ECLI:NL:TADRSGR:2025:8 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-803/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:8
Datum uitspraak: 08-01-2025
Datum publicatie: 22-01-2025
Zaaknummer(s): 24-803/DH/DH
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat in andere hoedanigheid: bestuurder en klachtenfunctionaris. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het dagelijks bestuur en voor zover wordt geklaagd over deskundigheid. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond vanwege onvoldoende onderbouwing.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 januari 2025 in de zaak 24-803/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:

1. […] B.V.
klaagster
2. […]
klager

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 7 november 2024 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K008 2024 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en met 9 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 26 november 2024 van klager.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is in een geschil verwikkeld (geweest) met - kort gezegd – [G] BV (hierna: G BV), die wordt bijgestaan door mr. H, een kantoorgenoot van verweerder.
1.2 Op 3 maart 2021 heeft de heer T, namens klagers, een klacht tegen mr. H bij het advocatenkantoor ingediend.
1.3 Op 8 maart 2021 hebben mr. H en verweerder op de klacht gereageerd.
1.4 Op 11 maart 2021 heeft de heer T daarop gereageerd en gevraagd om een kopie van bepaalde informatie. Op 12 maart 2021 heeft verweerder gereageerd en aangegeven dat de gevraagde informatie in verband met vertrouwelijkheid niet kan worden verstrekt. De heer T heeft op 13 maart 2021 weer daarop gereageerd.
1.5 Op 31 maart 2021 heeft de heer T gereageerd op de begin maart 2021 gevoerde correspondentie over de klacht tegen mr. H.
1.6 In april 2021 heeft een bespreking op het kantoor van verweerder plaatsgevonden, waarbij de heer T, mr. H en verweerder aanwezig zijn geweest.
1.7 Op 23 april 2021 heeft de heer T een bericht aan verweerder verstuurd over de gehouden bespreking. Verweerder heeft daarop op 29 april 2021 gereageerd.
1.8 Op 28 april 2021 heeft de rechtbank vonnis gewezen in de procedure tussen klaagster en G BV.
1.9 Op 20 mei 2021 heeft de advocaat van klagers gemaild dat het door mr. H opgegeven bankrekeningnummer (om het op grond van het vonnis verschuldigde bedrag te voldoen) niet op naam van G BV staat, maar een privé-bankrekeningnummer betreft.
1.10 Mr. H heeft gereageerd dat ter voorkoming van risico’s kan worden betaald op de derdenrekening van zijn kantoor.
1.11 Op 5 augustus 2021 heeft de heer T een e-mail naar verweerder gestuurd over het gebruik van de derdengeldrekening voor een betaling aan G BV en verzocht om opgave van het bankrekeningnummer waarop de doorbetaling is gedaan.
1.12 Op 6 augustus 2021 heeft verweerder gereageerd dat hij geen rekeningnummers kan doorgeven, maar wel kan bevestigen dat het door de heer T bedoelde bedrag rechtstreeks aan G BV is overgemaakt.
1.13 Op 13 augustus 2021 heeft de heer T in een e-mail aan verweerder geschreven dat die enkele niet onderbouwde mededeling niet volstaat en verweerder verzocht om openheid van zaken te geven.
1.14 Op 8 september 2021 heeft verweerder geschreven dat het door klagers op de derdengeldrekening gestorte bedrag op het juiste rekeningnummer is overgemaakt. Als bijlage is een verklaring van een medewerker van de afdeling financiële administratie van het advocatenkantoor gevoegd.
1.15 Op 29 december 2021 heeft klager in een mail aan de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder geschreven dat hij weer een klacht over mr. B gaat indienen. Klager heeft een kopie van de mail naar verweerder gestuurd.
1.16 Op 10 januari 2022 heeft klager in een e-mail aan de voorzitter van de STAK van het kantoor van verweerder geschreven dat hij nog geen reactie heeft ontvangen op zijn e-mail van 29 december 2021. Klager heeft een cc van dit bericht naar verweerder gestuurd.
1.17 Verweerder is tot 1 januari 2023 bestuurslid geweest van het dagelijks bestuur van het advocatenkantoor. Hij is daarnaast ook klachtenfunctionaris (geweest).
1.18 Op 2 maart 2023 heeft klager een e-mail naar de deken (en cc ook naar verweerder) gestuurd, met (volgens klager: nieuwe) klachten tegen verweerder en een aantal kantoorgenoten.
1.19 Op 3 januari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De klacht betreft het volgende.
a) Klacht over betrokkenheid als bestuurder bij derdengeldrekening.
Verweerder was betrokken bij een betaling via de derdengeldrekening van het advocatenkantoor. De derdengeldrekening had hier niet voor gebruikt mogen of hoeven worden, want die mag niet worden gebruikt als betaalrekening. Ook zijn er twijfels bij het gevoerde protocol waarover een medewerker desgevraagd pas na weken een uitleg heeft gegeven.
b) Klacht over gedrag en functioneren als klachtenfunctionaris.
Verweerder heeft onbehoorlijk gefunctioneerd als klachtenfunctionaris om tot een minnelijke oplossing te komen met de heer T. Klager stelt dat verweerder niet beschikt over de competenties van een echte klachtenfunctionaris. Klager wijst op de gesprekken tussen de heer T en verweerder.
c) Klacht over de functie van bestuurslid van het dagelijks bestuur (DB).
Klager stelt dat het functioneren van het DB twijfelachtig en zwaar onder de maat is. Dat gaat ten koste van de kwaliteit. Daarnaast wordt er vanuit het DB meegekeken en gestuurd, hetgeen de integriteit en geheimhouding raakt. Vervolgens worden er zaken op onjuiste wijze uitgewisseld of gekoppeld. Dit is geen fair play en laakbaar handelen. Daarnaast zijn er twijfels of de advocaten van het kantoor van verweerder de juiste of voldoende opleidingspunten hebben behaald.
d) Handelen in strijd met de gedragsregels en kernwaarden.
Klager wijst op deskundigheid en verzoekt verweerder inzage te geven in hoe hij zijn deskundigheid op peilt houdt en welke toetsen en punten hij de afgelopen 3 jaar heeft behaald.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Voor het handelen in een andere hoedanigheid, zoals hier, geldt volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat het advocatentuchtrecht ook blijft gelden voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerder heeft vanuit zijn hoedanigheid als bestuurder met de heer T gecorrespondeerd over de door klager op de derdengeldrekening gedane betaling. Hij heeft bevestigd dat de bedragen zijn overgemaakt naar het juiste rekeningnummer en zijn ontvangen door degene die daar recht op had. Dat sprake is van bankieren met derdengeldenrekening of anderszins onjuist gebruik van de derdengeldenrekening is de voorzitter niet gebleken. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.3 Verweerder heeft in maart en april 2021 als klachtenfunctionaris contact gehad met klager en zijn adviseur de heer T. Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder daarbij klachtwaardig heeft gehandeld. Klagers hebben dat onvoldoende onderbouwd. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.4 Dit klachtonderdeel ziet op het functioneren van het DB van het kantoor van verweerder en zijn handelen of nalaten daarin.
4.5 Het tuchtrecht ziet op de toetsing van het handelen van de individuele advocaat. Desalniettemin kan een klacht die betrekking heeft op gedrag dat alle leden van een maatschap of alle bestuurders van een rechtspersoon wordt aangerekend, worden ontvangen als te zijn gericht tegen de individuele leden van de maatschap dan wel de bestuurders van de rechtspersoon. De klacht moet dan wel tegen die individuele leden van de maatschap of de betreffende, geïndividualiseerde bestuursleden in hun hoedanigheid van bestuurder van de rechtspersoon zijn gericht. Daarvan is, voor zover de klacht zich richt tegen ‘het dagelijks bestuur [van het kantoor van verweerder]’, geen sprake. In zoverre is dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk.
4.6 Voor zover klagers klagen over het handelen of nalaten van verweerder als lid van het DB is dit klachtonderdeel wel ontvankelijk. Klagers hebben hun klacht op dit punt echter onvoldoende geconcretiseerd en (met stukken) onderbouwd. Dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in zijn rol als bestuurder, is de voorzitter niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom voor het overige kennelijk ongegrond.
4.7 Voor zover klagers verweerder in dit kader ook het verwijt maken dat sprake is van onduidelijkheid over zijn hoedanigheid (gedragsregel 9), geldt dat zij onvoldoende concreet en met stukken hebben onderbouwd dat sprake is geweest van onduidelijkheid. Dit verwijt is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.8 Klagers beklagen zich over onder meer verweerders deskundigheid. Verweerder is niet de advocaat van klagers, maar heeft alleen in zijn hoedanigheid als klachtenfunctionaris en lid van het dagelijks bestuur contact gehad met klagers. Zij hebben daarom geen rechtstreeks belang bij een klacht op dit punt. De klacht is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Tot slot
4.9 In zijn aanvullende reactie van 26 november 2024 heeft klager verzocht om een getuige op te roepen. De voorzitter ziet hiervoor geen grond, nu de relevantie hiervan niet is gebleken. Klager heeft als onderbouwing enkel verwezen naar het LinkedIn-profiel van deze persoon, waaruit blijkt dat zij in het verleden werkzaam was als HR Business Partner van het kantoor van verweerder en zij in die functie contact had met medewerkers en het bestuur van dat kantoor. Dat geeft onvoldoende aanleiding om deze persoon als getuige op te roepen.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- verklaart klachtonderdeel c) deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel d) kennelijk niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtenonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond;
steeds met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 8 januari 2025