ECLI:NL:TADRSGR:2025:70 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-749/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:70 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-04-2025 |
Datum publicatie: | 25-04-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-749/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een geschil over de afwikkeling van een nalatenschap. Van (onnodig) grievende of escalerende uitlatingen is de raad niet gebleken. Evenmin is gebleken dat verweerder zaken heeft opgeschreven die in strijd met de waarheid zijn. Van onbetamelijk handelen is niet gebleken. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 14 april 2025 in
de zaak 24-749/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 mei 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 17 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K108 2024
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 maart 2025. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot
en met 7 (procedureel).
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft een geschil met zijn broer over de afwikkeling van de nalatenschap
van hun beider moeder.
2.3 Op 16 april 2024 stuurt verweerder, namens de broer, een brief aan klager,
waarin hij onder meer schrijft:
“Cliënt heeft van u bericht ontvangen met de vraag om een bankrekeningnummer door
te geven opdat u aan hem de helft van de nalatenschap zou kunnen overmaken. Cliënt
is bereid om enige betaling als voorschot te accepteren, maar zou dan graag willen
weten welk bedrag u wilt overmaken en hoe u tot dat bedrag gekomen bent; cliënt stemt
er niet mee in dat u aan uzelf (nadere) voorschotten uitkeert. Cliënt constateert
dat uit de diverse bankafschriften de nodige vragen opdoemen omtrent de wijze waarop
u met deze bankrekening bent omgegaan. Op de bankrekening komt een reeks van betalingen
aan u zelf voor waarvoor wat cliënt betreft geen enkele grondslag aanwezig is (niet
blijkt dat u uitgaven ten behoeve van uw moeder heeft gedaan). Dit geldt bijvoorbeeld
geldt voor diverse betalingen ter zake de huur van een auto en betalingen voor opslag,
alsook een aantal gepinde transacties.
Langs deze weg wordt u verzocht om tekst en uitleg te geven en onderbouwing te geven
van alle betalingen die u de afgelopen vijf jaar aan u zelf heeft gedaan, alsmede
om de genoemde uitgaven voor opslag en autohuur te verantwoorden en uw verdere gebruik
van de bankpas te verantwoorden. Voor zover u deze niet met een geldige grondslag
kunt verantwoorden dient ervanuit gegaan te worden dat deze betalingen aan uzelf terugbetaald
moeten worden aan de nalatenschap.
Hiernaast gaat cliënt er nog van uit dat de aangiften IB 2022 en 2023 nog niet zijn
gedaan, althans dat hierover nog een aanslag volgt die via de nalatenschap afgewikkeld
moet worden. Ik zou ook hier graag over vernemen. Ook geldt dat als sprake is van
opslagen zaken van uw moeder, die zaken deel uit maken van de nalatenschap en derhalve
verdeeld dienen te worden.
Langs deze weg verzoek ik u nadrukkelijk om op het voorstaande te reageren binnen
twee weken na heden bij gebreken waarvan ik u namens cliënt aansprakelijk zal stellen
en een formeel incassotraject zal opstarten.”
2.4 Op 18 april 2024 schrijft verweerder in een brief aan klager onder meer:
“Onder verwijzing naar ons telefonisch overleg wenst cliënt verantwoording van de
volgende uitgaven, gedaan vanaf bankrekening [….] (tenzij anders vermeld). Verzocht
wordt om toelichting te geven op onderstaande overboekingen. Voor zover het om betalingen
aan uzelf gaat, wordt verzocht de uitgaven te verantwoorden (onderliggende factuur
en betaalbewijs), voor een aantal uitgaven geldt dat niet duidelijk is dat hier ten
behoeve van uw moeder kosten zijn betaald. Zoals telefonisch aangegeven is het opmerkelijk
dat betaling via u zou moeten lopen, terwijl het ook rechtstreeks betaald had kunnen
worden.”
Verweerder wijst in de brief op geldopnamen en diverse betalingen, steeds onder
vermelding van onder meer datum en bedrag. Daarbij schrijft verweerder ook:
“In de voorbije jaren worden meermalen betalingen aan uzelf gedaan, met omschrijving
‘schenking’. Ik verzoek u afschriften van de aangifte successie te overleggen voor
die schenkingen. Als die aangiften er zijn, dan zullen wij er van uit gaan dat inderdaad
sprake is geweest van een schenking.”
2.5 Op 29 april 2024 reageert klager en schrijft in een brief aan verweerder
onder meer:
“Ik begreep van u dat uw cliënt vragen had na mijn laatste bericht aan hem en dat
uw cliënt gezien zijn verstandhouding met mij het noodzakelijk acht deze via een advocaat
te moeten stellen.
Direct heb ik u aangegeven dat ik dit een opmerkelijke keuze vind en dat dit soort
handelingen meestal niet bijdragen om tot een vlotte oplossing te komen. Ondanks dat
uw cliënt zelf iedere medewerking weigert of pas na lange tijd tot besluitvorming
komt, is uw cliënt blijkbaar van mening dat dit de juiste wijze van handelen is. Uw
cliënt zou echter moeten weten dat dit de onderlinge verhoudingen niet ten goede komt,
zeker gelet op het feit dat een soortgelijke handelswijze jegens mijn moeder de voornaamste
oorzaak is geweest voor de verstandhouding tussen uw cliënt en mijn moeder.
Gelet op de inhoud van uw berichtgeving en ons telefonisch contact moet ik concluderen
dat uw cliënt u mededelingen heeft gedaan die geen recht doen aan de feitelijke waarheid.
(…)
Uw cliënt geeft aan bericht van mij te hebben met de vraag om een bankrekeningnummer
door te geven opdat ik de helft van de nalatenschap aan hem zou kunnen overmaken.
Hoe cliënt tot de conclusie is gekomen dat dit de helft van de nalatenschap zou betreffen
is mij niet duidelijk. Ik heb hem namelijk niet bericht dat ik de helft van de nalatenschap
zal overmaken. Graag verneem ik hoe uw cliënt tot deze conclusie is gekomen of ontvang
ik een afschrift van het bericht waarin ik dit heb aangegeven.
Ook begrijp ik uit uw brief dat cliënt van mening is dat ik hem geld verschuldigd
bent, gezien u stelt mij aansprakelijk te stellen en een incassotraject te zullen
opstarten. Ik ben uw cliënt geen geld verschuldigd, indien uw cliënt volhard in zijn
stelling ontvang ik van u graag de onderbouwende documentatie hiervan. (…)
Ik heb u verzocht mij een afschrift te doen toekomen van alle rekeningafschriften
en per afschrift aan te geven welke betalingen volgens uw cliënt “onrechtmatig” zijn
geweest. Daarbij heb ik u reeds aangegeven dat ondanks dat uw cliënt van mening is
dat ik hem verantwoording schuldig ben over hoe mijn moeder met haar vermogen is omgegaan,
ik daar geen (wettelijke) verplichting toe zie. (…)
Ik heb uw brief d.d. 18 april 2024 ontvangen, echter hetgeen ik u heb verzocht heeft
u niet aangeleverd. Daarnaast bevat uw brief meerdere vragen en onjuiste (vooringenomen)
conclusies. Na ontvangst van de door mij aan uw verzochte documentatie zal ik u van
passende reactie voorzien.”
2.6 Op 1 mei 2024 reageert verweerder op klagers brief en schrijft onder meer:
“Dank voor uw brief van 29 april jl. waarin u aangeeft niet te willen ingaan op
de vragen die aan u zijn gesteld. U geeft aan dat u de bankafschriften zou willen
ontvangen. Voor de goede orde merk ik op dat u die vraag niet eerder aan mij hebt
gesteld en dat ik dit ook niet aan u heb toegezegd.
Ik merk op dat aan u voldoende concreet is aangegeven waar cliënt vragen heeft bij
de transacties. Het gaat voor het overgrote deel om geldtransacties van de rekening
van uw moeder naar uw rekening, zodat alleen om die reden al bij u bekend is waar
de vragen op zien. Daarbij komt dat u de beschikking heeft gehad over de bankrekeningen
en ook uit dien hoofde alle transacties kunt nalopen (…).
Aangezien de indruk rijst dat u onrechtmatig gelden aan het vermogen van uw moeder
heeft onttrokken, heeft cliënt geen andere keuze dat u een laatste maal te sommeren
om uiterlijk 10 mei aanstaande de gestelde vragen te beantwoorden en eventuele verklaringen
voor rechtmatige overboekingen te onderbouwen met bewijsstukken. Bij gebreke hiervan
gaat cliënt ervan uit de onttrekkingen onder rechtsgrond hebben plaatsgevonden, hetgeen
reden zal zijn om aan de rechtbank de vraag voor te leggen de nalatenschap te verdelen
met inachtneming van die onttrekkingen.”
2.7 Op 14 mei 2024 schrijft klager in reactie daarop aan verweerder onder meer:
“Daarbij bericht u geheel onjuist dat ik heb aangegeven niet in te willen gaan op
de door u gestelde vragen. (…)
Uw cliënt heeft er bewust voor gekozen zijn vragen via een advocatenkantoor te willen
stellen en u als advocaat in te schakelen. U gaf in ons telefonisch onderhoud aan
dat uw cliënt dit noodzakelijk achtte gezien zijn verstandhouding met mij en mijn
bericht aan hem om een bankrekeningnummer door te geven opdat ik aan hem de helft
van de nalatenschap zou kunnen overmaken. Nu uw cliënt er bewust voor heeft gekozen
de ‘juridische weg’ te betreden, mag ik ervan uitgaan dat er ook een juridische onderbouwing
volgt indien hierom wordt verzocht.
De door uw cliënt gegeven informatie is onjuist. Ik heb u verzocht dat ik graag
van verneem hoe uw cliënt tot deze conclusie is gekomen, of ontvang ik een afschrift
van het bericht waarin ik dit zou hebben aangegeven. U weigert aan dit verzoek te
voldoen.
Reeds eerder heb ik u bericht dat uw cliënt van alles stelt en vraagt, echter zonder
onderbouwing. (…) Hoewel het uw cliënt vrij staat om hier een mening over te hebben
rechtvaardigt dat op geen enkele wijze een fishing expeditie zoals deze. Ik heb u
verzocht op welke grond(en) uw cliënt of u stelt dat er een verplichting is tot rekening
en verantwoording. U weigert aan dit verzoek te voldoen. (…)
Ik heb u gemeld dat wat u stelt onjuist is, en dat indien uw cliënt volhard een
vordering te hebben, mij de onderbouwende documentatie te doen toekomen. U weigert
aan dit verzoek te voldoen.
Meerdere malen heb ik u verzocht om een afschrift van alle rekeningafschriften en
per afschrift aan te geven welke betalingen ter vraagstelling staan. (…) U weigert
aan dit verzoek te voldoen.
Ik neem aanstoot aan het feit dat u bericht dat ik u niet om een afschrift van alle
rekeningafschriften (en per afschrift aan te geven welke betalingen ter vraagstelling
staan) heb verzocht. Ik heb u zowel in ons telefonisch gesprek alsook in mijn schrijven
van 29 april 2024 hier duidelijk om verzocht. Ook uw brief met teksten als “… formeel
incassotraject zal opstarten …” is niet passend in een eerste brief, zeker gezien
dit nota bene de afhandeling van een nalatenschap betreft. Daarnaast verwoord u o.a.
ook “… Als die aangiften er zijn dan zullen wij er vanuit gaan …”. Het is mijns inziens
toch echt aan uw cliënt om dit te bepalen en niet aan u. Ook zinsneden als “… is het
opmerkelijk dat betaling via u moet verlopen, …”. Niet alleen zeer ongepast maar tevens
grievend, niet onderbouwd en opmerkelijk dat u een oordeel denkt te mogen trekken
over mijn relatie met mijn moeder. (…)
Wederom verzoek ik u gehoor te geven aan al mijn eerdere verzoeken, tevens wordt
u dringend verzocht zich verder te onthouden van vooringenomen, grievende bewoordingen
zonder ook maar enige juridische onderbouwing.”
2.8 Op 21 mei 2024 dient klager bij de deken een klacht in tegen verweerder.
2.9 Bij brief van 24 mei 2024 reageert verweerder op de klacht. In zijn verweer
schrijft hij onder meer:
“Mede gelet op de voorgeschiedenis en de reeds gewisselde correspondentie meen ik
dat de sommaties die in mijn brieven zijn opgenomen niet kwalificeren als (onnodig)
‘grievend’, ‘escalerend’ of ‘bedreigend’.
Ten aanzien van het ontkennen van wat besproken is, merk ik op dat [klager] mij
na de eerste brief heeft gevraagd om voorbeelden te geven van de ‘opmerkelijke transacties’.
(…) Ik heb in dit telefoongesprek niet toegezegd dat ik bankafschriften zou opsturen
(wat [klager] in een latere brief wel stelt).”
2.10 Bij brief van 18 juni 2024 (dupliek) schrijft verweerder onder meer:
“Als ik de correspondentie terug lees, dan zie ik dat klager hier wel een aantal
malen om heeft gevraagd (maar wat mij betreft niet in het telefonisch contact, maar
pas daarna schriftelijk), maar niet dat hij in enige brief heeft geschreven dat ik
dit zou hebben toegezegd, in zoverre is het tussen haakjes geplaatste in het citaat
dus onjuist”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder het volgende:
Verweerders berichten zijn onnodig grievend, in strijd met de (volledige) waarheid
en zonder de gevraagde onderbouwing. Verweerder is bezig met een fishing expedition.
De berichten zijn niet geschil oplossend, maar (gelet op de situatie) escalerend.
Er wordt geen gehoor gegeven aan klagers verzoeken. Al in de eerste brief wordt gedreigd
met een formeel incassotraject zonder onderbouwing van de vordering. Wat klager telefonisch
met verweerder heeft besproken, wordt door verweerder ontkend.
3.2 Klager heeft zijn klacht in repliek nader toegelicht en gewezen op een aantal
specifieke passages uit de brieven van verweerder. Klager stelt daarbij, onderbouwd
met voorbeelden, dat verweerder ook in zijn reactie op de klacht bewust of onbewust
een onjuist beeld van de feiten schetst.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Het gaat om een klacht over advocaat van de wederpartij van klager. Voorop
staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn
cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze
vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat
zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen
feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c)
de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij
geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de
hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen
mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is
de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te
wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2 Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen
waken voor onnodige polarisatie tussen partijen. Van een advocaat mag een bepaalde
mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die
procedure een grote rol kunnen spelen.
Beoordeling klacht
5.3 De klacht ziet op de door klager met verweerder gevoerde correspondentie
zoals opgenomen onder de feiten. Verweerder heeft zich namens zijn cliënt, klagers
broer, tot klager gewend. De manier waarop hij dat gedaan heeft, acht de raad niet
onnodig grievend en evenmin escalerend. Klager en zijn broer hebben ieder een eigen
visie op het geschil. Verweerder heeft in zijn berichten aan klager de visie en het
standpunt van zijn cliënt uiteengezet. Het is de raad niet gebleken dat verweerder
daarbij zaken heeft opgeschreven die in strijd met de waarheid zijn. Het enkele feit
dat klager een andere visie heeft, is daarvoor onvoldoende. Verweerder mocht afgaan
op de feiten zoals hij die van zijn cliënt ontving.
5.4 Verweerder heeft zich in zijn berichten steeds op zakelijke wijze uitgelaten.
Van (onnodig) grievende of escalerende uitlatingen is de raad niet gebleken. Dat in
de eerste brief al een sommatie is opgenomen, is tuchtrechtelijk gezien niet onredelijk
of onbetamelijk.
5.5 Verweerder heeft niet voldaan aan klagers verzoek om het verstrekken van
bankafschriften. Verweerder heeft in zijn brief van 18 april 2024 in voldoende mate
gespecificeerd over welke betalingen/uitgaven zijn cliënt verantwoording wenste. Klager
bleef desondanks vasthouden aan zijn verzoek om verstrekking van bankafschriften.
Dat verweerder daaraan niet heeft voldaan, is niet escalerend of onbetamelijk. Verweerder
heeft, in overleg met zijn cliënt, besloten niet aan de (verdere) informatieverzoeken
van klager te voldoen. Dat stond hem als partijdig advocaat vrij. Het stond verweerder
eveneens vrij om namens zijn cliënt informatie bij klager op te vragen.
5.6 De raad kan niet vaststellen wat klager en verweerder telefonisch hebben
besproken. Het verwijt dat verweerder ontkent wat telefonisch is besproken, mist daarmee
feitelijke grondslag en wordt daarom ongegrond geacht.
5.7 Klager verwijt verweerder ook dat hij, in zijn reactie op de klacht, geen
recht doet aan de waarheid en bewust of onbewust een onjuist beeld van de feiten schetst.
Ook hier geldt dat verweerder zich baseert op de van zijn cliënt ontvangen informatie.
Verweerder heeft in zijn reactie op de klacht bovendien een grote mate van vrijheid
om zijn visie op het gebeurde weer te geven. Verweerder heeft daarbij in zijn dupliek
een in zijn reactie op de klacht gestelde onjuistheid gecorrigeerd. Van onbetamelijk
handelen is niet gebleken.
5.8 Dat verweerder geen contact meer heeft gezocht met klager na het schrijven
van 14 mei 2024, acht de raad niet onbetamelijk. Klager heeft kort daarna een klacht
ingediend en op 27 mei 2024 is door verweerder een dagvaarding uitgebracht. Het stond
verweerder vrij om dat namens zijn cliënt te doen.
5.9 De raad is dan ook van oordeel dat verweerder steeds heeft gehandeld binnen
de ruime mate van vrijheid die hem als advocaat toekomt. De klacht is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. A. Schaberg en M.F.H. Broekman, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 14 april 2025