ECLI:NL:TADRSGR:2025:82 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-116/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:82
Datum uitspraak: 23-04-2025
Datum publicatie: 25-04-2025
Zaaknummer(s): 25-116/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij in een geschil over een levering van een partij edelmetalen. De voorzitter kan niet vaststellen dat verweerder onjuiste feiten heeft geponeerd. Evenmin blijkt dat hij zich onnodig grievend heeft uitgelaten of dat hij zijn cliënt behulpzaam is bij fraude.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 23 april 2025
in de zaak 25-116/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: [H]

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 19 februari 2025 met kenmerk R 2025/019 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 17.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is een onderneming die edelmetalen in- en verkoopt. A heeft bij klager een bestelling geplaatst en deze betaald (totale transactiewaarde circa € 49.000,-). Over de levering van de bestelling is een geschil ontstaan: klager stelt dat de bestelling via UPS is geleverd, A stelt de bestelling niet te hebben ontvangen.
1.2 Klager heeft de claim van A in samenspraak met de verzekering afgewezen en hem verwezen naar UPS.
1.3 Op 19 juni 2024 heeft verweerder, namens A, klager aangeschreven. Op 21 juni 2024 heeft een advocaat namens klager daarop gereageerd. Deze brieven zijn geen onderdeel van het klachtdossier.
1.4 Verweerder heeft bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend, strekkende tot het verkrijgen van verlof voor beslaglegging op de bankrekening van klager.
1.5 Het verzoekschrift is mondeling behandeld op 6 augustus 2024.
1.6 Op 9 augustus 2024 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen.
1.7 Op 15 augustus 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder is een boef behulpzaam bij het plegen van fraude: nadat verweerder te kennen is gegeven dat duidelijk sprake is van fraude, handelt hij alsof er niets aan de hand is. Hij stelt geen enkele vraag en doet geen enkele navraag, maar verleent gewoon betaalde hulp bij het opzetten en uitvoeren van fraude.
2.2 Klager licht toe dat hij een onderzoek heeft ingesteld. Conclusie is dat de zendingen gewoon afgeleverd zouden zijn. Via het onderzoek is hem nog meer informatie over A bekend. Het heeft er alle schijn van dat A gewoon een oplichter is. Klager kan zich voorstellen dat verweerder klager aanvankelijk heeft aangeschreven op basis van de informatie van zijn cliënt, die niet alle feiten heeft verteld. Na kennisname van de reactie van klagers advocaat, zou verweerder een andere houding kunnen aannemen, nu een advocaat er niet is om een boef behulpzaam te zijn bij fraude. Verweerder heeft echter geprobeerd de druk op te voeren door te proberen verlof te krijgen om beslag op klagers bankrekening te mogen leggen. Tijdens de zitting was verweerder zijn cliënt zo behulpzaam dat de rechter hem meermaals maande zijn mond te houden, nu zij de antwoorden van A zelf wilde horen en niet wilde dat A telkens werd gesouffleerd door zijn advocaat.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij stelt dat A, zijn cliënt, zich op het standpunt stelt de bestelling niet te hebben ontvangen en dat klager niet in staat is aan te tonen dat de bestelling wel degelijk door A is ontvangen. A heeft dan ook een nakomingsvordering. Verweerder acht zich op dit moment rechtens gehouden A in deze procedure naar beste kunnen en met inachtneming van de kernwaarde partijdigheid bij te staan. Tijdens de zitting is verweerder door de behandelend rechters geenszins de mond gesnoerd.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Het gaat om een klacht over advocaat van de wederpartij van klager. Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Beoordeling klacht
4.2 De klacht ziet op verweerders bijstand aan zijn cliënt, met name in de procedure over verlof tot beslaglegging op klagers bankrekening. Verweerder is als partijdig belangenbehartiger in beginsel gehouden het standpunt van zijn cliënt naar voren te brengen, ook ter zitting. Een proces-verbaal van de zitting is niet overgelegd, zodat de voorzitter uitgaat van wat klager en verweerder daarover hebben aangevoerd. De volgens klager door verweerder gebruikte onjuiste feiten zijn standpunten (geweest) in een procedure. Deze standpunten zijn niet evident onpleitbaar en konden door klager (of zijn advocaat) in de procedure worden betwist. De voorzitter kan op grond van het (beperkte) klachtdossier niet vaststellen dat verweerder feiten heeft geponeerd waarvan hij wist of moest weten dat die onjuist waren. Evenmin blijkt dat verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten. Dat verweerder zijn cliënt behulpzaam is (geweest) bij fraude, is niet gebleken. Het handelen of nalaten van de cliënt kan verweerder niet worden aangerekend. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder is de voorzitter niet gebleken. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 23 april 2025