ECLI:NL:TADRSGR:2025:83 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-122/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:83 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-04-2025 |
Datum publicatie: | 25-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-122/DH/DH |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over gedragingen in andere hoedanigheid kennelijk ongegrond. Geen sprake van handelen en/of nalaten waarvoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Dat verweerster in de tuchtprocedure onjuiste informatie heeft verstrekt, is niet gebleken. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
23 april 2025
in de zaak 25-122/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 19 februari 2025 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K134 2024 en van de op de bijbehorende inventarislijsten genoemde bijlagen. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 4 maart 2025, alsmede zijn brief d.d. 16 april 2025.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is van 1 september 1990 tot 1 februari 2024 als (universitair hoofd)docent
werkzaam geweest bij de Afdeling […] van de Faculteit […] van de [universiteit].
1.2 Verweerster is hoogleraar […] en is (tot 1 september 2023) hoofd van de Afdeling
[…] van de Faculteit […] van de [universiteit] geweest.
1.3 Eind 2022 heeft een gesprek tussen klager en verweerster plaatsgevonden over
het functioneren van klager.
1.4 Eind 2022, begin 2023 heeft klager verschillende gesprekken gevoerd, onder
andere met de directeur bedrijfsvoering, de centrale vertrouwenspersoon en (op 15
december 2022) verweerster.
1.5 Op 1 februari 2023 heeft klager de “algemeen gedeelde conclusies aan onder
meer verweerster gemaild.
1.6 Op 8 februari 2023 heeft verweerster als volgt gereageerd:
“Op deze punten bestaat geen verschil van inzicht. Ik kom graag binnenkort terug
op de wijze waarop we hierna verder gaan zodat we in de toekomst op constructieve
wijze met elkaar kunnen blijven werken.”
1.7 Op 13 februari 2023 heeft klager aan verweerster gemaild dat hij graag met
haar een gesprek wil voeren om te kijken of tot een afronding van de kwestie kan worden
gekomen.
1.8 Op 20 februari 2023 heeft verweerster als volgt gereageerd:
“Dank voor je voorstel. Het is fijn te zien dat jij ook nadenkt over een goede oplossing.
Dat doe ik, samen met [directeur bedrijfsvoering] ondertussen eveneens. We hebben
daarvoor een, denken wij, goede gedachte, waarover we graag zo spoedig mogelijk meer
vertellen (ik hoop nog eind deze week). Graag bespreek ik dan met je of dat voorstel
een goed alternatief is voor dit gesprek.”
1.9 Klager heeft op 24 februari 2023 aan verweerster laten weten open te staan
voor de suggesties van verweerster en de directeur bedrijfsvoering, waarbij hij aangeeft
dat het voor hem belangrijk is de gang van zaken van de afgelopen drie maanden te
evalueren en afspraken te maken voor de werkverhoudingen in de toekomst.
1.10 Verweerster heeft diezelfde dag voorgesteld een dergelijk gesprek in te
plannen.
1.11 Op 17 maart 2023 heeft klager verweerster over de datum en tijdstip van
het gesprek gemaild en daarbij zijn (aangevulde) notitie voor het jaargesprek meegestuurd.
1.12 Verweerster heeft diezelfde dag gereageerd en geschreven dat de inhoud van
klagers notitie maakt dat zij meer tijd nodig heeft om het gesprek voor te bereiden.
1.13 Op 30 maart 2023 heeft klager verweerster met een voorstel voor een gesprek
gemaild.
1.14 Op 4 april 2023 heeft klager als volgt gereageerd:
“Het is alweer meer dan twee weken geleden dat wij […] een gesprek zouden hebben
om tot een onderling vergelijk te komen over mijn melding van 12 december vorig jaar
bij de directeur bedrijfsvoering […] over het ongewenste gedrag van [S] en jou jegens
mij. Mijn melding ging over de anonieme verklaringen van collega’s over mij die [S]
en jij bij [directeur bedrijfsvoering] hadden gerapporteerd ter bespreking met mij.
(…)
We zijn echter nog niet tot een onderling vergelijk gekomen over de ongewenstheid
van het rapporteren van anonieme verklaringen van collega’s bij de directeur bedrijfsvoering
en de gevolgen daarvan voor onze onderlinge werkverhouding.”
1.15 Bij brief van 11 april 2023 (aan klager overhandigd op 12 april 2023) heeft
de directeur bedrijfsvoering een schriftelijke waarschuwing aan klager gegeven.
1.16 Op 26 april 2023 heeft klager een bezwaarschrift tegen de waarschuwing ingediend.
In het bewaarschrift is onder meer vermeld:
“Een eerste gesprek over die samenwerking vond op 24 november 2022 plaats tussen
het hoofd van de afdeling […] [verweerster] en mij. (…) Daarbij deelde zij ook mee
dat er meldingen van collega’s waren over gedrag van mij tijdens vergaderingen van
het docententeam (…) en tijdens een jurisprudentielunch. Dat gedrag zou volgens [verweerster]
mogelijk schadelijk kunnen zijn voor mijn collega’s uit het docententeam en voor mijn
promovendus [A]. Volgens [verweerster] kon zij de namen van deze collega’s niet onthullen,
omdat zij moesten worden beschermd.”
1.17 Op 8 mei 2023 heeft de directeur bedrijfsvoering per e-mail aan klager laten
weten dat zijn bezwaar wordt afgewezen en dat de waarschuwing niet zal worden ingetrokken.
1.18 S heeft vervolgens op 8 mei 2023 per e-mail aan klager voorgesteld in gesprek
te gaan. Klager heeft op 12 mei 2023 aan haar laten weten dat hij meer tijd nodig
heeft. Op 16 mei 2023 heeft klager aan S laten weten dat hij het College van Bestuur
van de [universiteit] heeft verzocht om een onderzoek in te stellen en dat het dus
geen zin heeft om te blijven aandringen op een gesprek.
Verweerster heeft steeds een cc van de correspondentie ontvangen.
1.19 Op 30 mei 2023 heeft het College van Bestuur aan klager laten weten dat
de waarschuwing van 11 april 2023 niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand is gekomen
en dat de waarschuwing ingetrokken dient te worden. In het bericht staat verder:
“Wij dragen de faculteit en u op om met elkaar in gesprek te gaan over wat een werkgever
en werknemer over en weer van elkaar mogen verwachten ter bevordering van een vruchtbare
relatie.”
en
“Onderzoeken van de wijze waarop uw melding van ongewenst gedrag van 12 december
2022 door [directeur bedrijfsvoering] is behandeld en daarbij ook de gegrondheid te
onderzoeken van de klacht over ongewenste gedrag van [S], [verweerster] en [directeur
bedrijfsvoering] (…)
Uw verzoek behelst een melding van ongewenst gedrag van meerdere mensen. We zullen
uw melding als klacht in het kader van de regeling Ongewenst Gedrag aanmerken.“
1.20 Op 1 juni 2023 heeft de directeur bedrijfsvoering aan klager als volgt gemaild:
“In het kader van een melding/klacht over ongewenst gedrag hechten wij er waarde
aan op te merken dat de regeling van alle betrokkenen verwacht dat zij hier met gepaste
vertrouwelijkheid mee omgaan om schade aan de reputatie van betrokkenen (klager en
aangeklaagden) te voorkomen of beperken.
Dit geldt dus ook voor u.
Ik verzoek u dringend uw berichten aan derden te staken. Ik ga er vanuit dat u hieraan
gehoor geef. Zo niet dan gedraagt u zich niet als goed werknemer.”
1.21 Op 6 juni 2023 heeft klager aan onder meer de directeur bedrijfsvoering
en verweerster gereageerd.
1.22 Op 7 juni 2023 heeft de directeur bedrijfsvoering aan klager (en cc aan
verweerster) onder meer gereageerd:
“Wij willen het gesprek met u starten, conform de reactie van het College van Bestuur.
Dit betekent dat wij de gegeven waarschuwing intrekken. Dit proces had beter kunnen
én moeten worden gedaan. (…)
We nodigen u daarom uit voor een gesprek met als doel om de verhoudingen weer te
herstellen. (…)
Het gesprek zal in eerste instantie plaats moeten vinden tussen u en uw leidinggevenden,
[S] en [verweerster], om de verhoudingen te normaliseren.”
1.23 Klager heeft diezelfde dag laten weten dat daarvan nu echt geen sprake is
en dat hij eerst in gesprek gaat met het Faculteitsbestuur. Hij verzoekt de directeur
bedrijfsvoering en verweerster om de resultaten van dat gesprek af te wachten.
1.24 Op 29 augustus 2023 heeft de directeur bedrijfsvoering aan klager onder
meer geschreven:
“Sinds kort is [verweerster] wederom als een van uw leidinggevenden aan te merken.
Omdat zij eerder niet meer als leidinggevende aan te merken was, was mediation met
haar gezien de samenwerking niet meer aan de orde. Dat zal nu wel weer het geval zijn.
Tot op heden bent u niet in gegaan op deze uitnodiging en laat u niet zien van zins
te zijn daadwerkelijk bij te dragen aan een verbetering van de verhoudingen. (…)
U kunt niet vrijblijvend blijven weigeren te reageren op deze uitnodiging zonder
legitieme reden. (…)
Op maandag 28 augustus jl. heeft u eerdere berichten aan collega’s en leidinggevenden
van de sectie […] gestuurd met het doel hen te informeren over uw afwezigheid, de
achtergronden daarvan en om geruchten en misverstanden te voorkomen. U schetst hiermee
echter alleen uw visie op de situatie, en stelt daarbij een aantal zaken, die niet
gebaseerd zijn op feiten, met als gevolg dat u de indruk wekt dat een onveilig werkklimaat
in de sectie een feit is.
Van u mag worden verwacht dat u een dergelijke bericht, als daar al noodzaak toe
zou zijn, af te stemmen met uw leidinggevende en/of de decaan. Dat heeft u niet gedaan.
Alleen al op grond hiervan draagt u niet bij aan een verbetering van de verhouding,
maar juist aan een verslechtering. (…)
Wij sommeren u dan ook per direct uw berichten aan collega’s te staken. Doet u dit
niet dan leidt uw gedrag tot een verstoorde arbeidsrelatie. Als u het zover laat komen,
zien wij ons genoodzaakt u op non-actief te stellen voor al uw werkzaamheden binnen
de [universiteit]. (…)
Naast dat u zich dient te onthouden van schadelijke berichten aan uw collega’s mag
nog steeds van u verwachten worden in te gaan op de eerdere uitnodigingen voor de
mediation met uw leidinggevenden [S] en [verweerster]. (…)
Indien u niet bereid bent mee te werken aan de mediation, dan draagt u niet bij
aan een verbetering van de verhoudingen en leidt uw gedrag tot een verstoorde arbeidsrelatie.
Ook in dat geval zien wij ons genoodzaakt u op non-actief te stellen voor al uw werkzaamheden
binnen de [universiteit].”
1.25 Op 15 december 2023 hebben klager en de [universiteit] een vaststellingsovereenkomst
gesloten, waarbij onder meer is overeengekomen dat klagers arbeidsovereenkomst zal
eindigen en dat de [universiteit] aan klager een bedrag van € 10.000,- betaalt voor
immateriële schadevergoeding.
1.26 Op 11 februari 2024 heeft klager bij de Raad van Toezicht van de [universiteit]
een melding van misstanden gedaan op grond van de Klokkenluidersregeling. Klager heeft
daarbij verzocht om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de door hem gemelde
en door de centrale vertrouwenspersoon gesignaleerde misstanden en naar aanleiding
daarvan stappen te ondernemen om een einde aan deze misstanden te maken en herhaling
te voorkomen. Klager beschrijft als misstanden onder meer:
“De gedragingen van de hoogleraren […] [verweerster] en [S] die tegen mij niet bestaande
anonieme verklaringen van medewerkers van de Sectie […] en valse beschuldigingen over
mijn gedrag hebben gerapporteerd bij de directeur bedrijfsvoering.”
1.27 Het dossier bevat een samenvatting van de rapportage van het door de Raad
van Toezicht van de [universiteit] ingeschakelde onderzoeksbureau van 19 juni 2024.
Daarin is onder meer opgenomen dat uit het vooronderzoek blijkt dat ervaren sociale
onveiligheid in overwegende mate zijn oorzaak vindt in gebrekkig leiderschap. Eén
van de componenten daarvan is “het fenomeen van de onervaren en onopgeleide leidinggevenden
die qua competenties onvoldoende geëquipeerd zijn om te doen waarvoor ze zijn aangesteld
en die bovendien onvoldoende worden begeleid.”
1.28 Op 6 juli 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
Verweerster heeft op 16 augustus 2024 (antwoord) en op 9 oktober 2024 (dupliek) op
de klacht gereageerd. Als bijlagen bij haar dupliek heeft verweerster verklaringen
van N en O gevoegd.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerster dat zij een onveilige werksituatie heeft veroorzaakt door grensoverschrijdend
(onrechtmatig en strafbaar) gedrag. Klager noemt in dat verband concreet de volgende
gedragingen van verweerster.
1) het rapporteren bij de directeur bedrijfsvoering van de Faculteit […] van
de [universiteit] van niet bestaande anonieme verklaringen van collega’s over klagers
gedrag als universitair hoofddocent;
2) het weigeren om naar aanleiding van klagers melding van ongewenst gedrag in
verband met het rapporteren van anonieme verklaringen een schikkingsgesprek met klager
te voeren bij de centrale vertrouwenspersoon van de [universiteit];
3) het rapporteren bij de directeur bedrijfsvoering van niet gedane waarnemingen
over klagers gedrag tijdens bijeenkomsten van de Afdeling […] waarbij klager aantoonbaar
niet aanwezig is geweest;
4) het meewerken aan het opleggen aan klager door de directeur bedrijfsvoering
van een schriftelijke waarschuwing met een door verweerster en haar collega-hoogleraar
S te monitoren verbetertraject onder dreiging van rechtspositionele maatregelen;
5) het trachten om klager te dwingen tot het deelnemen aan mediation met haar
en S na de intrekking van de waarschuwing in opdracht van het College van Bestuur
van de [universiteit];
6) het trachten om klager te belemmeren in zijn contacten met collega’s en derden
over de ingetrokken waarschuwing;
7) het niet meewerken aan een schaderegeling voor de ingetrokken waarschuwing
waardoor dagvaarding van de [universiteit] noodzakelijk was om betaling van alle gevorderde
bedragen te verkrijgen;
8) het afleggen van misleidende verklaringen in het kader van het onderzoek naar
de door klager gemelde misstanden op grond van de Klokkenluidersregeling van de [universiteit]
en de Wet bescherming klokkenluiders.
Aanvulling 18 september 2024
9) Verweerster verstrekt in haar hoedanigheid van advocaat in de tuchtprocedure
welbewust onjuiste informatie over klager en onderbouwt haar stelling door het inbrengen
van een evident onbetrouwbare getuige (een disfunctionerende directeur bedrijfsvoering)
en door manipulatie van het beschikbare bewijs: het welbewust weglaten van relevante
en beschikbare informatie die de valse beschuldiging weerspreekt (strijd met gedragsregel
8).
2.2 Klager stelt dat een onderzoeksbureau heeft vastgesteld dat sprake was van
‘langdurig disfunctioneren’ door een bepaald persoon (de directeur bedrijfsvoering)
en gebrekkig leiderschap van deze directeur en leidinggevenden binnen de Afdeling
[…] (de twee hoogleraren […] verweerster en S). Daardoor is ‘systemische sociale onveiligheid’
veroorzaakt voor medewerkers van de […]faculteit en de Afdeling […]. Verweerster werkte
bewust en nauw samen met de directeur bedrijfsvoering. Het langdurige disfunctioneren
werd door nagenoeg iedereen, onder wie verweerster, gesignaleerd. Zij heeft in bewuste
en nauwe samenwerking met deze directeur gedrag vertoond dat in strijd is met hetgeen
een behoorlijk advocaat betaamt en absoluut ongeoorloofd is in het licht van haar
beroepsuitoefening. Daardoor heeft ze het vertrouwen in de advocatuur geschaad en
tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, aldus klager. Klager stelt dat sprake is van
schending van kernwaarden (met name integriteit) en gedragsregels 1, 5, 6 en 8.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Zij heeft zich onder meer
op het standpunt gesteld dat de klacht ziet op haar handelen in haar functie van hoogleraar
en afdelingshoofd, en daarmee een andere hoedanigheid dan die als advocaat. Zij stelt
dat er geen enkel verband is tussen hetgeen waarover wordt geklaagd en haar praktijkuitoefening.
Van gedragingen die voor een advocaat in het licht van de beroepsuitoefening absoluut
ongeoorloofd zijn is geen sprake, aldus verweerster.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Gedragingen 1 t/m 8
4.1 Het tuchtrecht is bedoeld om te waarborgen dat advocaten hun beroep behoorlijk
uitoefenen. Het tuchtrecht kan ook gelden als een advocaat niet optreedt als advocaat.
Dat is het geval als er voldoende aanknopingspunten zijn tussen het beroep van advocaat
en zijn doen en laten in de andere hoedanigheid. Dan is het advocatentuchtrecht volledig
van toepassing. Als deze aanknopingspunten er niet zijn, dan beperkt de tuchtrechter
de beoordeling tot de vraag of de advocaat het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
4.2 De door klager onder 1 t/m 8 genoemde gedragingen zien op verweersters handelen
en/of nalaten in haar hoedanigheid als hoogleraar en afdelingshoofd. De voorzitter
is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn tussen verweersters gedragingen
als hoogleraar/afdelingshoofd en haar beroep als advocaat. Dat verweerster op de website
van de [universiteit] staat vermeld als advocaat en op de website van haar kantoor
als hoogleraar, maakt dat niet anders. Verweerster heeft opgetreden in een andere
hoedanigheid en de voorzitter beperkt zich daarom tot de vraag of zij met haar handelen
en/of nalaten het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
4.3 Daarvan is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. Uit het klachtdossier
blijkt niet van absoluut ongeoorloofde gedragingen van verweerster in haar hoedanigheid
als hoogleraar/afdelingshoofd waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.
De door klager genoemde voorbeelden van absoluut ongeoorloofde gedragingen (zoals
brandstichting, valsheid in geschrift en het bezit van kinderporno) zijn van een geheel
andere orde dan wat in deze zaak aan de orde is, namelijk een arbeidsconflict tussen
klager en (medewerkers van) de [universiteit], waarin ook verweerster (als klagers
leidinggevende) een rol heeft gespeeld. Tegen deze achtergrond lijkt het tuchtrecht
niet de meest aangewezen route om dit conflict aan de orde te stellen.
4.4 Op grond van het klachtdossier zijn de gedragingen die klager verweerster
verwijt bovendien niet onomstotelijk vast te stellen. Uit de in het dossier aanwezige
stukken volgt niet dat verweerster zelfstandig, in haar hoedanigheid van hoogleraar/afdelingshoofd,
(anonieme) verklaringen heeft gefabriceerd, valse beschuldigingen heeft geuit of dat
zij onrechtmatige disciplinaire maatregelen aan klager heeft opgelegd. Dat zij heeft
geweigerd een schikkingsgesprek te voeren, blijkt evenmin. Verder kan op grond van
het klachtdossier niet worden vastgesteld dat verweerster bij de door klager als 5,
6 en 7 genoemde gedragingen betrokken is geweest. De precieze inhoud van de door verweerster
afgelegde verklaring in het kader van het onderzoek naar aanleiding van klagers melding
is niet bekend. Dat die misleidend is, kan dan ook niet worden vastgesteld.
4.5 De voorzitter is dan ook van oordeel dat geen sprake is van handelen en/of
nalaten van verweerster dat het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Deze verwijten
zijn kennelijk ongegrond.
Gedraging 9
4.6 Klager verwijt verweerster dat zij in haar antwoord en dupliek op de klacht
onjuiste informatie verstrekt, door een evident onbetrouwbare getuige op te voeren
en door manipulatie van het beschikbare bewijs.
4.7 De voorzitter stelt voorop dat het verweerster vrij staat om haar verweer
te voeren op een wijze die haar goed dunkt zolang de grenzen van de betamelijkheid
niet worden overschreden. Dat daarvan sprake is, is niet gebleken. Verweerster heeft
haar visie op het gebeurde beschreven. Zij heeft een andere kijk op hetgeen is gebeurd
dan klager, maar dat maakt verweersters visie niet onjuist. Op grond van het klachtdossier
kan de juistheid van klagers verwijt niet worden vastgesteld. Dat de verklaringen
van N en O onjuist zijn, kan evenmin worden vastgesteld. Ook dit verwijt is kennelijk
ongegrond.
4.8 De voorzitter acht de door verweerster bij dupliek overgelegde verklaringen
van N en O niet relevant voor de beoordeling van de klacht c.q. dit verwijt en laat
die verder buiten beschouwing. De voorzitter ziet dan ook geen grond om deze personen
als getuigen te horen, zoals klager (voorwaardelijk) heeft verzocht in zijn aanvulling
van 4 maart 2025. Datzelfde geldt voor het horen van twee andere personen (de voormalig
directeur bedrijfsvoering en de voormalig vertrouwenspersoon), welk verzoek klager
pas op 16 april 2025 heeft gedaan.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 23 april 2025