ECLI:NL:TADRSGR:2025:94 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-147/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:94 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-05-2025 |
Datum publicatie: | 07-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-147/DH/DH |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van kantoorgenoot |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Verweerster heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een ontvangen e-mail uit een zaak waarbij zij niet betrokken was, door te sturen aan een kantoorgenoot die daar wel bij betrokken was. Klacht kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
7 mei 2025
in de zaak 25-147/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: [naam]
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag (hierna: de deken) van 5 maart 2025 met kenmerk K180 2024, door de raad ontvangen
op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 03 tot en met 07
(inhoudelijk) en 1 tot en met 15 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen
van de nagezonden stukken van klaagster van 27 maart 2025.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is aandeelhouder van [RWP] (hierna: RWP). RWP is failliet verklaard
en er is een curator benoemd. Mr. V, kantoorgenoot van verweerster, staat onder meer
de aandeelhouder van RWP, [VH] bij, die aanzienlijke belangen heeft in het faillissement
van RWP.
1.2 Op 16 juli 2024 heeft de faillissementsgriffie van de rechtbank Den Haag
per e-mail een brief verzonden aan een secretariaat van het kantoor van verweerster.
Deze e-mail is in cc verzonden aan verweerster. De e-mail is door verweerster doorgestuurd
naar mr. V.
1.3 De inhoud van de brief is de volgende:
“Aan ieder die dit aangaat,
Op 4 april 23 is door de rechtbank Den Haag failliet verklaard: [de Holding], met
benoeming van [naam curator] tot curator. Sinds de datum van faillietverklaring is
de curator onder meer doende met het verzamelen van benodigde informatie en het inventariseren
van activa in het kader van de afwikkeling van de faillissementen. In het kader van
zijn onderzoek is de curator tot de slotsom gekomen dat er concrete aanwijzingen zijn
dat nog niet alle benodigde informatie beschikbaar is (gesteld). De curator heeft
aanleiding te vermoeden dat op de locatie [adres] ([MNR]) verdere informatie, in de
vorm van bescheiden en/of bestanden, aanwezig is.
Op grond van artikel 93a van de Faillissementswet (Fw) heeft de curator toegang
tot de bedrijfsruimte aan [adres]. Artikel 93a Fw luidt: De curator heeft toegang
tot elke plaats. voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig
is. De rechter-commissaris is bevoegd tot het geven van een machtiging als bedoeld
in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden. Artikel 2 van de Algemene wet
op het binnentreden betreft het binnentreden van een woning en is derhalve in dit
geval niet van toepassing. Naar het oordeel van ondergetekende heeft de curator voldoende
aannemelijk gemaakt dat het binnentreden bij de bedrijfsruimte aan [adres] redelijkerwijs
noodzakelijk is voor de vervulling van zijn taak.
Tevens wordt hier gewezen op artikel 92 Fw, waaruit onder meer volgt dat de curator
de aan te treffen bescheiden en andere gegevensdragers, gelden, kleinoden, effecten
en andere papieren van waarde tegen ontvangstbewijs onmiddellijk onder zich neemt.
Hierbij verzoek ik alle bevoegde instanties die medewerking c.q. assistentie aan
de curator te verlenen die hij in verband met het binnentreden van de bedrijfsruimte
verlangt, in het bijzonder assistentie van de politie voorafgaande en tijdens de binnentreding
van de bedrijfsruimte.”
1.4 Op 27 augustus 2024 heeft de rechtbank Den Haag aan de gemachtigde van klaagster
geschreven:
“(…) Het is juist dat onze faillissementsgriffie op 16 juli 2024 een door de waarnemend
rechter-commissaris afgegeven machtiging tot binnentreden per ongeluk niet naar de
curator, [naam curator], maar naar [verweerster] van het advocatenkantoor [naam kantoor]
heeft verzonden. [Verweerster] heeft op haar beurt haar kantoorgenoot [mr. V], tevens
zijnde advocaat van [MNR], op de hoogte gesteld. Wij vinden het heel spijtig dat deze
fout aan onze kant is gemaakt. Dit had nooit mogen gebeuren. Wat de gevolgen van deze
fout zijn is achteraf niet vast te stellen. De curator heeft u in dit verband ook
verteld dat niet kan worden vastgesteld dat bewijsmateriaal verloren is gegaan dan
wel dat andere schade is ontstaan. Door het raam heeft hij de gehuurde ruimte bekeken
en daarbij geconstateerd dat deze ogenschijnlijk niets bevatte waarnaar hij op zoek
was. De curator heeft u dit op 12 augustus jl. ook uitgelegd. Hoewel de hele gang
van zaken zeer kwalijk is, kan dit helaas niet ongedaan worden gemaakt. Iets anders
dan onze excuses aanbieden, is dan ook niet mogelijk. (…)”
1.5 Op 2 september 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over
verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft klachtwaardig gehandeld door de vertrouwelijke e-mail van
de rechtbank niet onmiddellijk retour te sturen, maar deze aan mr. V te sturen. Mr.
V was niet de behandelend advocaat en stond de directe tegenpartijen bij, waardoor
het faillissementsonderzoek doelbewust is verstoord.
3 VERWEER
3.1 Verweerster erkent dat zij de e-mail van de rechtbank aan mr. V heeft doorgestuurd.
Deze was namelijk de behandelend advocaat. Verweerster was niet inhoudelijk betrokken
bij de procedure en verder ook niet op de hoogte van de inhoud van de kwestie.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Naar vaste jurisprudentie van het hof van discipline dient de tuchtrechter
bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat
verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven
normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen
of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet
bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid
en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen
te nemen. Voor de beoordeling van de klacht wordt bij deze maatstaf aansluiting gezocht.
Beoordeling
4.2 Verweerster heeft een e-mail ontvangen in een zaak waarin zij als advocaat
niet betrokken was. Zij heeft deze e-mail intern doorgestuurd aan de kantoorgenoot,
waarvan zij wist dat deze betrokken was bij de zaak. Dit is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Dat de e-mail volgens klaagster vertrouwelijk was en bovendien niet bedoeld was voor
verweersters kantoor maar voor de curator in het faillissement, doet daar niets aan
af. Verweerster was immers niet op de hoogte van de zaak en hoefde dat ook niet te
zijn. Zij zorgde er met het intern doorsturen van de e-mail enkel voor dat de behandelend
advocaat de brief verder kon oppakken. Haar kan in dat verband evenmin worden tegengeworpen
dat zij niet zorgvuldig heeft gehandeld door geen kennis te nemen van de inhoud van
de e-mail. Dat lag niet op haar weg. Van belangenverstrengeling is niets gebleken.
De klacht is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet,
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 7 mei 2025