ECLI:NL:TADRSHE:2025:102 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 25-206/DB/OB
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:102 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-06-2025 |
Datum publicatie: | 23-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-206/DB/OB |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van de dienstverlening van een juridisch medewerker in alle onderdelen ongegrond. Als niet weersproken staat vast dat de juridisch medewerker klaagsters dossier onder verweerders verantwoordelijkheid in behandeling heeft gehad en dat verweerder voor het optreden van de juridisch medewerker ook in tuchtrechtelijke zin verantwoordelijkheid draagt. Klaagster verwijt verweerder dat de juridisch medewerker heeft verzuimd om het contact met de werkgever en het reïntegratiebedrijf van klaagsters echtgenoot over te nemen. Naar het oordeel van de raad heeft de juridisch medewerker zich in haar advisering aan klaagster op het verdedigbare standpunt gesteld dat inmenging van een jurist mogelijk zou leiden tot een verharding van de verhouding tussen klaagster en haar werkgever, hetgeen gezien klaagsters wens tot mediation, niet in klaagsters belang was. Klaagster verwijt verweerder verder dat de juridisch medewerker geen voortvarende actie heeft ondernomen, niet is overgegaan tot dagvaarden en dat zij heeft verzuimd om ervoor te zorgen dat de re-integratieverplichtingen door het UWV zouden worden overgenomen. Naar het oordeel van de raad heeft de juridisch medewerker zich in het korte tijdsbestek dat zij klaagsters dossier in behandeling heeft gehad in voldoende mate voor klaagster ingezet. Nu aan haar werkzaamheden vanwege de ontstane vertrouwensbreuk voortijdig een einde is gekomen, bestaat voor het maken van een tuchtrechtelijk verwijt dat de juridisch medewerker te weinig voor klaagster heeft gedaan of bereikt geen aanleiding. De klacht dat de juridisch medewerker heeft nagelaten een deugdelijk advies te geven voor wat betreft het (aannemen en/of aanhouden van een) vakantiebaantje is onvoldoende onderbouwd. Klaagster verwijt verweerder tot slot dat de juridisch medewerker niet heeft onderkend dat de weigerachtige houding van de wederpartij ter zake de re-integratieverplichtingen werd ingegeven door een bepaalde tactiek. De raad is van oordeel dat de juridisch medewerker zich in voldoende mate voor klaagster heeft ingezet. Dat de wederpartij een bepaalde tactiek hanteerde is uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet gebleken, zodat de feitelijke grondslag van dit klachtonderdeel ontbreekt. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 23 juni 2025
in de zaak 25-206/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde:
over:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 8 augustus 2024 heeft klaagsters gemachtigde tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”).
1.2 Op 28 maart 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|24|116K van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 mei 2025. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van Microsoft Teams. Verschenen zijn klaagsters gemachtigde, en verweerder, vergezeld van mr. De W.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier.
2. FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is verwikkeld (geweest) in een arbeidsgeschil met haar voormalig werkgever [naam werkgever]. Klaagster is in februari 2023 arbeidsongeschikt geworden. Het geschil had – onder meer – betrekking op de vraag of [naam werkgever]haar re-integratieverplichtingen naar behoren was nagekomen en de daaruit voortvloeiende consequenties. Het UWV heeft op 18 maart 2024 een deskundigenoordeel gegeven, inhoudend dat [naam werkgever] was tekort geschoten in de nakoming van de op haar rustende re-integratieverplichtingen.
2.3 Klaagsters rechtsbijstandsverzekeraar heeft de behandeling van het arbeidsgeschil op 10 juli 2024 uitbesteed aan verweerders kantoor. Mr. De W, (destijds) werkzaam als juridisch medewerker bij verweerders kantoor, heeft het dossier onder verantwoordelijkheid van verweerder in behandeling genomen. Nadat op 10 juli 2024 een eerste telefoongesprek tussen klaagsters echtgenoot en mr. De W had plaatsgevonden, heeft klaagsters echtgenoot op 11, 13 en 21 juli 2024 aanvullende informatie aan mr. De W toegestuurd. Op 22 juli 2024 heeft tussen mr. De W en klaagster (althans haar echtgenoot) een gesprek plaatsgevonden, waarbij is besproken dat mr. De W de juridische mogelijkheden tot hervatting van de re-integratie zou onderzoeken. Klaagsters echtgenoot zou ondertussen proberen mediation in gang te zetten. Op 24 juli 2024 heeft de bedrijfsarts mediation afgeraden.
2.4 Op 6 augustus 2024 heeft tussen klaagsters echtgenoot en mr. De W een telefoongesprek plaatsgevonden. Klaagsters echtgenoot heeft aan mr. De W medegedeeld dat hij mediation wilde afdwingen en niet vooraf in gesprek te willen gaan met de werkgever en het re-integratiebedrijf. Mr. De W heeft klaagster geadviseerd om een driegesprek te voeren en vooraf schriftelijk vast te leggen dat het driegesprek kon worden gevoerd onder de voorwaarde dat direct mediation gestart kon worden. Klaagsters echtgenoot was het niet eens met dit advies. Klaagsters echtgenoot heeft aangegeven dat mr. De W mediation moest afdwingen en dat hij anders terug zou gaan naar de rechtsbijstandsverzekeraar.
2.5 Bij e-mail van 7 augustus 2024 heeft klaagster zich bij verweerder beklaagd over de kwaliteit van de door mr. De W verleende bijstand en heeft zij verweerders kantoor aansprakelijk gesteld. Eveneens op 7 augustus 2024 heeft verweerder op de klacht gereageerd en geconcludeerd dat mr. De W klaagster correct en adequaat had geadviseerd. Verweerder heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen. Verder heeft verweerder aan klaagster medegedeeld dat sprake was van een vertrouwensbreuk, zodat de werkzaamheden werden neergelegd. Verweerder heeft klaagster geadviseerd om voor verdere rechtsbijstand contact te zoeken met de rechtsbijstandsverzekeraar.
2.6 Op 8 augustus 2024 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
Mr. De W, juridisch medewerker die onder verweerders verantwoordelijkheid werkt, is tekort geschoten in de behandeling van klaagsters zaak doordat zij:
1. heeft verzuimd om het contact met de werkgever en het reïntegratiebedrijf van klaagsters echtgenoot over te nemen;
2. geen actie heeft ondernomen en niet is overgegaan tot dagvaarden;
3. heeft verzuimd om ervoor te zorgen dat de re-integratieverplichtingen door het UWV (met kostenverhaal op [naam werkgever]) zouden worden overgenomen;
4. de zaak niet voortvarend (genoeg) heeft opgepakt ondanks dat bij herhaling is aangegeven dat spoed geboden was;
5. heeft nagelaten een deugdelijk advies te geven voor wat betreft het (aannemen en/of aanhouden van een) vakantiebaantje;
6. niet heeft onderkend dat de weigerachtige houding van de wederpartij ter zake de re-integratieverplichtingen werd ingegeven door een bepaalde tactiek.
4. VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
5.1 Toetsingskader
Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van mr. De W, (voorheen) werkzaam als juridisch medewerker op verweerders kantoor. Als niet weersproken staat vast dat mr. De W klaagsters dossier onder verweerders verantwoordelijkheid in behandeling heeft gehad en dat verweerder voor het optreden van mr. De W ook in tuchtrechtelijke zin verantwoordelijkheid draagt.
5.2 Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
5.3 De raad zal de klacht aan de hand van de hiervoor genoemde uitgangspunten beoordelen.
5.4 Klachtonderdeel 1 – geen overname contact werkgever / re-integratiebedrijf
Klaagster verwijt verweerder dat mr. De W heeft verzuimd om het contact met de werkgever en het reïntegratiebedrijf van klaagsters echtgenoot over te nemen. Verweerder heeft gemotiveerd bestreden dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar nalaten sprake is. Verweerder heeft in dat verband naar voren gebracht dat mr. W op goede gronden heeft ontraden om het contact met de werkgever en het reïntegratiebedrijf over te nemen. Naar het oordeel van de raad heeft mr. De W zich in haar advisering aan klaagster op het verdedigbare standpunt gesteld dat inmenging van een jurist (in dit geval mr. De W) mogelijk zou leiden tot een verharding van de verhouding tussen klaagster en haar werkgever, hetgeen gezien klaagsters wens tot mediation, niet in klaagsters belang was. Het is voorts niet ongebruikelijk dat een juridisch adviseur of advocaat onder de gegeven omstandigheden op de achtergrond adviseert. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten geen sprake is geweest. De raad zal klachtonderdeel 1 daarom ongegrond verklaren.
5.5 Klachtonderdelen 2, 3 en 4 – onvoldoende actie en voortvarendheid
Klaagster verwijt verweerder dat mr. De W geen voortvarende actie heeft ondernomen, niet is overgegaan tot dagvaarden en dat zij heeft verzuimd om ervoor te zorgen dat de re-integratieverplichtingen door het UWV zouden worden overgenomen. Deze klachtonderdelen hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Verweerder heeft ook deze klachtonderdelen gemotiveerd weersproken. De raad overweegt als volgt. Bij de beoordeling van de klacht moet het korte tijdsbestek – van 10 juli 2024 tot 7 augustus 2024 – dat mr. De W klaagsters dossier in behandeling heeft gehad in aanmerking worden genomen. De raad overweegt dat het onderzoek naar de juridische mogelijkheden en het vervolgens tot stand komen van een weloverwogen (proces-)advies in een arbeidsgeschil als het onderhavige nu eenmaal enige tijd kost. Bij het nemen van rechtsmaatregelen is in arbeidsgeschillen als de onderhavige bovendien behoedzaamheid geboden, omdat het nemen van rechtsmaatregelen tot een (verdere) verstoring van de arbeidsrelatie kan leiden. Dat mr. De W niet direct tot dagvaarding is overgegaan betekent niet automatisch dat zij in klaagsters dossier onvoldoende actie heeft ondernomen. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt naar het oordeel van de raad dat mr. De W zich in het korte tijdsbestek dat zij klaagsters dossier in behandeling heeft gehad in voldoende mate voor klaagster heeft ingezet. Nu aan de werkzaamheden van mr. W vanwege de ontstane vertrouwensbreuk voortijdig een einde is gekomen, bestaat voor het maken van een tuchtrechtelijk verwijt dat mr. W te weinig voor klaagster heeft gedaan of bereikt geen aanleiding. Ook de klachtonderdelen 2, 3 en 4 zijn dan ook ongegrond.
5.6 Klachtonderdeel 5 – geen deugdelijk advies over vakantiebaan
Klaagster verwijt verweerder dat mr. De W heeft nagelaten een deugdelijk advies te geven voor wat betreft het (aannemen en/of aanhouden van een) vakantiebaantje. Ook dit klachtonderdeel is gemotiveerd weersproken door verweerder. Verweerder heeft in dat verband naar voren gebracht dat klaagster de vakantiebaan in april 2024 heeft aangenomen en dat mr. De W toen nog niet betrokken was bij de zaak. Verder heeft verweerder naar voren gebracht dat de vakantiebaan nooit onderwerp van gesprek is geweest tussen klaagster en mr. De W en dat uit het bericht van D Advocaten, door welk kantoor klaagster eerder was bijgestaan, ook niet bleek dat van een hulpvraag op dit punt. Tegenover het verweer van verweerder heeft klaagster de klacht naar het oordeel van de raad onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klaagsters verwijt dat mr. De W haar geen deugdelijk advies over de vakantiebaan heeft gegeven. Klachtonderdeel 5 is op grond van het voorgaande eveneens ongegrond.
5.7 Klachtonderdeel 6 – niet onderkennen tactiek wederpartij
Klaagster verwijt verweerder dat mr. De W niet heeft onderkend dat de weigerachtige houding van de wederpartij ter zake de re-integratieverplichtingen werd ingegeven door een bepaalde tactiek. Verweerder heeft in zijn verweer tegen de klacht gesteld dat het tot een inhoudelijke beoordeling van de beweerdelijke tactiek van de (voormalig) werkgever niet is gekomen omdat de behandeling van klaagsters dossier wegens de ontstane vertrouwensbreuk werd neergelegd voordat het onderzoek van mr. W naar de juridische mogelijkheden in klaagsters zaak was afgerond. De raad volgt verweerder in dat verweer. Zoals hierboven overwogen (randnummer 5.5) is de raad van oordeel dat mr. De W zich in voldoende mate voor klaagster heeft ingezet. Dat de wederpartij een bepaalde tactiek hanteerde is uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet gebleken, zodat de feitelijke grondslag van dit klachtonderdeel ontbreekt. Ook klachtonderdeel 6 is daarom ongegrond.
5.8 De raad komt tot de slotsom dat de door mr. De W verleende bijstand niet getuigt van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. De raad zal de klacht op grond van het voorgaande ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. M.M.C. van de Ven en J.A. Bloo, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier, en uitgesproken op 23 juni 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 23 juni 2025