ECLI:NL:TADRSGR:2025:71 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-017/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:71
Datum uitspraak: 16-04-2025
Datum publicatie: 25-04-2025
Zaaknummer(s): 25-017/DH/RO
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat niet-ontvankelijk wegens verstrijken van de driejaarstermijn. Eerder ingediende klacht herleeft niet na het vele jaren later verzoeken om een klachtdossier te heropenen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 april 2025 in de zaak 25-017/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder


De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 9 januari 2025 met kenmerk R 2024/121, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 38. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de aanvullende e-mail van klaagster van 5 maart 2025.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft een arbeidsongeval gehad. Zij is door verweerder, een letselschadeadvocaat, bijgestaan in een letselschadeprocedure tegen haar werkgever, dan wel diens verzekeraar. Verweerder heeft tot aan 2020 werkzaamheden verricht voor klaagster.
1.2 In 2020 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder. De (toenmalige) deken heeft de klacht onderzocht. Op 14 oktober 2020 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden.
1.3 Op 26 februari 2021 om 16:43 uur heeft klaagsters toenmalige advocaat, de opvolgend advocaat van verweerder, mr. W. per e-mail aan klaagster geschreven:
“Wij hebben vanmiddag op mijn kantoor het volgende afgesproken. (…) Aan [verweerder] stel ik voor dat hij de proceskostenvergoeding vermeerderd met de kosten van zijn medisch adviseur en € 1665,00 krijgt mits tegen finale kwijting over en weer. Bij elkaar € 8562,20. U krijgt € 100.000,00 en ik € 13.334,00 waarvan € 3334,20 door mij aan [verweerder] wordt betaald om de regeling tot stand te brengen. (…)”
1.4 Op 26 februari 2021 om 17:08 uur heeft verweerder aan mr. W. geschreven:
“Amice, Akkoord mijnerzijds met finale kwijting over en weer in relatie tot [klaagster] indien conform wordt afgerekend (…)”
1.5 Nadat de deken heeft medegedeeld het klachtdossier te gaan sluiten zonder andersluidend tegenbericht van klaagster, heeft de deken het klachtdossier op 1 oktober 2021 gesloten.
1.6 Op 31 maart 2024 heeft klaagster door middel van het klachtenformulier aan de deken verzocht de klacht tegen verweerder te heropenen. De deken heeft het klachtenformulier aangemerkt als nieuwe klacht.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
2.2 Klaagster verzoekt om heropening van het klachtdossier van de door haar jegens verweerder ingediende klacht. Zij stelt dat haar is gebleken dat verweerder met mr. W. onderling afspraken heeft gemaakt ten aanzien van de financiële afhandeling, waar zij het niet mee eens was. Klaagster heeft een klacht ingediend tegen mr. W en verweerder is deelgenoot in deze klacht.
Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft klaagster onder druk gezet om € 5.000,- af te persen als tegemoetkoming voor zijn kosten;
b) Verweerder heeft zich door ‘een vertrouwelijke rapportage van het persoonlijk onderhoud’ tussen klaagster en mr. W. te bezitten en deze bovendien in onderhavige klachtprocedure in te brengen schuldig gemaakt aan:
- een schending zijn geheimhoudingsplicht,
- een inbreuk op klaagsters eigendomsrecht over het document;
- diefstal, (opzet)heling, dwaling, intimidatie, manipulatie, doxing;
- een overtreding van de Algemene Verordening Gegevensbescherming;
- het opzettelijk beschadigen van klaagster;
- een ernstige misdaad om zichzelf en klaagsters toenmalige advocaat te verschonen van gepleegde onrechtmatige daden

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Toetsingskader ontvankelijkheid
4.1 Een klacht over een advocaat moet worden ingediend binnen drie jaar nadat de klager op de hoogte was of redelijkerwijs kon zijn van de feiten waarover wordt geklaagd (artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet). Het moet gaan om kennis die de klager uit objectieve bronnen heeft verkregen. Als deze driejaarstermijn is verlopen zonder dat klager een klacht heeft ingediend, vervalt in principe het recht om te klagen. Dit is anders als klager pas na de driejaarstermijn over informatie beschikt (en ook daar niet eerder over kon beschikken), die gaat over de gevolgen van het handelen of nalaten waar de klacht over gaat. In dat geval vervalt het recht om te klagen één jaar nadat klager van de informatie kennis heeft genomen (artikel 46g lid 2 Advocatenwet).
4.2 De achterliggende gedachte van deze regel is dat een advocaat niet tot in lengte van dagen rekening hoeft te houden met tuchtklachten over zijn doen en laten uit het verleden.
Heropenen oud klachtdossier
4.3 Klaagster heeft in haar klacht verzocht om heropening van het klachtdossier uit 2020/2021. De voorzitter begrijpt dat klaagster daarmee heeft bedoeld te klagen over de werkzaamheden die verweerder voor haar heeft verricht tot aan 2020. De klacht is in zoverre niet-ontvankelijk, omdat de driejaarstermijn is overschreden. De klacht waarop de tuchtrechter nu moet beslissen, is namelijk van 31 maart 2024. Zoals eerder door het Hof van Discipline is geoordeeld (zie HvD 29 april 2024, ECLI:NL:TAHVD:2024:123) herleeft het klachtrecht niet na het vele jaren later verzoeken om een klachtdossier te heropenen. De deken heeft de door klaagster ingediende klacht dan ook terecht als nieuwe klacht aangemerkt.
Niet-ontvankelijkheid
4.4 Klachtonderdeel a) is niet-ontvankelijk omdat de driejaarstermijn is overschreden. De klacht ziet op verweerders handelen uit februari 2021, zodat klaagster daarover uiterlijk in februari 2024 moest klagen. Zij heeft daarover pas op 31 maart 2024 geklaagd en dus na afloop van de driejaarstermijn. Er zijn geen omstandigheden gebleken waarom toepassing moet worden gegeven aan het tweede lid van artikel 46 van de Advocatenwet.
Toetsingskader inhoudelijk
4.5 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a van de Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 van de Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Beoordeling inhoudelijk
4.6 De voorzitter begrijpt dat klaagster met de ‘vertrouwelijke rapportage’ bedoelt: de e-mail van mr. W. van 26 februari 2021. Dat bericht is door mr. W. kennelijk doorgestuurd aan verweerder (mede gelet op ‘FW’ in de onderwerpregel), waarna verweerder heeft ingestemd met het voorstel uit de e-mail ten aanzien van de financiële afwikkeling. Het is dus logisch dat verweerder over die e-mail beschikt. Die e-mail mocht hij ook indienen in zijn verweer op de tuchtklacht. De vergaande verwijten daarover zijn misplaatst en uit de lucht gegrepen. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren. De klacht is voor het overige niet-ontvankelijk met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 april 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 16 april 2025