ECLI:NL:TADRSGR:2025:79 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-702/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:79 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-04-2025 |
Datum publicatie: | 25-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-702/DH/RO |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de aan klager geleverde bijstand. Klager klaagt over de verkeerde advocaat: niet verweerder, maar zijn kantoorgenoot heeft klager bijgestaan. Daarmee ontbreekt de feitelijke grondslag voor klagers verwijten. Klacht daarom ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 april 2025 in
de zaak 24-702/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 INLEIDING
1.1 De klacht betreft de kwaliteit van de aan klager verleende rechtsbijstand.
De raad verklaart de klacht ongegrond nu verweerder niet daadwerkelijk als klagers
advocaat heeft opgetreden. Ten overvloede overweegt de Raad dat uit het dossier ook
niet blijkt dat er fouten zijn gemaakt door de advocaat die wel als zodanig voor klager
heeft opgetreden
2 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
2.1 Op 24 april 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
2.2 Op 25 september 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/90
van de deken ontvangen.
2.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 maart 2025. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
2.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 21. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail met bijlagen van 24 februari 2025 van verweerder en e-mail met bijlagen
van 24 februari 2025 van klager
3 FEITEN
3.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
3.2 Klager heeft in 2012 een aannemingsovereenkomst gesloten voor de bouw van
zijn woning. Het bouwbedrijf, [B] B.V., waarvan H de bestuurder was, is failliet gegaan
en heeft de bouw niet afgemaakt. Klager heeft met een advocaat procedures gevoerd
tegen H. H is in hoger beroep veroordeeld tot betaling aan klager van € 39.615,-.
3.3 [B] werkte samen met de heer K. K zou na het faillissement van [B] de werkzaamheden
voortzetten namens [W] B.V. dat kort daarvoor was opgericht. Klager heeft [W] € 134.000,-
betaald. K heeft de overeenkomst vervolgens ontbonden. Kort daarna is [W] failliet
gegaan.
3.4 Bij brief van 20 november 2019 heeft (de advocaat van) klager K verzocht
om betaling van € 134.000,-. Klager heeft K persoonlijk aansprakelijk gesteld voor
dit door hem aan [W] betaalde bedrag. K heeft elke aansprakelijkheid op 10 december
2019 afgewezen.
3.5 In 2020 heeft klager contact gehad met verweerder. Op 4 maart 2020 schrijft
verweerder per e-mail (met als onderwerp: ‘RE: Bevestiging afspraak woensdag 26 februari
2020 om 14.15 uur) aan klager onder meer:
“Dat de [W] administratie geen aanknopingspunten biedt is nu juist reden om dit
kort geding te starten.
Uiteraard is voor de bestuurdersaansprakelijkheid van belang alle BV’s en faillissementen
betrekken. Het geheel toont aan dat sprake is van een patroon en een modus operandi.
Ik zal in dat verband uiteraard de faillissementsverslagen van alle BVs onderzoeken
en zo nodig opvragen bij de rechtbank. Mogelijk is er inmiddels een recent faillissement
van een nieuwe BV van [K] waarvan u nog niet af weet. (…)
Voor het verhalen van de schade kan ik geen garanties bieden. Vandaar mijn voorstel
voor een getrapte aanpak te hanteren: eerst het kort geding en zo nodig een verhaalsonderzoek.
Op basis daarvan kunnen we de kansen beter inschatten en eventueel nog een go/no go
afweging maken. Daarna (eventueel conservatoir beslag en) de bodemprocedure waarin
we uw schade verhalen op [K] in privé. We hebben dan een vonnis (=titel) dat 20 jaar
staat en de mogelijkheid executiemaatregelen te treffen (waaronder zo nodig civiele
gijzeling). De kosten voor een bodemprocedure hangen af van de stand van het dossier
bij aanvang daarvan. Een indicatie: EUR 3.500-5.000 excl. Onze offertes zijn altijd
maatwerk.”
3.6 Op 13 april 2021 schrijft verweerder in een e-mail onder meer:
“Het is mijn mening dat we succesvol [K] aansprakelijk kunnen stellen zowel op grond
van bestuurdersaansprakelijkheid als op grond van onrechtmatige daad (misleiding,
oplichting, etc.). Wij zouden die procedure graag voor u voeren.”
3.7 Op 25 mei 2021 stuurt een medewerker van verweerders kantoor de opdrachtbevestiging
en factuur aan klager. Deze stukken maken verder geen deel uit van het klachtdossier.
3.8 Op 17 augustus 2021 stuurt mr. S, een kantoorgenoot van verweerder, een e-mail
aan klager over een tussen H en K gevoerde procedure.
3.9 Op 5 oktober 2021 reageert klager in een e-mail aan mr. S op de toegestuurde
concept dagvaarding.
3.10 Mr. S is namens klager een procedure tegen K gestart en heeft betaling van
€ 134.000,- gevorderd. Bij vonnis van 2 november 2022 heeft de rechtbank de vordering
van klager afgewezen en is hij veroordeeld in de proceskosten van € 3.625,-.
3.11 Op 2, 11 en 15 januari 2023 stuurt klager e-mails aan mr. S en mr. A (een
kantoorgenoot) over het hoger beroep en hoe dat moet worden ingestoken.
3.12 Op 18 januari 2023 schrijft klager in een e-mail aan verweerder onder meer:
“In het vertrouwen dat u de rechtbank kan overtuigen om een succesvolle uitspraak
te bereiken verstrek ik u opdracht voor het hoger beroep conform uw offerte. Op voorwaarde
dat als alternatief ook mijn “zekere weg” daarin duidelijk en compleet wordt ingebracht.”
3.13 Op 1 februari 2023 is van de zijde van klager hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de rechtbank van 2 november 2022.
3.14 Op 4 juli 2023 is de zaak door het gerechtshof mondeling behandeld.
3.15 Op 12 september 2023 vraagt klager per e-mail aan verweerder:
“Zou u een compleet en gedetailleerd kosten met baten overzicht met stand van zaken
willen sturen betreffende de zaak [K]”
3.16 In november 2023 is tussen mrs. S en A en klager per e-mail gecorrespondeerd
over de (concept) antwoordakte. Klager wenste dat zijn eigen document (als bijlage)
zou worden ingediend, maar dat is geweigerd.
3.17 Op 2 januari 2024 stuurt klager een e-mail met als titel “ingebrekestelling”
aan mr. A, waarin hij onder meer schrijft:
“Herhaaldelijk heb ik u verzocht uw facturen deugdelijk te specificeren. Weliswaar
hebt u een urenverantwoording ingediend, maar daar staat niet in welke werkzaamheden
u in die uren hebt verricht, en daar ging het mij nu juist om.
Ik verzoek u alle door u verrichte werkzaamheden te specifiëren anders dan alleen
met urenoverzichten. (…) Tevens verzoek ik u een compleet overzicht te sturen van
mijn betalingen betreffende de eenvoudige zaak [K] sinds 2021, die zich al jarenlang
nodeloos voortsleept.”
3.18 Op 16 januari 2024 reageert mr. A en schrijft zij dat ze nogmaals alle urenspecificaties
aan klager stuurt, voorzien van een summiere toelichting op de facturen.
3.19 Op 5 april 2024 schrijft klager aan onder meer verweerder dat in de memorie
van grieven een leugen is vermeld en dat klagers uitgebreide verhaal alsnog aan de
rechters ter beschikking moet worden gesteld.
3.20 Mr. A reageert diezelfde dag gemotiveerd en schrijft onder meer dat het
in dit stadium niet meer toegestaan is om nog stukken te delen met het gerechtshof.
3.21 Op 14 mei 2024 is door het gerechtshof een (tussen)arrest gewezen. Mr. S
staat vermeld als advocaat van klager.
3.22 Op 28 mei 2024 heeft mr. S zich als advocaat van klager onttrokken bij het
gerechtshof.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder het volgende:
a) Verweerder zou bij de rechtbank informeren naar (de status van) alle elkaar
opvolgende bedrijven van K, maar dat heeft hij niet gedaan. Klager wijst op verweerders
e-mail van maart 2020. Verweerder heeft zich niet gehouden aan die afspraak, maar
besloten zonder klagers goedkeuring de kostbare vrijwaringszaak voor H uit te voeren.
Klager heeft met het kantoor van verweerder afgesproken om vooral de persoonlijke
overeenkomst met K van oktober 2012 te gebruiken. Dat leek klager een eenvoudige zaak
waarbij een leverancier niet nakomt. Zij hebben zich daar niet aan gehouden en toch
de VOF uit de rechtszaak tegen H gebruikt. Ook in het hoger beroep is klagers benadering
onvoldoende vermeld. Twee rechters wisten geen raad met de argumenten en ook het hoger
beroep dreigde te mislukken. Er is geen enkel resultaat voor klagers opdracht.
b) Verweerder weigert om aan te geven hoeveel kosten klager al kwijt is.
Klager kreeg op herhaalde vragen geen zinnig antwoord over waaraan de uren in de
urenstaten waren besteed (aan het VOF verhaal of de persoonlijke overeenkomst met
K). Ook heeft klager een overzicht van het voorschot en zijn betalingen gevraagd,
maar niet ontvangen.
c) Verweerder weigert om alsnog klagers verhaal als bijlage naar de rechters
te sturen.
4.2 Klager stelt dat niet duidelijk is weergegeven welke opdracht en afspraken
met wie zijn gemaakt, in hoeverre de advocaten van verweerders kantoor zich daaraan
hebben gehouden of niet, en om welke reden en met welke gevolgen.
5 VERWEER
5.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij heeft zich primair
op het standpunt gesteld dat klager niet-ontvankelijk is in de klacht, omdat verweerder
op geen enkel moment de advocaat van klager is geweest. Verweerder heeft toegelicht
dat klager in 2020 op kantoor is geweest en toen heeft besloten de zaak niet door
te zetten. In 2021 kwam klager opnieuw op kantoor en toen heeft verweerder de zaak
door zijn kantoorgenoot mr. S laten aannemen en behandelen. Mr. S heeft de intake
gedaan en de opdrachtbevestiging staat op zijn naam.
5.2 Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat hij hoopt dat het niet alsnog tot
een klacht tegen mr. S zal leiden en dat het van belang is om ook inhoudelijk op de
zaak in te gaan. Klager is het achteraf niet eens met de aanpak van de zaak, althans
de gronden die zijn aangevoerd in de procedure. Klager kan niet achteraf zeggen dat
hij een argument al dan niet opgenomen wilde hebben, nu alle stukken in concept aan
hem zijn voorgelegd. Juist het argument waar klager niets in zag, heeft tot resultaat
in hoger beroep geleid.
5.3 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
6 BEOORDELING
6.1 De tuchtrechter toetst het aan de advocaat verweten handelen of nalaten aan
de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven
in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de norm van de in artikel
46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm, wel van belang zijn. Of sprake is van
tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en
wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
6.2 De klacht is gericht tegen verweerder als degene die – volgens klager – de
‘baas van de opdracht’ was. Klager stelt dat verweerder de opdracht heeft aangenomen
en de leiding had. Feitelijk ziet de klacht op de inhoudelijke bijstand en de aan
klager gestuurde facturen.
6.3 Verweerder stelt dat niet hij, maar mr. S de behandelend advocaat is geweest.
Verweerder heeft (onbetwist) gesteld dat mr. S de intake met klager heeft gedaan en
dat de opdrachtbevestiging op naam van mr. S staat.
6.4 De raad is van oordeel dat klager over de verkeerde advocaat klaagt. Op grond
van het klachtdossier stelt de raad vast dat niet verweerder, maar mr. S klager heeft
bijgestaan. Mr. S staat in het arrest van 14 mei 2024 vermeld als klagers advocaat
en de meeste inhoudelijke correspondentie over de zaak is met mr. S (of kantoorgenoot
mr. A) gevoerd. Klager is bij de zitting in hoger beroep ook bijgestaan door mr. S.
Verweerder heeft in 2020 en in 2021, voorafgaand aan de aanname van de zaak, twee
inhoudelijke e-mails aan klager gestuurd. De raad kan echter niet vaststellen dat
verweerder klager daarna ook heeft bijgestaan in de zaak tegen mr. K. De raad kan
evenmin vaststellen dat verweerder de opdracht heeft aangenomen en/of dat hij de leiding
had. Daarmee ontbreekt de feitelijke grondslag voor klagers verwijten en kan niet
worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hoewel
de klacht ontvankelijk is, want aan de formele vereisten is voldaan, is de klacht
daardoor ongegrond.
6.5 Wat betreft de door mr. S aan klager verleende rechtsbijstand geldt het volgende.
Het kantoor van verweerder is een incassoprocedure opgestart tegen klager. De kantonrechter
heeft in die procedure bij vonnis van 12 februari 2025, welk vonnis onderdeel uitmaakt
van het klachtdossier, geoordeeld (1) dat van een tekortkoming aan de zijde van mr.
S geen sprake is geweest en (2) dat klager middels toezending van tussentijdse facturen
voldoende is geïnformeerd over de kosten.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. M.P. de Klerk, G. Sarier, F.G.L. van Ardenne en H. Warendorp Torringa, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 22 april 2025