ECLI:NL:TADRSGR:2025:95 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-179/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:95 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-05-2025 |
Datum publicatie: | 07-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-179/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht van twee advocaten tegen een wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
7 mei 2025
in de zaak 25-179/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
1. Mr. (…) (klaagster)
2. Mr. (…) (klager)
beiden advocaat te (…)
klagers
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag (hierna: de deken) gedateerd 18 december 2024 met kenmerk K148 2024 ia/ak
en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 3 tot en met 7 (inhoudelijk) en
1 tot en met 11 (procedureel).
Door een technische storing heeft een en ander de raad pas bereikt op 17 maart 2025.
De voorzitter heeft verder kennis genomen van de e-mail van 25 maart 2025, met bijlagen,
van de zijde van klagers.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Aan deze klacht is een geschil rondom de bijstand aan mevrouw (…) (P), geboren
in 1936, alleenstaand en wonende te Leiden, vooraf gegaan. Klager heeft opgetreden
voor P in de procedures waarbij zij onder bewind is gesteld. Verweerder heeft opgetreden
voor de bewindvoerder/mentor van P.
1.2 In oktober 2021 heeft een zorginstelling/casemanager dementie bij de kantonrechter
een verzoek ingediend tot onder bewind stelling van en mentorschap over P. Grond voor
het verzoek was dat P met dementie was gediagnostiseerd.
1.3 Op 9 november 2021 heeft klager zijn opdracht tot bijstand aan P in de procedure
bij de kantonrechter bevestigd teneinde verweer te kunnen voeren tegen het verzoek
tot bewind/mentorschap.
1.4 Op 29 november 2021 heeft klager namens P schriftelijk verweer gevoerd tegen
de verzoeken. De zitting bij de kantonrechter heeft op 30 november 2021 (vanwege corona
telefonisch) plaatsgevonden.
1.5 Met twee beslissingen van 8 december 2021 heeft de kantonrechter bewind en
mentorschap uitgesproken over P. (…) is tot bewindvoerder en mentor benoemd (hierna:
de bewindvoerder). Het bewind is op 8 december 2021 ingeschreven in het curatele-
en bewindsregister.
1.6 Bij brief van 26 januari 2022 aan P heeft klager zijn opdracht voor in het
instellen van hoger beroep aan P bevestigd.
1.7 Op 28 januari 2022 heeft klager, namens P, aan de kantonrechter vervangende
toestemming gevraagd om beroep in te stellen tegen de beslissing waarbij P onder bewind
is gesteld en in dit verband verzocht om budget voor de rechtsbijstand.
1.8 De kantonrechter heeft, na een tussenbeslissing van 2 februari 2022 waarin
klager is opgedragen een begroting in te dienen , op 2 maart 2022 de vervangende toestemming
verleend en bepaald dat klager tegen een tarief van € 300,-, exclusief kantoorkosten,
btw en reiskosten en voor maximaal 23,5 uren beroep mag instellen voor P.
1.9 Op 8 maart 2022 heeft klager beroep ingesteld tegen de beschikkingen waarbij
bewind en mentorschap over P is uitgesproken.
Verweerder heeft de bewindvoerder bijstand verleend in de beroepsprocedure.
1.10 In zijn brief van 12 juli 2022 heeft verweerder aan klager uiteengezet dat,
zakelijk weergegeven, klager P (financieel) heeft benadeeld. Volgens verweerder was
duidelijk dat P dementerend was en daarom haar wil niet kon bepalen. Volgens verweerder
heeft klager daarnaast excessief gedeclareerd voor zijn werkzaamheden. Verweerder
heeft verder geschreven dat klager op 26 januari 2022 een overeenkomst heeft gesloten
voor het instellen van beroep, terwijl P toen al onder bewind stond. Verweerder deelt
verder mee dat hij de overeenkomsten van 9 november 2021 en 26 januari 2022 via deze
brief buitengerechtelijk vernietigt en verzoekt klager zijn werkzaamheden in de hoger
beroepszaak te staken.
1.11 Op 14 juli 2022 heeft verweerder aan het gerechtshof geschreven dat, zakelijk
weergegeven, de overeenkomst tussen P en klager niet rechtsgeldig is. Verweerder heeft
het gerechtshof gevraagd om klager als advocaat te onttrekken aan de beroepsprocedure.
1.12 Op 5 augustus 2022 heeft klager afwijzend gereageerd op verweerders vernietiging
van de overeenkomsten met P en verweerder bericht dat hij geen gehoor zal geven aan
diens sommatie om zich te onttrekken als advocaat.
1.13 Op 21 december 2022 is het beroep mondeling behandeld bij het gerechtshof.
P is ter zitting bijgestaan door klager en de bewindvoerder is bijgestaan door verweerder.
1.14 Bij beschikking van 8 februari 2023 heeft het gerechtshof de onder bewindstelling
van P bekrachtigd. De benoeming van de bewindvoerder is gehandhaafd.
1.15 Op 20 november 2023 heeft verweerder namens (…) in haar hoedanigheid van
bewindvoerder van P bij de Geschillencommissie Advocatuur (hierna: de geschillencommissie)
een klacht ingediend tegen klager en het kantoor van klagers. De klacht houdt in dat
excessief is gedeclareerd bij P.
1.16 Op 14 mei 2024 heeft klaagster namens klager verweer ingediend bij de geschillencommissie.
1.17 Op 15 mei 2024 heeft verweerder gerepliceerd bij de geschillencommissie.
1.18 Op 4 juni 2024 heeft klaagster namens klager dupliek ingediend bij de geschillencommissie.
1.19 Op 29 juli 2024 hebben klagers bij de deken de onderhavige klacht ingediend
over verweerder.
1.20 Bij tussenbeslissing van 20 augustus 2024 heeft de geschillencommissie P
ontvankelijk verklaard in de klacht tegen het kantoor van klagers. De geschillencommissie
heeft hiertoe overwogen:
“De advocaat heeft bij eerste gelegenheid - namelijk in het verweerschrift – verzocht
de cliënte niet ontvankelijk te verklaren in haar klacht (…)
De commissie stelt voorop dat op het vragenformulier de kantoornaam en ook de naam
van de betreffende advocaat zijn ingevuld. Hiermee is derhalve juiste wederpartij
aangeschreven en verwerpt de commissie dit verweer.
Voorts blijkt uit de in deze ingebrachte stukken dat de behandelende advocaat zelf
in een e-mail van 21 juli 203 heeft aangeboden om de zaak inhoudelijk te laten behandelen
door de commissie op welk aanbod is ingegaan. De commissie acht het dan ook niet redelijk
om vervolgens een dergelijk inhoudelijke behandeling te frustreren door een beroep
op de niet-ontvankelijkheid te doen. (…)”
1.21 Bij eindebeslissing van 5 maart 2025 heeft de geschillencommissie een bindend
advies gegeven. Volgens het advies is niet gebleken dat de bijstand van klager aan
P van onvoldoende kwaliteit was en ook niet dat er iets mis was met de door klager
bij P in rekening gebrachte kosten.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten
verweerder dat hij bij de geschillencommissie een procedure aanhangig heeft gemaakt
en dat hij in die procedure niet handelt zoals dat een behoorlijk advocaat betaamt.
a) Verweerder heeft niet doelmatig gewerkt, met extra veel kosten voor klagers
tot gevolg (gedragsregels 1 en 6 en art. 10a Advocatenwet).
b) Verweerder heeft gehandeld in strijd met het beginsel van fair play. Hij
heeft geen, dan wel onvoldoende rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen
van klagers als wederpartij van de bewindvoerder (gedragsregels 1 en 6).
c) Verweerder heeft standpunten aangevoerd waarvan hij wist, dan wel behoorde
te weten dat deze onjuist zijn, althans heeft hij zaken weggelaten dan wel zaken onjuist
weergegeven (gedragsregels 1 en 8).
d) Verweerder heeft in strijd met onder meer de welwillendheid verzuimd om klagers
gelijktijdig een kopie te sturen van het door hem ingediend verzoekschrift bij de
Geschillencommissie Advocatuur (gedragsregel 24).
e) Verweerder heeft gehandeld in strijd met het integriteitsbeginsel en in strijd
met de betamelijkheid ex artikel 10a lid 1 sub d jo. artikel 45a lid 1 Advocatenwet
en gedragsregel 1.
2.2 De stellingen die klagers aan de klachtonderdelen ten grondslag hebben gelegd
worden hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. De voorzitter
zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
4.1 De klacht ziet met name op de gang van zaken in en rondom de procedure bij
de geschillencommissie. Volgens de tussenbeslissing van de geschillencommissie van
20 augustus 2024 is in de klachtinleiding zowel de naam van het kantoor van klagers
als klager genoemd. Klaagster is in de procedure bij de geschillencommissie bovendien
opgetreden als gemachtigde van klager. In een en ander ziet de voorzitter grond om
vast te stellen dat beide klagers belang hebben bij de klacht en om beide klagers
daarin ontvankelijk te verklaren.
Maatstaf
4.2 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle
advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen
cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang
van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen
van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen
zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten
niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel
van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is.
Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie
te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het
voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij
aan de wederpartij toebrengen.
Waarover in deze zaak wordt geoordeeld
4.3 De tuchtrechter oordeelt over de vraag of een advocaat betamelijk en zorgvuldig
heeft gehandeld. De tuchtrechter oordeelt niet over in onderliggende procedures ingenomen
stellingen en verweren. Het debat daarover is immers gevoerd in die procedures, althans
had daar gevoerd moeten worden. De tuchtprocedure is niet bedoeld om andere procedures
over te doen, het kan niet worden aangewend als verkapt rechtsmiddel tegen beslissingen
in onderliggende procedures.
4.4 Klagers zijn in deze klacht uitvoerig ingaan op de stellingname van verweerder
in de procedure bij de geschillencommissie en ook, zij het in mindere mate, op de
stellingname in de procedures over het bewind. Klagers miskennen dat het oordeel daarover
is voorbehouden aan de geschillencommissie en de civiele rechter. De tuchtrechter
gaat daar niet over. De voorzitter zal in deze beslissing dan ook niet ingaan op dat
wat partijen, klagers in het bijzonder, naar voren hebben gebracht over de stellingname
in de drie procedures. Dit is slechts anders voor zover het gaat om stellingen waarvan
verweerder de onjuistheid kende of moest kennen.
4.5 De voorzitter wijst er verder op dat een deel van de klachtonderdelen tamelijk
algemeen en abstract is geformuleerd. Klagers verwijten verweerder bijvoorbeeld ondoelmatig
handelen, handelen in strijd met fair play, niet integer handelen. Het is vervolgens
niet zonder meer duidelijk met welke stellingen klagers deze klachtonderdelen beogen
te onderbouwen. Dit is in de uitvoerige en weinig kernachtige onderbouwing van de
klacht niet expliciet tot uitdrukking gebracht. Voor zover de voorzitter met het onderstaand
oordeel niet heeft geoordeeld over alle gedragingen van verweerder die klagers aan
de tuchtrechter hebben beoogd voor te leggen, geldt dat klagers – beiden advocaat
- niet hebben voldaan aan hun plicht om de klacht duidelijk te formuleren en duidelijk
te onderbouwen.
Doelmatigheid (gedragsregel 6)
4.6 Klagers verwijten verweerder gebrek aan doelmatigheid, omdat de klacht bij
de geschillencommissie te laat is ingediend en omdat het proces-inleidende stuk te
lang was.
4.7 Dit verwijt slaagt niet. De geschillencommissie heeft (de bewindvoerder van)
P bij beslissing van 20 augustus 2024 ontvankelijk verklaard in de klacht en reeds
hieruit volgt dat deze niet te laat is ingediend. Het proces-inleidende stuk telt
20 pagina’s (exclusief bijlagen). Dit is naar het oordeel van de voorzitter niet buitensporig.
4.8 De geschillencommissie heeft verweerder verder ontvankelijk verklaard, omdat
klager zelf de procedure bij geschillencommissie had voorgesteld. De geschillencommissie
heeft het onredelijk geacht dat klagers onder die omstandigheden een beroep deden
op niet-ontvankelijkheid. In het verlengde daarvan is de voorzitter van oordeel dat
het niet redelijk is dat klagers verweerder verwijten – wat er ook zij van dat verwijt
- dat hij niet alle stappen uit het reglement van de geschillencommissie heeft gevolgd.
4.9 Klagers verwijten verweerder dat hij hen op kosten heeft gejaagd en dat dat
niet doelmatig is. Ook dit verwijt slaagt niet. De voorzitter stelt voorop dat verweerder
in opdracht en in het belang van zijn cliënt heeft gehandeld. Het stond hem vrij om
tegen klagers een procedure in te stellen bij de geschillencommissie. Daar komt bij
dat uit het dossier blijkt dat verweerder tevergeefs heeft geprobeerd om eerst met
klager tot en vergelijk te komen.
Eerlijk proces (gedragsregel 20) en welwillendheid (gedragsregel 24)
4.10 Klagers verwijten verweerder dat hij de klacht bij de geschillencommissie
niet gelijktijdig naar hen heeft gestuurd en dat dit ertoe heeft geleid dat geen sprake
was van een eerlijk proces. Verder duidt het volgens klagers op onwelwillendheid.
Het verwijt slaagt niet en de voorzitter licht dat als volgt toe.
4.11 Verweerder heeft erkend dat hij de klacht niet heeft doorgestuurd naar klagers;
hij ging ervan uit dat de geschillencommissie dat zou doen. Naar het oordeel van de
voorzitter was het zorgvuldig geweest als verweerder het (ook) zelf had gedaan, maar
er is, anders dan klagers menen, geen aanleiding te veronderstellen dat verweerder
hier bewust onwelwillend is geweest. Ook is door het handelen van verweerder geen
belang van klagers geschaad. Klagers zijn op de hoogte gesteld van de klacht en hebben
de gelegenheid gekregen hierop te reageren. De voorzitter acht gezien die omstandigheid
hier geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
4.12 De conclusie dat door dit verzuim van verweerder sprake is geweest van een
oneerlijk proces is eveneens onterecht. Na ontvangst van de klacht hebben klagers
circa twee maanden de tijd gehad voor voorbereiden van hun verweer. Van de aanvankelijke
datum voor het indienen van verweer hebben klagers uitstel gevraagd. Verweerder heeft
zich daartegen niet verzet, waarna het uitstel door de geschillencommissie is verleend.
Op 14 mei 2024 hebben zij een verweerschrift ingediend. Daarna is nog gerepliceerd
en gedupliceerd en heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
Onjuistheden (gedragsregel 8) en gebrek aan integriteit
4.13 Klagers verwijten verweerder dat hij in de procedure bij de geschillencommissie
feiten heeft gesteld en standpunten heeft ingenomen die feitelijk onjuist zijn.
4.14 De voorzitter wijst erop dat verweerder in de procedure bij de geschillencommissie
namens zijn cliënt standpunten heeft ingenomen. Het gaat om partijdige standpunten.
Klagers hebben in de procedure bij de geschillencommissie verweer gevoerd tegen die
standpunten. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder evident onjuiste standpunten
heeft ingenomen met, bovendien, benadeling van klagers als doel. Klagers hebben hun
klacht op dit punt onvoldoende feitelijk en kernachtig onderbouwd. Dit brengt mee
dat ook van de door klagers gestelde schending van integriteit door het innemen van
evident onjuiste stellingen ook geen sprake is.
Slotsom
4.15 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing
van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet,
in alle onderdelen kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 7 mei 2025