ECLI:NL:TADRSHE:2025:1 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-471/DB/LI
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:1 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-01-2025 |
Datum publicatie: | 13-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-471/DB/LI |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht van advocaat tegen advocaat. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij, terwijl hij wist dat mevrouw L door klager werd bijgestaan, op 27 juni 2023 zonder klagers tussenkomst of toestemming met mevrouw L heeft gesproken over een regeling en op 3 juli 2023 zonder klagers tussenkomst of toestemming met mevrouw L een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten. Verweerder heeft aldus in strijd gehandeld met gedragsregel 25. Rekening houdend met tuchtrechtelijk verleden: schorsing van twee weken. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 13 januari 2025
in de zaak 24-471/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 september 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”).
1.2 Op 5 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K23-040 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 december 2024. Verschenen zijn klager en verweerder.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
volgende nagekomen stukken:
- de e-mail van klager van 3 juli 2024 met bijlagen;
- de e-mail van verweerder van 29 november 2024 met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft mevrouw L van 27 maart 2020 tot oktober 2021 bijgestaan in een geschil tussen mevrouw L en haar broer. In oktober 2021 is klager mevrouw L gaan bijstaan.
2.3 Tussen mevrouw L en verweerders kantoor is een geschil ontstaan over door verweerder bij mevrouw L in rekening gebracht honorarium. Klager heeft mevrouw L in dit geschil bijgestaan. Verweerder heeft ten laste van mevrouw L conservatoir beslag gelegd en ter incasso van zijn vordering jegens mevrouw L een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt. Verweerder heeft tegen het afwijzend vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
2.4 Op 29 september 2022 hebben mevrouw L, bijgestaan door klager, en verweerder in aanwezigheid met verweerders toenmalige kantoorgenoot mr. C een bespreking gehouden om tot een oplossing te komen. Een regeling is niet tot stand gekomen. Bij e-mail van 7 oktober 2022 heeft klager verweerder gesommeerd om geen rechtstreeks contact meer op te nemen met mevrouw L.
2.5 Op 17 april 2023 heeft mevrouw L een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken. De klachtzaak was bij de deken bekend onder zaaknummer K-039. Klager heeft mevrouw L in deze klachtprocedure bijgestaan.
2.6 Bij e-mail van 1 juni 2023 heeft klager onder meer het volgende aan verweerder medegedeeld:
“Tot mijn verbazing heb ik moeten constateren dat u -ondanks mijn waarschuwende e‑mails aan u d.d. 22 september jl., 30 september jl. en 7 oktober jl.- wederom rechtstreeks met mijn cliënte communiceert over de kwestie zónder ook maar bij naar een toestemming daarvoor te vragen. Ik beraad mij met cliënte op de gevolgen van deze (wederom) schending van de gedragsregels.
Naar ik begrijp zou u wellicht tot een regeling willen komen met cliënte (en dat geldt ook voor cliënte), zij het dat u onverkort aanspraak maakt op een factuurbedrag én aanvullende kosten en naar ik begrijp zou u van de beslagen gelden (€23.458,10) slechts € 3.750 aan cliënte willen laten toekomen. Met andere woorden: u wenst € 19.708,10 te ontvangen […]. Ik zal u derhalve al/nogmaals uitleggen waarom dit niet aan de orde is. […] Cliënte staat open voor een redelijke oplossing, maar dat is dus zeker niet dat zij méér dan het factuurbedrag zou moeten betalen maar een -alles overziende- lager bedrag. Een redelijk voorstel kunt u mij laten toekomen, dan bespreek ik dat met cliënte.”
2.7 Op 27 juni 2023 heeft op verweerders kantoor een gesprek plaatsgevonden tussen mevrouw L en verweerder.
2.8 Op 30 juni 2023 heeft klager in de klachtzaak K-039 namens mevrouw L aan de deken een e-mailbericht gestuurd met verweerder in de cc.
2.9 Op 3 juli 2023 hebben mevrouw L en verweerder, namens het advocatenkantoor, een vaststellingsovereenkomst ondertekend, zonder dat klager daarbij betrokken was. Afgesproken is dat € 19.708,10 van het beslagen bedrag werd vrijgegeven aan het advocatenkantoor. Ook is afgesproken dat mevrouw L alle lopende klachtzaken zou intrekken. Het advocatenkantoor zou alle lopende procedures tegen mevrouw L intrekken, waaronder die bij het gerechtshof.
2.10 Op 5 september 2023 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.
2.11 De op 17 april 2023 door mevrouw L tegen verweerder ingediende klacht is behandeld op de zitting van de raad van 15 januari 2024. Klager heeft mevrouw L ter zitting bijgestaan. Bij beslissing van 26 februari 2024 (23-856/DB/LI) heeft de raad deels gegrond, deels ongegrond verklaard en aan verweerder een schorsing van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, opgelegd. Verweerder heeft tegen de beslissing hoger beroep ingesteld bij het Hof van Discipline.
2.12 Op 28 november 2024 heeft mr. C, verweerders voormalig kantoorgenoot, schriftelijk verklaard dat mevrouw L op 3 juli 2023 tegen hem heeft gezegd dat zij niet langer door klager werd bijgestaan en dat zij hem berichten op haar telefoon heeft getoond waaruit de juistheid van haar mededeling bleek.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder het volgende:
Verweerder heeft in strijd gehandeld met gedragsregel 25.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Toetsingskader
Gedragsregel 25 bepaalt dat de advocaat zich met een partij betreffende een
aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet
anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste
hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden. Deze regel
geldt onverminderd wanneer de bedoelde partij zich tot de advocaat wendt (lid 1).
In afwijking van het bepaalde in lid 1 mag de advocaat die een aanzegging met rechtsgevolg
doet, dat rechtstreeks aan een partij doen, mits met gelijktijdige verzending van
een afschrift aan diens advocaat en op voorwaarde dat de mededeling aan een partij
beperkt blijft tot deze aanzegging met rechtsgevolg. Indien de advocaat het beoogde
rechtsgevolg ook kan bereiken door zijn brief alleen aan de advocaat van een partij
te zenden, geldt voormelde uitzondering niet (lid 2).
5.2 Beoordeling
Klager verwijt verweerder dat hij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 25
door de rechtstreeks met mevrouw L in contact te treden, terwijl hij wist dat zij
werd bijgestaan door klager. Verweerder heeft de klacht weersproken. Verweerder heeft
gesteld dat hij na 1 juni 2023 niets meer van klager had vernomen en dat mevrouw L
op 27 juni 2023 aan hem heeft medegedeeld dat zij niet langer door klager werd bijgestaan.
Verweerder mocht er dan ook op vertrouwen dat mevrouw L niet langer door klager werd
bijgestaan, zodat het hem vrij stond om op 27 juni 2023 zonder tussenkomst van klager
met mevrouw een gesprek te voeren en op 3 juli 2023 zonder tussenkomst van klager
een regeling met mevrouw L te treffen, aldus verweerder. De raad is van oordeel dat
dit verweer moet worden gepasseerd. Verweerder heeft naar voren gebracht dat mevrouw
L hem berichten op haar telefoon heeft getoond die bevestigden dat zij niet langer
door klager werd bijgestaan, maar klager heeft uitdrukkelijk betwist dat er eind juni
/ begin juli 2023 berichten van die strekking waren verzonden. Omdat verweerder de
beweerdelijk door mevrouw L aan hem getoonde berichten niet heeft overgelegd en uit
de overgelegde stukken ook niet van berichten met de door verweerder gestelde inhoud
of strekking is gebleken, passeert de raad het verweer van verweerder dat hij erop
mocht vertrouwen dat mevrouw L niet langer door klager werd bijgestaan.
5.3 De raad is van oordeel dat verweerder, toen mevrouw L op 27 juni 2023 op zijn kantoor verscheen, haar niet zonder vooraf van klager verkregen toestemming te woord had mogen staan. Verweerder had eerst contact moeten zoeken met klager teneinde te verifiëren of hetgeen mevrouw L verweerder meegedeeld, namelijk dat zij niet langer door klager werd bijgestaan, juist was. Verweerder heeft dit nagelaten en daarmee in strijd gehandeld met gedragsregel 25. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager op 30 juni 2023 in de klachtzaak K-039 namens mevrouw L aan de deken een e-mailbericht heeft gestuurd met verweerder in de cc. Op basis van dat bericht wist verweerder dan wel behoorde hij te weten dat mevrouw L nog altijd door klager werd bijgestaan. Het stond verweerder derhalve ook op 3 juli 2023 niet vrij om zonder tussenkomst van klager een regeling met mevrouw L te treffen. Ook het handelen van verweerder van 3 juli 2023 is in strijd met gedragsregel 25. De klacht is derhalve gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij zowel op 27 juni als op 3 juli 2023 gedragsregel 25 heeft overtreden. Rekening houdend met de eerdere onherroepelijke tuchtrechtelijke veroordeling van verweerder acht de raad in dezen een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken een passende maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken
op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze
beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden
schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd
maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd
dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. M. Callemeijn en H.M.S. Cremers, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 13 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 januari 2025