ECLI:NL:TADRSGR:2025:80 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-119/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:80
Datum uitspraak: 23-04-2025
Datum publicatie: 25-04-2025
Zaaknummer(s): 25-119/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Klager heeft verweerder gevraagd om bijstand. Klager verwijt verweerder tevergeefs dat hij niet voldoende voortvarend heeft gereageerd op zijn verzoek. Naar het oordeel van de voorzitter is verweerder niet te traag geweest met zijn reactie naar klager. In zijn algemeenheid kan niet van een advocaat worden gevergd dat hij op zeer korte termijn reageert op berichten van personen die geen cliënt zijn. Klager heeft enige tijd op de reactie van verweerder moeten wachten, omdat verweerders prioriteiten lagen bij lopende zaken. De voorzitter neemt in aanmerking dat de kwestie waarvoor klager bijstand vroeg niet spoedeisend van aard was. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 23 april 2025
in de zaak 25-119/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder


De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 19 februari 2025 met kenmerk K217 2024 ia/nm en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 3 tot en met 6 (inhoudelijk) en 1 tot en met 11 (procedureel).
De voorzitter heeft verder kennis genomen van:
- de e-mail van 11 maart 2025, met bijlage, van de zijde van klager;
- de e-mail van 13 maart 2025, met bijlagen, van de zijde van verweerder.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft het kantoor van verweerder op 2 juni 2024 per e-mail verzocht om bijstand in een “30 jaar oude zaak”. Op 6 juni 2024 heeft klager telefonisch aan het kantoor van verweerder laten weten dat zijn bericht van 2 juni 2024 bedoeld was voor verweerder. Daarnaast heeft hij op 5 juni en 21 juni en 4 juli 2024 telefonisch contact gezocht met (het kantoor van) verweerder. Op 28 juni 2024 heeft klager zijn bericht van 2 juni 2024 nog eens naar het kantoor van verweerder gestuurd.
1.2 Op 9 juli en 10 juli 2024 heeft klager bij de deken kenbaar gemaakt dat verweerder niet op zijn contactverzoeken reageerde.
1.3 Bij e-mail van 10 juli 2024, 16.17 uur, heeft het kantoor van verweerder aan klager laten weten dat de praktijk van verweerder in juni 2024 overvol was door zittingen. De volle agenda van verweerder was de reden dat de verzoeken van klager nog niet aan verweerder waren voorgelegd en nog niet in behandeling waren genomen. In het bericht staat verder dat het kantoor van verweerder de zaak van klager niet zal aannemen, omdat klager over de gang van zaken een klacht heeft ingediend bij de deken.
1.4 Klager heeft dezelfde dag om 17.10 uur laten weten dat hij bij de deken een verzoek om bemiddeling had ingediend, geen klacht. Hij heeft verzocht om de beslissing om zijn zaak niet in behandeling te nemen te heroverwegen.
1.5 Om 17.41 uur heeft het kantoor van verweerder als volgt geantwoord:

“De Orde heeft uw bericht als een klacht gekwalificeerd, en daarom zijn wij ook direct van die kwalificatie uitgegaan. Als u aangeeft dat het niet als klacht bedoeld is of was, dan is dat helder.
Wij hebben zojuist een eerder mailbericht van u gezien waarin het kantoor van confrère K(…) u bericht over herziening in een strafzaak. Ook uw bericht daaronder hebben wij zojuist teruggelezen.
Om daar meteen op in te haken: [Verweerder] behandelt geen herzieningszaken van veroordeelden bij de Hoge Raad. Dit nog los van het feit dat, als hij dat al zou doen, er door de extreme drukte binnen zijn praktijk op enige redelijke termijn geen tijd zou zijn voor het aannemen van een dergelijke zaak en de aandacht daaraan te besteden die verwacht mag worden. In zoverre vinden wij het spijtig niet anders te kunnen berichten.
Rest ons enkel u nog succes te wensen met uw zaak.”
1.6 Op 25 juli 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij niet heeft gereageerd op berichten van klager.
2.2 Klager stelt dat hij zes weken heeft moeten wachten op een reactie op zijn verzoek om bijstand en dat is een advocaat onwaardig.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter moet in deze zaak beoordelen verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.2 Naar het oordeel van de voorzitter is verweerder niet te traag geweest met zijn reactie naar klager. In zijn algemeenheid kan niet van een advocaat worden gevergd dat hij op zeer korte termijn reageert op berichten van personen die geen cliënt zijn. Klager heeft enige tijd op de reactie van verweerder moeten wachten, omdat verweerders prioriteiten lagen bij lopende zaken. De voorzitter neemt hierbij in aanmerking dat de kwestie waarvoor klager bijstand vroeg niet spoedeisend van aard was.
4.3 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder niet onzorgvuldig of onbetamelijk gehandeld. De voorzitter zal de klacht daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 april 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 23 april 2025