ECLI:NL:TADRSGR:2025:81 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-100/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:81 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-04-2025 |
Datum publicatie: | 25-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-100/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familierechtelijk geschil in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
23 april 2025
in de zaak 25-100/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 12 februari 2025 met kenmerk K103 2025 en van de op de bijbehorende inventarislijsten genoemde bijlagen. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 9 maart 2025 en de e-mail met bijlagen van verweerster van 11 maart 2025.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn ex-partner (hierna: de vrouw) hebben samen een (minderjarige)
zoon. Zij zijn verwikkeld (geweest) in procedures over het gezag over en de omgang
met de zoon.
1.2 Bij beschikking van 20 juni 2023 heeft de rechtbank een (gewijzigde) zorgregeling
vastgesteld.
1.3 In januari 2024 is klager een kort geding gestart waarin hij nakoming van
de beschikking van 20 juni 2023 heeft gevorderd, op straffe van onder meer een dwangsom.
1.4 Het kort geding is mondeling behandeld op 15 februari 2024. Daarbij waren
klager en zijn advocaat, en de vrouw bijgestaan door verweerster aanwezig. In het
proces-verbaal van de zitting is onder meer opgenomen:
“Rechter: (…) Ik heb nog geen reactie van [verweerster] ontvangen, dus ik zal haar
eerst het woord geven. (…)
Advocaat vrouw: overlegt een pleitnota. (…) draagt pleitnotitie voor. (…)
Allereerst wil ik aan [verweerster] vragen of het gaat om een omgangsregeling om
de week of om de twee weken?
Advocaat vrouw: het gaat om een omgangsregeling om de week.
Rechter: dan lijkt het onjuist in de beschikking te staan. Daar gaat het om elke
week. Waarom is daar geen melding van gemaakt?
Advocaat man: geeft aan dit te zijn vergeten. Ik ging ervanuit dat tussen partijen
werd verondersteld dat het om eens per veertien dagen zou gaan.
Rechter: u vraagt aan mij een nakomingsregeling vast te stellen, waarbij het gaat
om elke week?
Advocaat man: ik heb het dictum uit de beschikking overgenomen.
Rechter: ik lees niet de stukken uit de vorige zaak. Als mevrouw dit niet zo aanvoert,
kan het zo zijn dat ik een verkeerde beslissing zou nemen.”
In de pleitnotitie van verweerster staat onder meer:
“7. (…) Bij verweerschrift heeft de man tevens een zelfstandig verzoek gedaan tot
een zorgregeling waarbij [zoon] gedurende een weekend per veertien dagen bij hem zou
zijn (…). Uit die e-mails volgt dat er destijds ook een weekendregeling was waarbij
zoon] om de week bij de man verbleef. (…) Onjuist is dan ook dat de man bij zelfstandig
verzoek de zorgregeling wenste te wijzigingen in een regeling van vrijdag na school
tot zondag, zoals verwoord in r.o.3.2.2. van de beschikking van 20 juni 2023 (…).
Volgens de vrouw is dit een kennelijke verschrijving, welke verschrijving ook in het
dictum terecht is gekomen. (…) Ook na de beschikking van 20 juni 2023 is er immers
– zij het een korte periode – om het weekend omgang geweest tussen [zoon] en de man.
Voor partijen was duidelijk dat sprake was van een kennelijke verschrijving.”
1.5 De rechtbank heeft in het vonnis in kort geding van 29 februari 2024 onder
meer overwogen dat de zorgregeling niet wordt nagekomen en dat klager zijn zoon sinds
oktober 2023 niet meer heeft gezien. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot nakoming
van de zorgregeling zoals die op 20 juni 2023 is vastgelegd, op straffe van een dwangsom.
In 4.2 van het vonnis staat:
“Hoewel in het vonnis van 20 juni 2023 staat dat de minderjarige elke vrijdag na
school tot zondag 18:00 uur bij de man verblijft, zijn partijen het er over eens dat
dit om de week moet zijn. De voorzieningenrechter gaat daar dan ook van uit.”
1.6 Op 4 maart 2024 schrijft verweerster in een e-mail aan klagers advocaat onder
meer:
“Cliënte heeft het vonnis van de Voorzieningenrechter gelezen en inmiddels besloten
om daartegen in appel te gaan. (…) Tot er anders wordt beslist in hoger beroep zal
cliënte desalniettemin zo goed en zo kwaad als het gaat uitvoering geven aan de zorgregeling,
zoals zij dat altijd proberen te doen.”
1.7 Verweerster heeft, namens de vrouw, hoger beroep ingesteld tegen het vonnis
van 29 februari 2024. In de dagvaarding in hoger beroep heeft verweerster onder meer
geschreven:
“4. Over de omgang na de beschikking van 29 december 2020 kreeg de vrouw van [zoon]
verschillende signalen. [J] zou wel contact willen met zijn vader, maar tegelijkertijd
vertelde hij de vrouw dat hij niet helemaal op zijn gemak was bij zijn vader omdat
hij niet helemaal zichzelf kon zijn. Bovendien gaf [J] in verband met de op te bouwen
vakantieregeling aan het contact met de man te willen beperken tot hooguit twee nachten
achter elkaar. De vrouw heeft dit bespreekbaar proberen te maken met de man, maar
haar pogingen om tot een oplossing en tot afspraken te komen waren aan dovemans oren
gericht. Daar kwam bij dat de vrouw ertegenaan liep dat de man verschillende zaken
blokkeerde, zoals een KIES training voor [zoon], kindgesprekken met CFJ en gesprekken
met een intern begeleider (IB-er) op school, maar ook voor sportactiviteiten. De vrouw
heeft de rechtbank Rotterdam daarom in oktober 2022 verzocht om te bepalen dat zij
voortaan weer alleen met het ouderlijk gezag belast zou zijn en daarnaast is verzocht
om te bepalen dat [zoon] niet meer dan twee nachten achter elkaar bij de man zou verblijven.
De man heeft op zijn beurt om een wijziging zorgregeling gevraagd. (…)
6. In de beschikking van 20 juni 2023 is bepaald dat [zoon] van vrijdag na school
tot zondag 18:00 uur bij de man zou zijn, dus zonder toevoeging “om de week” of een
soortgelijke toevoeging, terwijl:
(i) in de beschikking uit 2020 een zorgregeling was bepaald (na opbouw) inhoudende
een weekend per twee weken van zaterdag op zondag;
(ii) er een weekendregeling bestond om de week ten tijde van indiening van het verzoekschrift
van de vrouw in oktober 2022;
(iii) de man in die procedure zij zelfstandig verzoek ook zelf verzocht om een weekendregeling
om de week; en
(iv) ook na de beschikking van 20 juni 2023 is er – zij het een korte periode –
om het weekend omgang geweest tussen [zoon] en de man.
Gelet op het voregaande verkeerde de vrouw in de absolute veronderstelling dat er
sprake was van een kennelijke verschrijving door niet in de beschikking op te nemen
dat er sprake zou zijn van een omgangsregeling “om de week” of een soortgelijke toevoeging.
De man heeft over deze verschrijving in de dagvaarding in eerste aanleg met geen woord
gerept en nakoming van de beschikking gevraagd. Nadat de vrouw deze kennelijke verschrijving
ter sprake had gebracht, heeft de man ter zitting inderdaad aangegeven dat het moet
gaan om een weekend om de week. (…)
10. De man heeft desondanks in kort geding nakoming van de zorgregeling gevorderd.
De Voorzieningenrechter heeft de vrouw kort gezegd veroordeeld de zorgregeling na
te komen zoals neergelegd in de beschikking van 20 juni 2023, op de wijze zoals weergegeven
r.o. 4.2 van het vonnis, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de vrouw
in de proceskosten en heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Zoals aangegeven
kan de vrouw zich niet in het vonnis van de Voorzieningenrechter verenigen en voert
daartegen de volgende grieven aan.”
1.8 Op 9 mei 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.9 Op 10 juni 2024 schrijft verweerster in een e-mail aan klagers advocaat onder
meer:
“Van cliënte begreep ik dat uw cliënt afgelopen vrijdag, 7 juni, bij cliënte aan
de deur is geweest om [zoon] op te halen. Uw cliënt heeft met [zoon] gesproken en
toen hij aangaf niet met hem mee te willen gaan, heeft uw cliënt de politie gebeld,
Daarna heeft hij ook een jongen uit de straat aangesproken, hem gevraagd of hij een
vriend van [zoon] is en deze jongen verteld dat cliënte [zoon] bij hem weg zou houden.”
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerster het volgende.
a) De vrouw legt herhaaldelijk rechtelijke uitspraken naast zich neer (zowel
in 2023 als 2024) en houdt de zoon bij klager weg zonder tussenkomst van een rechter,
dit met medeweten van verweerster. Na de uitspraak van 2024 heeft verweerster aan
klagers advocaat laten weten dat haar cliënt zich volledig zal houden aan de beschikking
van 2023. In de praktijk is hier niets van waar. Verweerster is hiervan op de hoogte
en legt de schuld bij klager.
b) Verweerster heeft klager tijdens de zitting van 15 februari 2024 zwart gemaakt
als vader. Verweerster probeerde het gedrag van haar cliënte goed te praten, terwijl
bijna alles wat in haar verweerschrift stond voor het kort geding van februari 2024
al eerder door een rechtbank (2019-2023) was behandeld.
c) Verweerster heeft in haar dagvaarding in hoger beroep onjuiste en/of tegenstrijdige
informatie verstrekt.
a. Punt 4: Het gaat om een herhaalde vermelding van zaken uit 2020 die al waren
behandeld door de rechtbank. In plaats van in beroep te gaan tegen de uitspraak uit
2023, heeft de vrouw zich onttrokken aan een rechtelijke uitspraak.
b. Punt 6: Klager stelt dat niet verweerster en haar cliënt de kennelijke verschrijving
hebben opgemerkt, maar de rechter.
c. Punt 10: Ondanks de belofte in verweersters e-mail van 4 maart 2024 houdt
haar cliënte zich niet aan de uitspraak. Verweerster is hiervan op de hoogte en heeft
zich nooit uitgesproken. Ze keurt het gedrag dus goed en legt de schuld bij klager.
d) Verweerster heeft ter zitting in hoger beroep de door klager bij de deken
tegen haar ingediende klacht benoemd. Dit deed ze om een negatief beeld van klager
te schetsen en klager in een kwaad daglicht te stellen bij de rechtbank.
e) Verweerster heeft tijdens een zitting beweerd dat klager beeldmateriaal had
vervalst, zonder enig bewijs te leveren. Ook heeft zij verteld dat de vrouw en de
zoon zich bedreigd voelden door klager.
f) Verweerster vertrouwt blindelings op de informatie van haar cliënt, ondanks
duidelijke bewijzen van het tegendeel. Verweerster legt de schuld continu bij klager
en negeert de leugens van haar cliënt.
g) Verweerster stalkt klager via zijn advocaat door onzinnige dingen op papier
te zetten die helemaal niet waar zijn.
h) Verweerster verstrekt valse informatie en verdraait feiten. Klager wijst op
e-mails van10 maart en 10 juni.
2.2 Klager stelt samengevat dat sprake is van het negeren van rechtelijke uitspraken
ten voordele van haar cliënt, het overnemen van ongefundeerde beschuldigingen zonder
verificatie en het actief faciliteren van polarisatie en escalatie in een familiekwestie.
Verweerster handelt in strijd met gedragsregels 7 en 8. Zij voert een financieel uitputtingsbeleid
dat in strijd is met klagers recht op een eerlijk proces. Klager verzoekt financiële
compensatie wegens geleden schade.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Het gaat om een klacht over advocaat van de wederpartij van klager. Voorop
staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn
cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze
vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat
zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen
feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c)
de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij
geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de
hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen
mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is
de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te
wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken
voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van de advocaat mag een bepaalde
mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die
procedures een grote rol kunnen spelen, zoals de belangen van kinderen. Die terughoudendheid
heeft zowel betrekking op het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar
redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als op het entameren van procedures.
De advocaat moet daarbij van geval tot geval afwegen:
- het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure;
- het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan;
- het verloop van het geschil tot dan toe; en
- de kans op succes van een procedure in het oog houden.
Klachtonderdeel a)
4.3 Kern van de klacht is dat vrouw (herhaaldelijk) rechtelijke uitspraken naast
zich neerlegt en daarmee de zoon bij klager weghoudt, met medeweten van verweerster.
Het is duidelijk dat de vrouw de in 2023 vastgestelde zorgregeling niet altijd is
nagekomen en dat klager daardoor zijn zoon langere tijd niet heeft gezien. De rechtbank
heeft dit in 2024 ook vastgesteld. De voorzitter ziet niet in wat verweerster hierin
te verwijten valt. Het is immers de vrouw die de zorgregeling moet nakomen, niet verweerster.
Verweerster heeft op 4 maart 2024 aan klagers advocaat laten weten dat de vrouw ‘zo
goed en zo kwaad als dat gaat uitvoering zal geven aan de zorgregeling, zoals zij
dat altijd heeft gedaan’. Verweerster heeft deze mededeling namens de vrouw gedaan
en ook hier is het aan de vrouw om na te komen. Dat verweerster de schuld bij klager
zou leggen, is de voorzitter niet gebleken. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen
van verweerster op dit punt is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4 Klager verwijt verweerster dat zij hem op de zitting van 15 februari 2024
heeft zwart gemaakt als vader, dat zij het gedrag van haar cliënte goedpraatte en
dat bijna alles in haar verweerschrift al eerder door de rechtbank was behandeld.
4.5 De voorzitter overweegt dat klager niet concreet heeft gemaakt wat verweerster
precies over hem heeft gezegd. De voorzitter kan daarmee niet vaststellen dat verweerster
klager zou hebben zwart gemaakt als vader. Voor zover klager stelt dat zij het gedrag
van haar cliënte goedpraatte, geldt dat het de taak is van verweerster als partijdig
belangenhartiger het standpunt van haar cliënte naar voren te brengen. Zij heeft daarbij
een grote mate van vrijheid om dat in te vullen. Dat verweerster tijdens de zitting
van 15 februari 2024 die ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan, kan de voorzitter
niet vaststellen. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen c) en f)
4.6 Klager verwijt verweerster onder c) dat zij in haar processtuk onjuiste en/of
tegenstrijdige informatie heeft verstrekt (gedragsregel 8). Onder f) verwijt klager
verweerster dat ze blindelings op de informatie van haar cliënte vertrouwt, ondanks
duidelijke bewijzen van het tegendeel.
4.7 De voorzitter herhaalt dat verweerster een grote mate van vrijheid heeft
om het standpunt van haar cliënte naar voren te brengen. Zij mag daarbij afgaan op
de informatie die zij van haar cliënte ontvangt. Alleen in uitzonderingsgevallen is
zij gehouden die informatie te verifiëren. Dat sprake is van een dergelijke uitzondering
heeft klager niet (voldoende) geconcretiseerd en is de voorzitter niet gebleken.
4.8 Verweerster heeft in haar processtuk (punt 4) zaken vermeld die al eerder
zijn behandeld. Dat is niet onbetamelijk Verweerster heeft verder gemotiveerd en onderbouwd
toegelicht dat zij het punt van de kennelijke verschrijving aan de orde heeft gesteld
op de zitting. Verweerster heeft daarmee in voldoende mate weerlegt dat zij in haar
processtuk (in punt 6) een onjuistheid zou hebben vermeld.
4.9 Zoals hiervoor vermeld is het aan de vrouw om de zorgregeling na te komen.
Verweerster zal er van op de hoogte zijn dat haar cliënte die zorgregeling niet (altijd)
nakomt, maar dat maakt niet zij dat goedkeurt. Verweerster is niet gehouden de correspondentie
met haar cliënt aan klager te overleggen: die correspondentie valt onder haar geheimhoudingsplicht.
De voorzitter ziet niet dat verweerster in punt 10 onjuiste en/of tegenstrijdige informatie
heeft verstrekt.
4.10 Deze klachtonderdelen zijn gezien het voorgaande kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.11 Klager verwijt verweerster dat zij ter zitting in hoger beroep de door klager
bij de deken tegen haar ingediende klacht heeft benoemd. De voorzitter is van oordeel
dat die mededeling niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klager heeft zijn klacht op
dit punt niet verder geconcretiseerd en/of onderbouwd. Dat verweerster (door die vermelding)
een negatief beeld over klager heeft geschetst en/of hem in een kwaad daglicht heeft
gesteld, kan de voorzitter dan ook niet vaststellen. Dit klachtonderdeel is kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.12 Klager verwijt verweerster dat zij zonder bewijs heeft beweerd dat klager
beeldmateriaal heeft vervalst en heeft verteld dat de vrouw en de zoon zich door klager
bedreigd voelden. Klager heeft dit niet met stukken onderbouwd en verweerster heeft
het uitdrukkelijk betwist. De juistheid van klagers verwijt is dan ook niet gebleken.
Dit verwijt is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel g)
4.13 Klager stelt dat verweerster hem (via zijn advocaat) stalkt met onzinnige
dingen. Klager heeft dit niet geconcretiseerd of onderbouwd. De voorzitter kan dit
dan ook niet vaststellen. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel h)
4.14 Verweerster heeft op 10 juni 2024 een mail gestuurd aan klagers advocaat
over een overdrachtsmoment waarbij de politie is ingeschakeld. Zij heeft die e-mail
gebaseerd op de van haar cliënte verkregen informatie en mocht dat namens haar cliënte
zo verwoorden. Dat het volgens klager anders is gegaan, betekent niet dat verweerster
feiten verdraait.
4.15 Klager wijst ook nog op een e-mail van 10 maart. Voor zover klager daarmee
de reactie van verweerster op zijn klacht bedoelt, geldt dat verweerster een grote
mate van vrijheid heeft om verweer te voeren en dat niet is gebleken dat zij daarmee
klachtwaardig heeft gehandeld. Dat verweerster klager in haar reactie heeft aangeduid
als “klager” is zeker niet klachtwaardig.
4.16 Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Afwijzing verzoek financiële compensatie
4.17 De voorzitter wijst klagers verzoek om financiële compensatie af, omdat
de klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard. Klager heeft zijn verzoek bovendien
niet gespecificeerd en onderbouwd en de mogelijkheden voor toewijzing van (schade)vergoedingen
zijn in het tuchtrecht in zijn algemeenheid beperkt.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
- wijst het verzoek om financiële compensatie af.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 23 april 2025