ECLI:NL:TADRSGR:2025:72 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-062/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:72
Datum uitspraak: 16-04-2025
Datum publicatie: 25-04-2025
Zaaknummer(s): 25-062/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding driejaarstermijn. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 april 2025
in de zaak 25-062/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder


De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 30 januari 2025 met kenmerk R 2025/014, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 42. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de aanvullende stukken van klaagster van 19 maart 2025.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 In 2016 heeft klaagster zich tot advocaat mr. S gewend voor rechtsbijstand in een letselschade en een arbeidsrechtelijke procedure tegen haar voormalig werkgeefster. Op enig moment in 2020 heeft mr. S zijn werkzaamheden neergelegd.
1.2 Klaagster heeft zich vervolgens gewend tot verweerder met het verzoek om haar bij te staan in de letselschadeprocedure. Op 8 en 9 september 2020 heeft klaagster diverse documenten verstrekt aan verweerder. Op 18 september 2020 heeft verweerder de zaak aangenomen en een opdrachtbevestiging verstuurd.
1.3 Op 26 februari 2021 heeft klaagster bij verweerder op kantoor een vaststellingsovereenkomst ondertekend.
1.4 Op 18 maart 2021 heeft klaagster aan verweerder bevestigd het bedrag van € 100.000,- te hebben ontvangen evenals de bevestiging van de declaratie van € 10.000,- .
1.5 Bij vonnis van 5 november 2021 heeft de kantonrechter Rotterdam voor recht verklaard dat klaagster recht heeft op een vast loon (in plaats van stukloon) met een urenomvang van 33,68 per week. Dit vonnis heeft verweerder naar de ongevallenverzekeraar gestuurd met het verzoek de uitkering te herzien en een nabetaling te doen, wat ook geschiedt.
1.6 Op 29 maart 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
Verweerder heeft in strijd gehandeld met de kernwaarde partijdigheid.
Toelichting: Klaagster stelt dat verweerder het oogmerk had om de bedrijfsvoering van haar voormalige werkgeefster te bewaken, af- en te beschermen teneinde de onsmakelijkheden van deze werkgeefster onder de pet te houden. Hij heeft daarvoor samengespannen met onder meer de advocaten van de verzekeraar, mr. S en mr. Van W. Verweerder heeft een gigantische papiermassa gecreëerd zodat klaagster voorzien zou worden van duizenden correspondentiestukken, waardoor zij door de bomen het bos niet meer zag. Verweerder heeft daarbij dreigementen, manipulatie en intimidatietechnieken ingezet. Daarbij gebruikte verweerder een ‘stroop is beter dan azijn’-argument en benoemde hij continu de gezondheid van klaagster, om haar empathie, sympathie en mededogen te misbruiken.
2.2 Klaagster verzoekt om aan verweerder de maatregel van schrapping op te leggen. Ook verzoekt klaagster om een teruggave van € 3.500,- door verweerder en smartengeld op grond van tirannie, de ontberingen die zij heeft geleden en het ontnemen van haar levensvreugde. Daarnaast eist klaagster, kort samengevat, een rectificatie van de letselschadeafwikkeling en haar pensioenrechten.
2.3 In haar aanvullende stukken van 19 maart 2025 heeft klaagster nieuwe klachten naar voren gebracht, namelijk dat verweerder onder embargo documentatie verhandelt aan mr. S en onder meer diverse strafrechtelijke misdaden zou begaan. Het is echter niet mogelijk om nieuwe klachten in te dienen op het moment dat een klacht aan de raad is voorgelegd. Op grond van artikel 46c lid 1 van de Advocatenwet moeten klachten namelijk worden ingediend bij de deken. De voorzitter zal hierna dan ook niet nader ingaan op de nieuwe verwijten. Datzelfde geldt voor de verwijten die zien op onder meer mr. Van W en de deken. In deze tuchtprocedure ligt slechts het handelen van verweerder ter toetsing voor.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Toetsingskader ontvankelijkheid
4.1 Een klacht over een advocaat moet worden ingediend binnen drie jaar nadat de klager op de hoogte was of redelijkerwijs kon zijn van de feiten waarover wordt geklaagd (artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet). Het moet gaan om kennis die de klager uit objectieve bronnen heeft verkregen. Als deze driejaarstermijn is verlopen zonder dat klager een klacht heeft ingediend, vervalt in principe het recht om te klagen. Dit is anders als klager pas na de driejaarstermijn over informatie beschikt (en ook daar niet eerder over kon beschikken), die gaat over de gevolgen van het handelen of nalaten waar de klacht over gaat. In dat geval vervalt het recht om te klagen één jaar nadat klager van de informatie kennis heeft genomen (artikel 46g lid 2 Advocatenwet).
4.2 De achterliggende gedachte van deze regel is dat een advocaat niet tot in lengte van dagen rekening hoeft te houden met tuchtklachten over zijn doen en laten uit het verleden.
Niet-ontvankelijk
4.3 Klaagster heeft op 29 maart 2024 een klacht ingediend over verweerder. Dat betekent dat de klacht slechts ontvankelijk is voor zover dat ziet op het handelen van verweerder vanaf 29 maart 2021. Voor zover de klacht gaat over verweerders handelen in de letselschadeprocedure in de periode tot 29 maart 2021, is de klacht niet-ontvankelijk en komt de tuchtrechter niet aan een inhoudelijke beoordeling toe. De voorzitter ziet daarbij geen aanknopingspunten om toepassing te geven aan het tweede lid van artikel 46g van de Advocatenwet. Klaagster was in de betreffende periode reeds bekend met dit handelen van verweerder en de gevolgen daarvan. Dat zij achteraf meent dat sprake is van een samenzwering vormt geen reden om af te wijken van de driejaarstermijn.
4.4 Het voorgaande betekent dat de klacht niet-ontvankelijk is op grond van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet.
Kennelijk ongegrond
4.5 Voor zover klaagster ook klaagt over werkzaamheden van verweerder in de periode na 29 maart 2021, acht de voorzitter deze klachten kennelijk ongegrond. De voorzitter ziet in de klacht en de door klaagster ingebrachte stukken geen enkele grond voor verwijtbaar handelen van verweerder in de periode na deze datum.
Verzoek om schadevergoeding
4.6 Omdat de klacht niet-ontvankelijk dan wel kennelijk ongegrond is, komt de voorzitter ook niet toe aan de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding. Overigens is de mogelijkheid tot toekenning van schadevergoeding in het tuchtrecht in zijn algemeenheid beperkt. Klaagster kan daarvoor desgewenst naar de civiele rechter.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht:

- met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet, deels niet-ontvankelijk;
- met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, deels kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 16 april 2025