ECLI:NL:TADRSGR:2025:92 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-683/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:92 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-05-2025 |
Datum publicatie: | 07-05-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-683/DH/RO |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond. De voorzitter heeft de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht verklaard. Anders dan klager meent, is de tuchtrechter niet gehouden om uit te leggen wanneer een klacht dan wél van voldoende gewicht is. De (tucht)rechter moet zich beperken tot het geven van een oordeel in de voorliggende zaak. Evenmin had de voorzitter aanleiding moeten zien om een extra schriftelijke ronde in te lassen of een mondelinge behandeling te bepalen. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 mei 2025 in de
zaak 24-683/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 13 november 2024 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 oktober 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 16 september 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/88
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 13 november 2024 heeft de plaatsvervangend voorzitter
van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht
verklaard. Deze beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 25 november 2024 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van
de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 24 maart 2025. Klager
is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder was ter zitting aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen
het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd
en van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
a) Het oordeel van de voorzitter duidt op ongelijke behandeling en willekeur.
Burgers worden strikt gehouden aan termijnen, terwijl verweerder met een te late betaling
van het griffierecht wegkomt. De voorzitter heeft de beslissing onvoldoende gemotiveerd,
door niet duidelijk te maken wanneer een te late betaling wel van voldoende gewicht
is.
b) De voorzitter heeft klagers recht op een eerlijk proces geschonden, door de
klacht van onvoldoende gewicht te verklaren zonder de mogelijkheid te bieden voor
een nadere toelichting of een mondelinge behandeling.
2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet
niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad
naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van
een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet
slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft
rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Daarmee
hoeft in redelijkheid niet te worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter
juist is. Anders dan klager meent, is de tuchtrechter niet gehouden om uit te leggen
wanneer een klacht dan wél van voldoende gewicht is. De (tucht)rechter moet zich beperken
tot het geven van een oordeel in de voorliggende zaak. Dat heeft de voorzitter ook
gedaan.
4.3 Evenmin had de voorzitter aanleiding moeten zien om een extra schriftelijke
ronde in te lassen of een mondelinge behandeling te bepalen. Het beroep dat klager
in zoverre doet op artikel 6 van het EVRM slaagt niet. Onder verwijzing naar de beslissing
van het Hof van Discipline van 3 juni 2013 (HvD 3 juni 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:97)
komt klager in deze geen beroep toe op artikel 6 van het EVRM. Een (advocaten)tuchtrechtelijke
klachtprocedure leidt niet tot vaststelling van burgerlijke rechten of verplichtingen
van klager en ook is geen sprake van een tegen hem ingestelde vervolging. Overigens
geldt dat de voorzitter toepassing heeft gegeven aan de wettelijke bevoegdheid uit
artikel 46j van de Advocatenwet, zodat de klacht is beoordeeld zonder zitting. Dat
is toelaatbaar op grond van artikel 6 van het EVRM, onder verwijzing naar het arrest
van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 6 november 2018 (EHRM 6 november
2018, ECLI:CE:ECHR:2018:1106JUD005539113, Ramos Nunes de Carvalho e Sá/Portugal, §
190). De voorzitter was ook niet gehouden tot het inlassen van een extra schriftelijke
ronde, boven op de gewisselde correspondentie in de onderzoeksfase bij de deken. De
Advocatenwet voorziet niet in die plicht.
4.4 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd
en A.T. Bol, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken
ter openbare zitting van 6 mei 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 mei 2025