ECLI:NL:TADRSGR:2025:87 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-134/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:87
Datum uitspraak: 30-04-2025
Datum publicatie: 07-05-2025
Zaaknummer(s): 25-134/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. De weigering van verweerder om akkoord te gaan met de voorstellen van mr. S. voor de opheffing van het beslag is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het stond verweerder vrij om in het belang en in opdracht van zijn cliënte conservatoir beslag te laten leggen op het onroerend goed van klaagster en ook om niet akkoord te gaan met de voorstellen van mr. S. om dat beslag op te heffen. Ook mocht verweerder in het belang van zijn cliënte voorstellen dat de gelden via de notaris op zijn derdengeldenrekening zou worden gestort. Van het opzettelijk frustreren van de levering van het onroerend goed en het misbruiken van zijn derdengeldenrekening door verweerder, zoals klaagster heeft gesteld, is niet gebleken. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 april 2025
in de zaak 25-134/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder


De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 26 februari 2025 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) met kenmerk R 2025-023 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft een incassogeschil met bedrijf X over de betaling van een aantal facturen. Bedrijf X is in dat incassogeschil bijgestaan door verweerder. Klaagster is hierin bijgestaan door mr. S.
1.2 In het kader van het incassogeschil heeft verweerder namens bedrijf X conservatoir beslag gelegd op een onroerende zaak van klaagster.
1.3 Op 17 september 2024 heeft mr. S. verweerder benaderd over het conservatoir beslag en een voorstel gedaan om dat beslag op te heffen.
1.4 Op 18 september 2024 heeft verweerder mr. S. gemaild dat een bankgarantie een oplossing kan zijn, waarbij verweerder mr. S. vraagt of het gezien de te maken kosten en het belang niet zaak is over het totaal een eindafspraak te maken.
1.5 Op 24 september 2024 heeft mr. S. verweerder gemaild met een voorstel voor het in depot houden van een bedrag door de notaris op grond van een depotakte.
1.6 Op 25 september 2024 heeft verweerder namens zijn cliënte aan mr. S. gemaild dat hij niet akkoord gaat met een depot en dat hij wacht op een originele bankgarantie voor opheffing van het beslag. Ook heeft verweerder hierbij herhaald dat het belang het niet waard is om heel lang te procederen. Dezelfde dag heeft mr. S. gereageerd.
1.7 Op 4 oktober 2024 heeft mr. S. verweerder gemaild over wel of niet door bedrijf X verrichte werkzaamheden.
1.8 Op 10 oktober 2024 heeft verweerder mr. S. gemaild dat hij zich vrij acht om het bedrag dat hij van de notaris ontvangt aan zijn cliënte ter beschikking te stellen en dat het beslag als opgeheven kan worden beschouwd als de notaris het bedrag op zijn derdenrekening wordt voldaan.
1.9 Op 11 oktober 2024 is namens klaagster bij de deken een klacht over verweerder ingediend.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) na het leggen van conservatoir beslag heeft verweerder geweigerd mee te werken aan een zekerheidsstelling, waaronder het laten staan van de gelden bij de notaris met opstelling van een depotakte. Het enige alternatief waaraan verweerder wilde meewerken was het storten van gelden op de derdengeldenrekening van zijn kantoor en dat de gelden direct worden doorgestort aan zijn cliënte. Klaagster verwijst hierbij naar een door haar geciteerde e-mail van verweerder van 10 oktober 2024.
b) verweerder heeft een beroepsfout gemaakt door de dagvaarding te laat aan te brengen, waardoor de procedure van bedrijf X tegen klaagster niet aanhangig is gemaakt.
2.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klager.

3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat toen klaagster aankondigde naar het buitenland te vertrekken en in dat kader onroerend goed verkocht, hij namens zijn cliënte conservatoir beslag op dat onroerend goed heeft laten leggen.

Volgens verweerder heeft hij twee voorstellen voor oplegging van het beslag afgewezen omdat die zijn cliënte onvoldoende vervangende zekerheid zouden geven. Daarbij merkt verweerder op dat hij de gemachtigde van klaagster heeft bericht dat meegewerkt wordt aan opheffing van het beslag als een bankgarantie beschikbaar zou komen. Verweerder benadrukt dat hij de belangen van zijn cliënte heeft behartigd en dat hij haar te respecteren standpunten gewoonweg heeft ingenomen.

Verder is volgens verweerder geen sprake van een beroepsfout. Verweerder wijst erop dat partijen een regeling hebben getroffen en is de procedure niet aangebracht om kosten zoals griffierecht te voorkomen. Daarbij merkt verweerder op dat hij geen opdrachtrelatie met klaagster of haar gemachtigde heeft en dat het hem niet duidelijk is hoe hij een beroepsfout kan maken waaraan klaagster en/of haar gemachtigde rechten kunnen ontlenen.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij van klaagster. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
4.2 De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat de weigering van verweerder om akkoord te gaan met de voorstellen van mr. S. voor de opheffing van het beslag niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Verweerder heeft in zijn verweer uitvoerig beschreven wat hij met de gemachtigde van klaagster heeft gecommuniceerd over mogelijkheden voor de opheffing van het conservatoir beslag. Die beschrijving van de gang van zaken wordt grotendeels ondersteund door de door klaagster overgelegde en geciteerde e-mails tussen mr. S. en verweerder. Het stond verweerder vrij om in het belang en in opdracht van zijn cliënte conservatoir beslag te laten leggen op het onroerend goed van klaagster en ook om niet akkoord te gaan met de voorstellen van mr. S. om dat beslag op te heffen. Ook mocht verweerder in het belang van zijn cliënte voorstellen dat de gelden via de notaris op zijn derdengeldenrekening zou worden gestort. Van het opzettelijk frustreren van de levering van het onroerend goed en het misbruiken van zijn derdengeldenrekening door verweerder, zoals klaagster heeft gesteld, is de voorzitter niet gebleken. De omstandigheid dat de opstelling van (de cliënte van) verweerder klaagster niet goed uitkwam, betekent niet dat verweerder daardoor klachtwaardig heeft gehandeld. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.3 Bij de beoordeling van klachtonderdeel b) stelt de voorzitter voorop dat alleen de persoon of de rechtspersoon die door het handelen of nalaten van een advocaat direct in zijn of haar belang wordt of kan worden getroffen het recht heeft om hierover een klacht in te dienen. Dit staat in de Advocatenwet. Als het in het algemeen belang is dat er een tuchtprocedure komt, dan heeft de deken het recht om te klagen.
4.4 De voorzitter is van oordeel dat klaagster niet in haar eigen belang wordt getroffen door de vermeende beroepsfout van verweerder. Voor zover al sprake is van een beroepsfout, wat verweerder betwist, is het niet klaagster die daardoor in haar (proces)belang wordt getroffen maar mogelijk de cliënte van verweerder. Klachtonderdeel b) is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de voorzitter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van klachtonderdeel b).

BESLISSING
De voorzitter:
- verklaart klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 april 2025.

Griffier Voorzitter