ECLI:NL:TADRSGR:2025:93 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-769/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:93 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-05-2025 |
Datum publicatie: | 07-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-769/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familierechtelijke procedure. Klacht over het door de cliënt contant betaald worden vanuit aan de Belastingdienst niet opgegeven inkomsten niet-ontvankelijk, omdat de wederpartij daarbij geen direct betrokken belang heeft. Klacht over polariserend handelen en geen minnelijk overleg te zoeken ongegrond, omdat dit onvoldoende is onderbouwd. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 mei 2025 in de
zaak 24-769/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 8 september 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 24 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K191 2024
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 maart 2025. Daarbij
waren klaagster en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventaris genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en met
4 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van verweerder
van 12 november 2024. De raad heeft geen kennisgenomen van de nagekomen stukken van
klaagster van 9 maart 2023, omdat deze in strijd met artikel 2.4.2 van het Procesreglement
meer dan 25 pagina’s bedragen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is verwikkeld in diverse procedures met haar voormalige partner
T over onder meer de partneralimentatie, de kosten van de huishouding en een omgangsregeling
met haar zoon D, waarvan T niet de biologische vader is. T wordt in de procedures
bijgestaan door verweerder.
2.3 Op 7 juli 2024 heeft de advocaat van klaagster aan verweerder geschreven:
“(…) Gelet op het feit dat partijen al jaren verwikkeld zitten in juridische procedures
en de kosten aan beide zijden hoog oplopen wenst cliënte een laatste poging te doen
om de zaak af te kunnen sluiten en de strijdbijl te begraven. Op dit voorstel kan
uitdrukkelijk in rechten geen beroep worden gedaan.
Partijen laten alle vorderingen die zij op elkaar hebben, waaronder alle verzoeken
die partijen over en weer in hoger beroep hebben ingesteld, vallen. Indien uw cliënt
bereid is tot het volledig intrekken van het hoger beroep en al zijn verzoeken, waaronder
tot partneralimentatie, zal cliënte ook haar verzoeken intrekken en afstand doen van
de te ontvangen partneralimentatie. Hiermee zal het incassotraject ook gestopt worden.
De zitting hoeft dan niet plaats te vinden en partijen kunnen de zaak afsluiten, zeker
nu een zitting in hoger beroep nog maanden kan duren. Cliënte stelt voor dat partijen
middels een vaststellingsovereenkomst afspreken dat partijen over en weer afstand
doen van partneralimentatie en uw cliënt geen pogingen meer zal ondernemen om contact
te hebben met [D] dan wel om omgang met hem te verkrijgen, noch verder contact met
[klaagster] zal zoeken, alsmede dat zij over en weer niets meer van elkaar te vorderen
hebben en elkaar dus finale kwijting verlenen. Cliënte wil een nieuw leven in [plaats]
starten. Dit voorstel ter afronding is daarom 1 en ondeelbaar.
Graag verneem ik spoedig van u of uw cliënt hiermee kan instemmen en wij gezamenlijk
het hof kunnen berichten.”
2.4 Op 14 augustus 2024 heeft verweerder aan de advocaat van klaagster geschreven:
“Bijgaand zend ik u de brief van de rechtbank, alsmede een concept van de kort geding
darvaarding die op korte termijn zal worden betekend.”
2.5 Op 14 augustus 2024 heeft de advocaat van klaagster aan verweerder geschreven:
“Begrijp ik hieruit dat uw cliënt geen viergesprek meer wil of afspraken wenst te
maken? Het had allemaal zoveel eerder opgelost kunnen zijn, maar kennelijk is er wederom
de noodzaak tot een procedure, zeer jammer. Zeker nu partijen dichtbij een alles omvattende
oplossing waren.”
2.6 Verweerder heeft de kortgedingdagvaarding vervolgens laten uitbrengen. Op
3 september 2024 heeft de zitting plaatsgevonden. Tijdens de zitting is onder meer
de financiële draagkracht van T ter sprake gekomen. Op 17 september 2024 heeft de
voorzieningenrechter klaagster verboden om verdere executoriale (beslag)maatregelen
te doen treffen totdat op een lopende hogerberoepsprocedure is beslist.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerder het volgende.
a) Verweerder wordt door zijn cliënt contant betaald, vanuit niet aan de Belastingdienst
opgegeven inkomsten;
b) Verweerder heeft polariserend en in strijd gehandeld met gedragsregel 5, door
geen minnelijk overleg te zoeken maar te procederen.
3.2 Ter zitting heeft klaagster aanvullende klachten naar voren gebracht over
verweerder, zoals over het geen gevolg geven aan een vonnis waaruit zou volgen dat
T zijn volledige boekhouding moest overleggen, het traineren van de goede procesgang
en het doen van zinloze wrakingsverzoeken. Zoals de raad klaagster ter zitting heeft
voorgehouden, wordt aan die nieuwe klachtonderdelen niet toegekomen omdat deze op
grond van artikel 46c lid 1 van de Advocatenwet bij de deken moeten worden ingediend.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a) hanteert de raad het volgende toetsingskader:
Alleen de persoon of de rechtspersoon die door het handelen of nalaten van een advocaat
direct in zijn belang wordt of kan worden getroffen, heeft het recht om hierover een
klacht in te dienen. Dit staat in de Advocatenwet. Als het in het algemeen belang
is dat er een tuchtprocedure komt, dan heeft de deken het recht om te klagen.
5.2 Klaagster heeft geen direct betrokken belang bij de wijze waarop verweerder
door zijn cliënt wordt betaald. Daarbij is enkel de eigen cliënt betrokken, zodat
slechts hij – of de deken vanuit het algemeen belang – daarover kan klagen. Dat klaagster
het als oneerlijk ervaart dat haar wederpartij geen of minder advocaatkosten moet
maken, staat daar te ver van af en vormt hoogstens een indirect belang. Dit betekent
dat klaagster niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel a). Overigens merkt de raad
daarbij op dat verweerder heeft verklaard dat de deken zijn financiële stukken heeft
opgevraagd en vervolgens het dossier heeft gesloten. De raad begrijpt daaruit dat
de deken kennelijk geen onregelmatigheden zag in de wijze waarop verweerder door T
is betaald.
Klachtonderdeel b)
5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b) hanteert de raad het volgende toetsingskader:
Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten
geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt
hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun
cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van
de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich
bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten
niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel
van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is.
Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie
te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het
voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij
aan de wederpartij toebrengen.
In familierechtelijke kwesties zal een advocaat bovendien moeten waken voor polarisatie
en escalatie van de verhoudingen tussen partijen, omdat ook andere belangen in die
procedures een grote rol kunnen spelen, in het bijzonder de belangen van kinderen.
In dat verband mag van een familierechtadvocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid
worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve
maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren.
5.4 Verweerder wordt verweten dat hij polariserend en in strijd met gedragsregel
5 heeft gehandeld, door te procederen in plaats van te proberen om in onderling overleg
tot een oplossing te komen. De raad is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende
informatie naar voren komt om dat vast te stellen. Uit het dossier volgt namelijk
enkel dat het in juli 2024 door klaagsters advocaat voorgestelde overleg niet heeft
geleid tot een oplossing, waarna verweerder op 14 augustus 2024 een kort geding heeft
aangekondigd. Die enkele omstandigheid is op zichzelf, mede gelet op het gebrek aan
verdere context, onvoldoende om tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt te komen.
5.5 Klaagster maakt in de schriftelijke stukken de nodige verwijten aan het adres
van haar ex-partner. Het is niet aan de raad daarover een oordeel uit te spreken.
De door klaagster gestelde gedragingen van de ex-partner kunnen echter niet aan zijn
advocaat worden toegerekend. Verweerder kan niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk
worden gehouden voor het gedrag van zijn cliënt, tenzij is gebleken dat de cliënt
daarin is aangespoord door de advocaat of van onjuist advies is voorzien dat tot dat
gedrag heeft geleid. Dat van dergelijke omstandigheden sprake is, is hier echter niet
gebleken.
5.6 Ter zitting heeft klaagster nog toegelicht dat zij op vier verschillende
momenten schikkingsvoorstellen heeft gedaan, maar dat daar niet serieus op wordt ingegaan.
Verweerder heeft daarop gereageerd dat de gestelde voorwaarden onacceptabel waren
en dat hij ook tegenvoorstellen heeft gedaan, onder meer in september 2024 op de gang
bij de rechtbank. Dit laatste is vervolgens door klaagster betwist. Gelet op die wederzijdse
betwisting en het gebrek aan verdere onderbouwing in het dossier, is het voor de raad
niet mogelijk om vast te stellen of en welke schikkingsvoorstellen over en weer zijn
gedaan. Het is niet dat aan het woord van klaagster minder geloof wordt gehecht dan
aan het woord van verweerder, maar om tot een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
te kunnen komen, dient dit handelen vast te staan. Dat betekent dat klachtonderdeel
b) ongegrond is.
Conclusie
5.7 De raad zal klaagster niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel a).
Klachtonderdeel b) is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;
Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd
en A.T. Bol, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken
ter openbare zitting van 6 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 mei 2025