ECLI:NL:TADRSGR:2025:76 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-272/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:76
Datum uitspraak: 22-04-2025
Datum publicatie: 25-04-2025
Zaaknummer(s): 24-272/DH/RO
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedagigheid van mediator
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klaagster werkt met onder meer haar moeder en broer in een familiebedrijf. Na het overlijden van vader zijn conflicten ontstaan. Verweerder heeft in deze geschillen opgetreden als mediator. Door verslagen van individuele mediationgesprekken naar verkeerde personen te sturen en door het verslag van het gesprek met klaagster naar haar zakelijke e-mailadres te sturen, terwijl zij vanwege het conflict binnen het bedrijf ziek thuis was, heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld en het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 april 2025 in de zaak 24-272/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde: G.M. van Voorst

over

verweerder


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 februari 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 18 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/37 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 10 maart 2025. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van 6 januari 2025 van de zijde van klaagster.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster en haar broer zijn bestuurders van een kraanverhuurbedrijf, dat door hun grootvader is opgericht. Het toezicht op het bestuur van het kraanverhuurbedrijf berust bij de Stichting Administratiekantoor van het kraanverhuurbedrijf (hierna: STAK). Bestuurders van de STAK zijn de heren G en H (geen familieleden) en de moeder van klaagster en haar broer.
2.3 In september 2022 is de vader van klaagster overleden. Tot zijn overlijden werd het kraanverhuurbedrijf feitelijk aangestuurd door vader.
2.4 Na het overlijden van vader ontstond wrijving tussen de betrokkenen bij het kraanverhuurbedrijf over de wijze van bestuur van de onderneming en het toezicht door de STAK, althans deze wrijving kwam aan de oppervlakte.
2.5 Betrokkenen hebben daarom op initiatief van een van de externe bestuurders van de STAK, de heer G, besloten tot mediation. Verweerder is tot mediator benoemd.
2.6 Tussen medio december 2023 en medio januari 2024 heeft verweerder individuele gesprekken gevoerd met alle betrokkenen. Het gesprek met klaagster vond plaats bij haar thuis. Klaagster was op dat moment al een tijd niet aan het werk wegens ziekte.
2.7 Op 12 januari 2024 heeft verweerder het volgende bericht gestuurd aan alle betrokkenen:
“Beste allen, Allereerst wil ik u allen bedanken voor uw openheid waarmee u de gesprekken met mij heeft gevoerd. Dat heb ik als erg plezierig ervaren.
U ontvangt vandaag 3 emails van mij. Dit is de eerste met als bijlage de beknopte samenvatting van de met u allen gevoerde gesprekken.
De tweede email is de email met als bijlage een samenvatting van alleen de met u afzonderlijk gevoerde gesprekken.
De derde email is een email met een datumprikker voor een komend gezamenlijk overleg met u allen (...)”
2.8 Het verslag van het gesprek met klaagster heeft verweerder gestuurd naar haar zakelijke e-mailadres (bij het kraanverhuurbedrijf). Naar datzelfde adres heeft verweerder ook het verslag van het gesprek met klaagsters zus gestuurd. Het verslag van het gesprek met de moeder heeft verweerder naar het zakelijke e-mailadres van de broer gestuurd.
2.9 Op 31 januari 2024 heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven:
“Inmiddels heeft iedereen zijn/haar verhinderdata opgegeven of is er mee bezig.
Jij helaas (nog) niet; jij gaf aan niet meer mee te willen/zullen werken aan een bemiddelingspoging om de zakelijke geschillen op te lossen.
Het gaat daarbij uitdrukkelijk niet om een poging de privéproblemen onderling op te lossen, het gaat puur om een verantwoorde voortzetting van het (familie)bedrijf (...).
Dat moet behouden blijven, koste wat het kost. Daar is iedereen het over eens.

Als jij niet meer mee zou willen doen aan het zoeken naar oplossingen, dan heb je natuurlijk ook geen invloed op het einde van de bemiddeling. Dat zou toch jammer zijn. Als bij die poging bovendien niet iedereen de neuzen naar dezelfde kant gericht zal hebben (zakelijk gezien) dan kan uiteraard de STAK datgene beslissing dat zij gerade acht in het belang van [kraanverhuurbedrijf], zonder dat iemand daar enige invloed op kan uitoefenen. Dat wil de STAK liever niet want zij hoopt dat partijen er gezamenlijk uitkomen, maar als het niet anders kan zal zij wel moeten.
Ik doe dan ook hierbij nog een poging jou over te halen toch deel te nemen aan het vervolggesprek (...)"

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft de vertrouwelijkheid geschonden.
b) Verweerder heeft zich in zijn bericht van 31 januari 2024 aan klaagster onvoldoende onpartijdig en neutraal uitgelaten.
3.2 De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Maatstaf
5.1 De klacht ziet op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van mediator. De raad stelt voorop dat in vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is bepaald dat het tuchtrecht zoals geregeld in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet ook van toepassing is als een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid. Dit betekent dat een advocaat zich ook bij de vervulling van de rol van mediator dient te gedragen op een wijze die een behoorlijk advocaat betaamt en die het vertrouwen in de advocatuur niet schaadt.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klaagster heeft gesteld dat verweerder niet heeft aangekondigd dat hij een verslag van het gesprek zou opstellen en toesturen. Verweerder heeft aangevoerd dat hij in het gesprek met klaagster wel degelijk heeft aangekondigd dat hij zowel een individueel verslag voor de betrokkenen afzonderlijk als één gezamenlijk verslag zou opstellen. In het licht van het verweer heeft klaagster dit onderdeel van de klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd, nog daargelaten de vraag of de in acht te nemen zorgvuldigheid inderdaad is geschonden als een mediator niet expliciet aankondigt dat gespreksverslagen opgesteld zullen worden. Klachtonderdeel a is in zoverre ongegrond.
5.3 Dit geldt niet voor klaagsters verwijt dat verweerder bij het verzenden van het verslag gebruik heeft gemaakt van haar zakelijke e-mailadres en daarmee de in acht te nemen vertrouwelijkheid op het spel heeft gezet.
5.4 Vast staat dat verweerder van de heer G de zakelijke e-mailadressen heeft gekregen van de betrokkenen bij de mediation en dus ook van klaagster. Bij het verzenden van de gespreksverslagen heeft verweerder van deze adressen gebruik gemaakt. Naar het oordeel van de raad was dit in ieder geval in de relatie tot klaagster onzorgvuldig. Het had op de weg van verweerder gelegen om te informeren of hij voor correspondentie over de mediation gebruik kon maken van de zakelijke e-mailadressen. Dat geldt hier temeer nu het ging om persoonlijke, vertrouwelijke informatie. Vanwege de verstrengeling van zakelijke en familiebanden en de verstoorde verhoudingen tussen de betrokkenen lag de kwestie bijzonder gevoelig.
5.5 Verweerder wist dat klaagster wegens arbeidsongeschiktheid niet op het bedrijf kwam en in verband met de situatie binnen het familiebedrijf thuis was. Verweerder had er dus rekening mee moeten houden dat klaagster geen toegang kon of wilde hebben tot haar zakelijke e-mailbox. Verweerder had er tevens rekening mee moeten houden dat (mede vanwege de arbeidsongeschiktheid van klaagster) derden binnen het bedrijf, onder wie andere betrokkenen bij de mediation, van e-mails gezonden naar het zakelijke e-mailadres kennis zouden kunnen nemen. Door gelet op dit alles niet te informeren bij klaagster naar het persoonlijke e-mailadres dat hij kon gebruiken, heeft verweerder naar het oordeel van de raad onvoldoende zorgvuldigheid betracht. De klacht is in zoverre gegrond.
5.6 Dat verweerder de verslagen naar de verkeerde ontvangers heeft gestuurd, is ook onzorgvuldig. Verweerder heeft dat aspect van de klacht ook erkend. Het is een slordigheid waarmee verweerder het vertrouwen in de advocatuur schade heeft toegebracht en de klacht is in zoverre gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.7 Verweerder heeft aangevoerd dat zijn bericht van 31 januari 2024 is geïnterpreteerd op een manier waarop hij het niet heeft bedoeld. De strekking van het bericht was volgens verweerder om klaagster te informeren over de situatie die zou ontstaan voor het geval de mediation niet tot een oplossing zou leiden.
5.8 De raad is van oordeel dat de inhoud van het bericht en de uitleg die verweerder heeft gegeven over zijn bedoeling met het bericht op elkaar aansluiten. Het bericht geeft geen blijk van onvoldoende onpartijdigheid of onvoldoende neutraliteit. Klachtonderdeel b is dan ook ongegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door klaagster in de gegeven omstandigheden niet te vragen naar het (persoonlijke) e-mailadres waarop zij zijn berichten over de mediation, in het bijzonder het vertrouwelijke verslag van het gesprek met haar, zou willen ontvangen. Verweerder heeft daarnaast verslagen van gesprekken naar de verkeerde ontvangers gestuurd. Verweerder is aldus in zijn rol van mediator onvoldoende zorgvuldig geweest en heeft daarmee het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond zoals overwogen in 5.5 en 5.6 en voor het overige ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel b ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. M.P. de Klerk, F.G.L. van Ardenne, G. Sarier en H. Warendorp Torringa, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 april 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 22 april 2025