken”).
1.2 Op 13 maart 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-036 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 12 mei 2025. Verschenen zijn klaagster, vertegenwoordigd door de heer AS, en verweerder, bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. G.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2. FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerders kantoor heeft aan klaagster rechtsbijstand verleend rondom de aanvraag van en het vervolg op het faillissement van [B] B.V., een dochtervennootschap van klaagster. Vanaf augustus 2023 is klaagster bijgestaan in de dossiers “[A]” en “[Av]”. De werkzaamheden zijn op enig moment opgeschort en vervolgens beëindigd.
2.3 Vervolgens is verweerder klaagster vanaf 23 oktober 2023 gaan bijstaan in een nieuw dossier. In dat verband zijn op 23 oktober 2023 een opdrachtbevestiging, een voorschotdeclaratie van € 4.000,00 exclusief btw en de openstaande facturen aan klaagster gestuurd. Verweerder heeft bij e-mail van 23 oktober 2023 - onder meer – aan klaagster geschreven:
“Zoals telefonisch besproken ben ik bereid om (opnieuw) een dossier te openen om [klaagster] te begeleiden bij het (aan te vragen) faillissement van [B B.V.]. Bij andere lopende kwesties zal ik niet als advocaat optreden. Wij bespraken dat ik enkel werk op voorschotbasis: is het voorschot ‘verbruikt’, zal ik mijn werkzaamheden neerleggen.”
2.4 Klaagster heeft de voorschotnota en de openstaande facturen voldaan.
2.5 Op 26 oktober 2023 heeft de mondelinge behandeling van het faillissementsrekest plaatsgevonden. Verweerder was daarbij niet aanwezig. De faillissementsaanvraag is gehonoreerd.
2.6 In november en december 2023 hebben klaagster en verweerder gediscussieerd over de facturatie en de wijze waarop de voorschotregeling zou moeten worden uitgelegd.
2.7 Op 2 februari 2024 heeft verweerder zich onttrokken nadat hij zijn werkzaamheden op 1 februari 2024 had opgeschort omdat klaagster declaraties onbetaald had gelaten.
2.8 Op 5 februari 2024 heeft verweerders kantoor een slotdeclaratie opgesteld, waarin een honorarium van € 9.913,00 is verrekend met het door klaagster betaalde voorschot van € 4.000,00. Klaagster heeft de slotdeclaratie ten bedrage van € 7.154,73 (inclusief btw) onbetaald gelaten.
2.9 Klaagster heeft geprotesteerd tegen de in rekening gebrachte kosten. Op 11 maart 2024 heeft op verweerders kantoor een bespreking plaatsgevonden, waarbij onder meer de bestuurders van klaagster, verweerder en mr. L in zijn hoedanigheid van lid van het dagelijks bestuur van verweerders kantoor aanwezig waren. Verweerders kantoor hield vast aan betaling van de openstaande facturen maar heeft wel aan klaagster aangeboden om deze in termijnen te betalen. Klaagster heeft dit voorstel afgewezen.
2.10 Op 27 maart 2024 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
2.11 Verweerders kantoor heeft klaagster gedagvaard en in rechte betaling van de slotdeclaratie ten bedrage van € 7.154,73, vermeerderd met rente en kosten, gevorderd. Klaagster heeft verweer gevoerd en in reconventie terugbetaling van een bedrag van € 11.141,00, vermeerderd met rente en kosten, gevorderd. Aan deze reconventionele vordering heeft klaagster ten grondslag gelegd dat zij onterecht eerdere facturen van verweerders kantoor had voldaan en dat verweerders kantoor buitensporig veel uren heeft gedeclareerd.
2.12 Bij vonnis van 11 september 2024 heeft de kanontrechter Zeeland-West-Brabant de vordering va verweerders kantoor toegewezen tot een bedrag van € 484,00, vermeerderd met rente en kosten. De reconventionele vordering van klaagster is afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe onder meer overwogen:
“(4.8) (…) [Verweerders kantoor] heeft op 18 december 2023 aldus één telefoongesprek voor 18 minuten teveel in rekening gebracht. Dit telefoongesprek is voor een bedrag van € 78.00 exclusief btw teveel in rekening gebracht. Dit leidt ertoe dat het bedrag zoals opgenomen op de slotdeclaratie van € 9.913,00 voor een bedrag van € 78,00 exclusief btw dient te worden verminderd. De overige door [verweerders kantoor] gedeclareerde uren zijn door [klaagster] onvoldoende weersproken. Het had op de weg van [klaagster] gelegen om per factuur per handeling van [verweerders kantoor] uiteen te zetten waarom deze handeling niet in rekening had mogen worden gebracht, dan wel waarom er teveel tijd is gedeclareerd door [verweerders kantoor].
(4.9) Bovendien heeft [klaagster] de facturen waarvan terugbetaling wordt gevorderd in reconventie eerst zonder voorbehoud voldaan waardoor het nu op haar weg ligt om voldoende onderbouwd te stellen waarom zij deze facturen onverschuldigd heeft betaald. Nu zij dit niet heeft gedaan en [verweerders kantoor] ook derden mocht inschakelen voor het verlenen van juridische diensten, dient de vordering in reconventie te worden afgewezen.
(4.10) Het meest verstrekkende verweer van [klaagster] in conventie is dat geen sprake kan zijn van een openstaande declaratie, omdat afgesproken is dat werd gewerkt op basis van een voorschot en wanneer het voorschot op was, [verweerders kantoor] een nieuw voorschot in rekening zou brengen. [Verweerders kantoor] heeft daar tegenin gebracht dat zij het voorschot in depot hield en per maand de gewerkte uren declareerde aan [klaagster]. Het voorschot zou met de slotdeclaratie verrekend worden en de slotdeclaratie dient daarom voldaan te worden. (….)
(4.12) De kantonrechter leidt uit de e-mail van 23 oktober 2023 in combinatie met de e-mails die vervolgens zijn gestuurd door [verweerders kantoor] tijdens de looptijd van de opdrachtovereenkomst af dat [klaagster] er in beginsel op mocht vertrouwen dat diensten zouden worden verleend totdat het voorschot zou zijn verbruikt. [Verweerders kantoor] zou alleen werkzaamheden verrichten wanneer voldoende voorschot beschikbaar was en zij zou haar werkzaamheden weer oppakken, dan wel voortzetten, wanneer een nieuw voorschot zou zijn voldaan. Op deze manier kon [klaagster] grip houden op de werkzaamheden die [verweerders kantoor] zou uitvoeren. (…) [Klaagster] mocht erop vertrouwen dat er hooguit een bedrag van € 4.000,00 zou openstaan, dat verrekend zou worden met het voorschot dat [verweerders kantoor] heeft ontvangen. [Klaagster] mocht er aldus op vertrouwen dat geen facturen meer zouden openstaan.
(4.13) [Verweerders kantoor] heeft onvoldoende rekening gehouden met deze afspraak bij het uitvoeren van haar werkzaamheden en het factureren van haar uren. (…) Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerders kantoor] aangevoerd dat zij haar werkzaamheden niet volledig kon opschorten. Als advocaat had zij in overeenstemming met haar gedragsregels de verplichting om, indien nodig, diensten te verrichten. (…) De kantonrechter acht het wel redelijk om [verweerders kantoor] enige vergoeding toe te kennen voor de verleende diensten nu voorstelbaar is dat niet uit het niets de werkzaamheden volledig konden worden neergelegd. De kantonrechter acht het redelijk om daarbij een percentage van 10% aan te houden van het voorschot. Op dit percentage wordt het bedrag van € 78,00 niet in mindering gebracht, nu [klaagster] de overige werkzaamheden zoals opgenomen in de slotdeclaratie onvoldoende heeft betwist en de vergoeding voor deze werkzaamheden hoger zou zijn dan de vergoding die nu gelijk is aan 10% van het voorschot. De kantonrechter wijst de vordering van [verweerders kantoor] in conventie aldus toe voor een bedrag van € 400,00 nog te vermeerderen met de btw, in totaal een bedrag van € 484,00. (…)”
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
1. Verweerder heeft klaagsters belangen onjuist behartigd, onjuist geadviseerd en acties niet uitgevoerd;
2. Verweerder was op cruciale momenten afwezig;
3. De facturen van verweerder zijn onjuist en de facturatie is onduidelijk;
4. De kantoorklachtenregeling is niet gevolgd en de klacht is niet serieus genomen;
5. Verweerder heeft klaagster geïntimideerd en geprobeerd klem te zetten.
4. VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
5.1 Toetsingskader
Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat. Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
5.2 Klachtonderdelen 1 en 2 – kwaliteit belangenbehartiging
De klachtonderdelen 1 en 2 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerder dat hij klaagsters belangen onjuist heeft behartigd, onjuist heeft geadviseerd, acties niet heeft uitgevoerd en op cruciale momenten afwezig was. Verweerder heeft deze klachtonderdelen weersproken en naar voren gebracht dat de strategie en de communicatie met de curator steeds met klaagster zijn afgestemd, terwijl uitgaande correspondentie steeds in concept aan klaagster is voorgelegd. Verweerder heeft verder naar voren gebracht dat hij inderdaad niet bij de mondelinge behandeling van het faillissementsrekest en het intakegesprek met de curator aanwezig is geweest, maar dat dit ook uitdrukkelijk met klaagster was afgesproken, terwijl klaagster ook niet in haar belangen is geschaad, nu het faillissement is uitgesproken. Voor wat betreft de door de curator geplande veiling heeft verweerder tot slot toegelicht dat de curator in zijn e-mail van 6 december 2023 geen concrete datum voor de veiling had genoemd en dat de concrete planning pas tijdens het op de e-mail volgende gesprek door de curator is gemeld. Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht heeft de raad niet kunnen vaststellen dat verweerder eerder wist van de veiling en in dat verband tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.3 De raad is, mede in het licht van het gemotiveerde verweer van verweerder, van oordeel dat klaagster de klachtonderdelen over de kwaliteit van de verleende bijstand onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. De raad acht voorstelbaar dat klaagster teleurgesteld is dat het beoogde resultaat (het uitwinnen van het pandrecht) niet is bereikt, maar dat dit het gevolg is geweest van een ondermaatse advisering of bijstand van verweerder, is de raad niet gebleken. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn op grond van het voorgaande ongegrond.
5.4 Klachtonderdeel 3 – declaraties
Klaagster verwijt verweerder dat hij onjuist en onduidelijk heeft gefactureerd. Ook dit onderdeel van de klacht is uitdrukkelijk en gemotiveerd door verweerder weersproken. De raad overweegt dat de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten, doch slechts waakt tegen excessief declareren. Dat daarvan in dit geval sprake is, is niet gebleken. Vast staat dat partijen het declaratiegeschil reeds ter beoordeling hebben voorgelegd aan de kantonrechter, die daarop bij vonnis van 11 september 2024 onherroepelijk heeft beslist. De kantonrechter heeft weliswaar geoordeeld dat verweerders kantoor één telefoongesprek voor 18 minuten teveel in rekening heeft gebracht, maar dat rechtvaardigt niet de conclusie dat sprake is van excessief declareren. De kantonrechter heeft het met de slotdeclaratie in rekening gebrachte bedrag weliswaar fors gematigd, maar die matiging hield verband met de wijze waarop verweerder uitvoering had gegeven aan de voorschotregeling en niet met excessief declareren. Anders dan klaagster lijkt de veronderstellen, volgt uit het vonnis van de kantonrechter geenszins dat sprake is van excessief declareren. De raad is van oordeel dat klaagster dit klachtonderdeel ook in de onderhavige klachtprocedure onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Van een onduidelijke of ontoelaatbare tariefafspraak is voorts geen sprake. De raad zal dit onderdeel van de klacht dan ook eveneens ongegrond verklaren.
5.5 Klachtonderdelen 4 en 5 – kantoorklachtenregeling en bejegening
De klachtonderdelen 4 en 5 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerder dat de kantoorklachtenregeling niet is gevolgd, dat de klacht niet serieus is genomen en dat verweerder klaagster heeft geïntimideerd en geprobeerd klem te zetten. Verweerder heeft ook deze klachtonderdelen uitdrukkelijk weersproken. De raad overweegt als volgt. Vast staat dat klaagster heeft geprotesteerd tegen de in rekening gebrachte kosten. Dat klaagster een klacht heeft ingediend op grond van de interne klachtenregeling is evenwel niet gebleken. In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag. Vast staat dat op 11 maart 2024 op verweerders kantoor een bespreking heeft plaatsgevonden, waarbij onder meer de bestuurders van klaagster, verweerder en mr. L in zijn hoedanigheid van lid van het dagelijks bestuur van verweerders kantoor aanwezig waren. Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de raad adequaat op het door klaagster geuite ongenoegen gereageerd. Dat het gesprek niet tot een oplossing heeft geleid betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Vast staat dat verweerders kantoor voorstellen tot het treffen van een regeling heeft gedaan aan klaagster, maar dat klaagster daarmee niet heeft ingestemd. Voor het verwijt dat verweerder klaagster heeft geïntimideerd en geprobeerd klem te zetten heeft de raad in de overgelegde stukken en hetgeen naar voren is gebracht geen enkel aanknopingspunt gevonden. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, zal de raad ook de klachtonderdelen 4 en 5 ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken, M. Callemeijn, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 7 juli 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 7 juli 2025