ECLI:NL:TADRSGR:2025:75 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-121/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:75
Datum uitspraak: 16-04-2025
Datum publicatie: 25-04-2025
Zaaknummer(s): 25-121/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat naar aanleiding van negatieve advisering over verschillende kwesties kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 april 2025
in de zaak 25-121/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 19 februari 2025 met kenmerk R 2025/21 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 25.
Bij brief van 11 maart 2025 heeft de raad aanvullende stukken ontvangen van klager. Omdat het ging om meer dan 25 pagina’s heeft de raad deze stukken geweigerd en klager daarover met de brief van 25 maart 2025 geïnformeerd. Aan klager is een termijn gegund tot uiterlijk 8 april 2025 om binnen de maximaal toegestane omvang aanvullende stukken in te dienen.
De raad heeft vervolgens op 9 april 2025 aanvullende stukken ontvangen van klager.
Hoewel de stukken te laat zijn ontvangen, zijn ze aan het klachtdossier toegevoegd. Redengevend is dat de begeleidende brief van klager is gedateerd op 1 april 2025. Niet kan worden uitgesloten dat de vertraging die bij de verzending van de stukken is ontstaan te maken hebben met klagers verblijf in een PI en dat hij daarop geen invloed heeft gehad. De stukken hebben de voorzitter niet tot een ander inzicht gebracht, zodat er geen grond bestaat om verweerder de gelegenheid te geven om op de stukken te reageren.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is via het Juridisch Loket in contact gekomen met verweerder. Op 13 februari 2024 heeft verweerder de PI waar klager verblijft gevraagd om een bezoekafspraak te plannen. Verweerder heeft aangekondigd dat zijn kantoorgenoot hem bij het bezoek zal vergezellen.
1.2 Op 16 februari 2024 heeft klager een brief opgesteld, gericht aan verweerder en diens kantoorgenoot, inzake ‘’opstarten civiele procedure’’ en betreft ‘’aanhangige lopende strafzaak’’.
1.3 Op 19 februari 2024 hebben verweerder en zijn kantoorgenoot klager in de PI bezocht.
1.4 Bij brief van 20 februari 2024 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. Uit de brief blijkt dat de bijstand in ieder geval ziet op een letselschadezaak en op smaad en laster in mediaberichten. Verweerder heeft laten weten dat hij de stukken van klager zal bestuderen en daarover zal adviseren. Verweerder heeft geschreven dat hij de deelonderwerpen waarover zijn advies negatief zal zijn, niet in behandeling zal nemen. Verweerder heeft verder bevestigd dat hij een toevoeging zal aanvragen.
1.5 Bij brief van 5 april 2024 heeft verweerder klager geadviseerd over de kwesties:
- Mogelijke medische fouten van de verschillende artsen die u hebben behandeld vanwege het letsel aan uw kaakgewricht en de schedelinfractie;
- De aansprakelijkheidskwestie inzake Chemours;
- De kwestie omtrent smaad en laster vanwege verschillende publicaties in de media.

De brief telt 10 pagina’s, met een gemotiveerd advies aan klager.

1.6 Ten aanzien van het letsel van klager aan zijn kaak heeft verweerder het volgende geconcludeerd/geadviseerd:
“(…) Uit bovenstaande stukken concludeer ik dat het naar mijn inschatting zeer lastig zal zijn om de artsen van de medische dienst van de PI (…) aansprakelijk te stellen voor de door u geleden (letsel)schade. Uit de stukken kan niet worden vastgesteld dat er momenteel nog sprake is van schade aan uw kaak. U heeft namelijk een aantal keer aangegeven dat de klachten aan uw kaak zijn opgelost. Dit is ook in de verslagen van meerdere artsen en behandelaars vermeld. Daarnaast heeft de fysiotherapeut aangegeven dat uw klachten goed reageerden op de behandelingen, waardoor de behandelingen zijn beëindigd.
Ten aanzien van de kaakproblemen zie ik onvoldoende aanknopingspunten om aan te kunnen tonen dat er zorgvuldigheidsnormen zijn overschreden. Uiteraard ben ik geen medicus, mijn medisch adviseur zal bepaalde feiten mogelijk anders waarderen, maar ik acht de kans dat op basis van dit dossier medische onzorgvuldigheid vast wordt gesteld, ten aanzien van de behandeling van mv kaakproblemen, zeer gering. Zoals aangegeven hebben meerdere deskundigen geconcludeerd dat er geen sprake meer is van kaakproblemen en u heeft dit in het verleden ook bevestigd. Gelet op het bovenstaande adviseer ik op dit punt dan ook negatief. Ik acht een procedure kansarm.”
1.7 Over het letsel van klager vanwege schedelinfractie heeft verweerder als volgt geadviseerd:
“De DJI heeft op 9 november 2021 het standpunt ingenomen dat de medische dienst van de PI (…) voldoende aandacht heeft gehad voor uw zorgen. De RSJ heeft aangegeven dat het medisch handelen ten aanzien van de behandelingen van uw schedel niet medisch onzorgvuldig is geweest.
Het zal daarom zeer lastig zijn om aan te tonen dat er in deze kwestie zorgvuldigheidsnormen zijn overschreden. Ik vind hier namelijk geen aanknopingspunten voor in het dossier. Meermaals is door diverse instanties en deskundigen geconcludeerd dat er geen afwijkingen zijn gevonden aan uw hersenen en schedel.
Daarnaast is van belang dat u heeft aangegeven dat u ook het PBC medisch onzorgvuldig handelen verwijt. Uit het dossier heb ik opgemaakt dat u niet eerder een klacht heeft ingediend bij het PBC, maar dat u zich enkel heeft gericht op het handelen of nalaten van de medische dienst van de PI (…). Ook ten aanzien van het handelen van het PBC concludeer ik op basis van deze stukken dat het zeer lastig zal zijn om het PBC en diens behandelaars aansprakelijk te stellen voor de door u geleden schade, aangezien meermaals is vastgesteld dat er geen sprake is van afwijkingen in uw schedel.
Gelet op het voornoemde adviseer ik dan ook negatief over deze kwestie. Een procedure op basis van het huidige dossier acht ik kansarm.”
Verweerder heeft er in verband met deze kwestie ook op gewezen dat het PBC mogelijk een verjaringsverweer zal voeren.
1.8 Over de kwestie met Chemours heeft verweerder klager aangeraden om weer contact op te nemen met een advocaat die klager eerder heeft geadviseerd.
1.9 In de media is gepubliceerd over klager. In zijn brief van 5 april 2024 heeft verweerder uitgelegd dat hij die publicaties heeft bestudeerd en dat hij op basis daarvan onvoldoende aanknopingspunten ziet om aan te nemen dat sprake is geweest van smaad of laster. Verweerder heeft klager over deze kwestie negatief geadviseerd.
1.10 Op 15 april 2024 heeft klager het volgende aan verweerder geschreven:
“Ik heb uw opstelling in deelonderwerpen en conclusie. Uitvoerig en rustig bestudeert. Ik wil u graag bedanken voor uw tijd en moeite. Wij gaan hiervoor geen overeenstemming vinden. Om de zaken voor te dragen voor de rechter. Ik heb uw secretariaat verzocht om alle stukken gelieve in origineel te retourneren. Deze kwestie en zaak is dan met uw kantoor en naam afgedaan. Administratief word deze geheel afgewerkt Ik zal deze kwestie verder laten vervolgen elders. Nogmaals bedankt voor uw tijd en moeite!”
1.11 Op 15 april 2024 heeft verweerder de stukken die hij van klager heeft ontvangen geretourneerd.
1.12 Op 17 juni 2024 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:
“In boven genoemde zaak heeft u mij op 15 april jl. geïnformeerd deze zaak elders voort te zetten. Ik heb nog geen overnameverzoek mogen ontvangen van een nieuwe advocaat.
Graag verneem ik uiterlijk binnen 4 weken na heden van uw nieuwe advocaat, indien hij of zij de toevoeging wenst over te nemen. Indien de toevoeging niet wordt Overgenomen dan verneem ik dat ook graag van u. Mocht ik niet van u vernemen dan zal ik na het verstrijken van voornoemde termijn overgaan tot het declareren van de toevoeging. U kunt in dat geval niet nogmaals een toevoeging krijgen voor hetzelfde geschil. (...)"
1.13 Bij brief van 8 juli 2024 heeft klager verweerder gevraagd om uitstel te verlenen tot 27 september 2024.
1.14 Op 27 augustus 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Valsheid in geschrifte (art. 227 WvSr)
Dit onderdeel van de klacht ziet op het door verweerder op 5 april 2024 uitgebrachte advies. Klager vindt dat verweerder zijn dossier niet op de juiste wijze heeft verwerkt in het advies. Hij zou het geheel opzettelijk onjuist (vals) geconstrueerd hebben.
b) Verzwijging en verduistering (art. 321 WvSr)
Klager verwijt verweerder dat hij zich de toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand heeft toegeëigend zonder dat hij klagers zaak in behandeling heeft genomen:
“Waar hij zichzelf de gehele RVR bijstand toegeëigend en geen enkel alternatief als toevoeging van geheel heeft achtergelaten om eigen cliënt correcte rechtshulp te bieden of erkennen. Hiermee is op d.d. 12 september de termijn van overname rechtshulp mee door hem verduisterd.”
c) Oplichting (art. 326 WvSr)
Klager verwijt verweerder het “verstrekken en aannemen van valse hoedanigheden, listige kunstgrepen, misleiding en complexe trucs.
Verweerder heeft doelgericht een negatief advies opgesteld. In het advies heeft verweerder opzettelijk de waarheid vervalst, verborgen en verduisterd. Hij heeft zonder klagers medeweten onder valse voorwendselen een tweede advocaat meegebracht tijdens de bespreking op 19 februari 2024.
d) Fraude – Fraude in geschrifte
“Gepleegd in volkomenheid van advies door [verweerder]. Hetgeen van fraude alsook fraude in geschrifte van advies d.d. 05 april 2024 door hem samengesteld (met mogelijk hulp van dus [kantoorgenoot]). Als verantwoordelijke en schuldig(en) hieraan voltrokken te zijn als ook volledig [verweerder]. Hij die volkomen “meineed” om meerdere punten heeft weten te plegen. Door zijn onjuiste verklaringen en vaststellingen onvolkomen onrechtmatige wijze te ondertekenen en aan mij als betrouwbaar conclusie in advies trachtten en te beschouwen.”
e) Bedrog (art. 326 WvSr)
Verweerders kantoorgenoot kwam onaangekondigd mee naar de bespreking op 19 februari 2024. Zij stelde zich voor als neutrale algemene advocaat die verweerder moest helpen en controleren. Volgens klager bleek later dat zij tbs-specialist is. Zij kwam dus mee onder valse voorwendselen en valse hoedanigheid. Verweerder heeft constant onjuiste informatie gebruikt en gesteld, waardoor hij bedrog pleegt:
“Wijze van houding en gedrag is hierdoor onacceptabel voor maatschappelijk belang in serieus benoemd en beëdigde advocaat. Volkomen in twijfel komen te staan hiermee. Door het helemaal niet eens serieus te hebben genomen. Maar compleet niet bruikbaar heeft gemaakt. Zijn ernstige zwaarwegende gronden. Om meteen endirect deze zaak aan de raad van discipline voor te dragen.“
f) Nalatigheid
Verweerder heeft nagelaten klager te voorzien van de voor klager noodzakelijke rechtshulp. Klager werd door het juridisch loket naar verweerder verwezen, omdat klager schade lijdt. Nu is de schade alleen nog maar groter geworden, tot klager en zelfs op wijzen dat hij een termijn verkreeg waarbinnen hij zelf een advocaat moest zoeken die de zaak wilde overnemen.
2.2 Klager heeft veroordeling van verweerder verzocht tot betaling van een schadevergoeding van € 5.000,- op grond van artikel 48a Advocatenwet. Klager de tuchtrechter verder verzocht om getuigen te horen.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft aangevoerd dat klager wist dat hij hem zou bezoeken met zijn kantoorgenoot en dat klager daar ook geen bezwaar tegen had. Verweerder heeft tijdens het bezoek aan klager uitgelegd dat hij het dossier van klager zou bestuderen en hem op basis daarvan zou adviseren. Verweerder heeft ook duidelijk gemaakt dat hij klager bij een negatief advies niet verder zou bijstaan.
3.2 Verweerder heeft klager vervolgens geadviseerd over de juridische mogelijkheden van verschillende vraagstukken die klager aan hem had voorgelegd. Het advies was op alle onderdelen negatief en daarmee kwam de bijstand van verweerder ook tot een einde. Verweerder heeft erop gewezen dat klager hem vervolgens heeft bedankt voor zijn werkzaamheden.
3.3 Vervolgens hebben partijen nog contact gehad over de overname van het dossier en de toevoeging. Verweerder heeft gehoor gegeven aan de wens van klager om meer tijd voor het vinden van een andere advocaat. Verweerder heeft de toevoeging overigens nog altijd niet gedeclareerd, zodat overname ervan nog mogelijk is.

4 BEOORDELING
4.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter toetst daarbij of de advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
4.2 De voorzitter is van oordeel dat de klacht van klager kennelijk ongegrond is en licht dat als volgt toe.
4.3 Klager maakt verweerder verregaande verwijten, die grotendeels strafrechtelijk van aard zijn. Het dossier en de stellingen van klager bieden geen enkel aanknopingspunt voor gegrondheid van deze verwijten.
4.4 Uit de correspondentie van verweerder en klager blijkt dat het voor klager duidelijk was dat de kantoorgenoot van verweerder mee zou komen naar het gesprek bij klager in de PI. Verweerder heeft klager op dit punt niet verkeerd of onvolledig voorgelicht. De voorzitter heeft ook geen grond om aan te nemen dat klager door de aanwezigheid van de kantoorgenoot is benadeeld.
4.5 De voorzitter stelt vast dat verweerder duidelijk is geweest over dat wat hij voor klager zou doen, namelijk advies uitbrengen over een aantal kwesties die klager aan hem had voorgelegd. Verweerder heeft klager ook uitgelegd dat zijn bijstand zou eindigen als hij negatief zou adviseren.
4.6 Het advies van verweerder is zeer uitgebreid en gemotiveerd. De voorzitter heeft geen grond om aan te nemen dat het advies inhoudelijk ondeugdelijk is.
4.7 Dit leidt tot de slotsom dat de klacht van klager in alle onderdelen kennelijk ongegrond is. Bij die stand van zaken bestaat geen grond voor het horen van getuigen en ook niet voor het toewijzen van een schadevergoeding, nog daargelaten dat klager deze schadevordering ook niet feitelijk heeft onderbouwd en dat de mogelijkheden tot toewijzing van schadevergoedingsvorderingen in het tuchtrecht in zijn algemeenheid beperkt zijn.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 16 april 2025