ECLI:NL:TADRSGR:2025:7 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-802/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:7 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-01-2025 |
Datum publicatie: | 22-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-802/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij en lid dagelijks bestuur. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk voor zover de klacht is gericht tegen het dagelijks bestuur en voor zover wordt geklaagd over gedragsregels waar de wederpartij geen beroep op kan doen. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
8 januari 2025 in de zaak 24-802/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
1. […] B.V.
klaagster
2. […]
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van 7 november 2024 van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K009 2024 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 26 november 2024 van klager.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
Geschillen VGG/G BV
1.1 Klaagster is in een geschil verwikkeld (geweest) met VGG. Verweerder heeft
opgetreden voor VGG.
1.2 Bij brief van 27 december 2018 hebben klagers een klacht tegen verweerder
ingediend bij verweerder en het advocatenkantoor waar hij werkzaam is (hierna ook:
het advocatenkantoor). Op 8 januari 2019 heeft de klachtenfunctionaris gereageerd
en klager uitgenodigd voor een gesprek.
1.3 In juni en juli 2019 hebben de advocaat van klagers en verweerder per e-mail
gecorrespondeerd.
1.4 Klaagster is in een geschil verwikkeld (geweest) met - kort gezegd – […]
BV (G BV), die wordt bijgestaan door mr. H, een kantoorgenoot van verweerder.
1.5 Op 4 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden in het geschil tussen G
BV en klaagster. Ten behoeve van die zitting heeft mr. H een brief uit 2016 van de
advocaat van klaagster ingebracht. Deze brief, gedateerd 24 juni 2016, was gericht
aan verweerder en betrof het geschil tussen klaagster en VGG.
1.6 Op 17 augustus 2021 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend tegen
mr. H over het inbrengen van de brief uit 2016.
1.7 Op 16 januari 2023 heeft de Raad van Discipline deze klacht (zaaknummer 22-364/DH/DH)
deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2023:31
gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
1.8 Op 13 november 2023 heeft het Hof van Discipline in hoger beroep op de klacht
beslist. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2023:202 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
Erfrechtelijk geschil
1.9 Op 21 september 2019 is de vader van klager overleden. De moeder van klager
en broer P zijn aangewezen als erfgenamen. Broer P is in het testament benoemd als
executeur. Aan klager is in het testament een legaat ter grootte van de legitieme
portie toegekend. Over de nalatenschap is een geschil ontstaan. Verweerder staat onder
meer moeder en broer P bij.
1.10 Op 18 maart 2021 heeft verweerder op een e-mail van 11 maart 2021 van klagers
advocaat gereageerd. Op 23 maart 2021 heeft klagers advocaat daarop gereageerd.
1.11 Op 5 en 6 november 2021 heeft de heer T, namens klager, e-mails naar verweerder
gestuurd. In de e-mail van 6 november 2021 heeft de heer T geschreven dat hij het
beu is om te pas en te onpas te worden beticht van het uiten van dreigementen. Op
16 november 2021 heeft verweerder op deze e-mails gereageerd.
1.12 Op 29 december 2021 heeft klager in een e-mail aan de klachtenfunctionaris
van het kantoor van verweerder geschreven dat hij weer een klacht over verweerder
gaat indienen naar aanleiding van verweerders e-mail van 16 november 2021, waarin
hij klager beschuldigt van valsheid in geschrift. Klager heeft een kopie van de mail
naar verweerder gestuurd.
1.13 Op 10 januari 2022 heeft klager in een e-mail aan de voorzitter van de STAK
van het kantoor van verweerder geschreven dat hij nog geen reactie heeft ontvangen
op zijn e-mail van 29 december 2021.
1.14 Op 19 oktober 2022 heeft klager onder meer zijn moeder en broers gedagvaard
in het erfrechtelijke geschil.
1.15 Voor de rolzitting van 11 januari 2022 in het erfrechtelijk geschil heeft
verweerder een conclusie van antwoord ingediend.
1.16 Op 6 maart 2024 heeft de rechtbank vonnis gewezen in de erfrechtelijke procedure.
De rechtbank heeft klager deels niet-ontvankelijk verklaart en de vorderingen van
klager verder afgewezen.
Correspondentie
1.17 Op 26 januari 2023 heeft de advocaat van klagers (mr. M) een e-mail naar
verweerder gestuurd, waarin zij voorstelt een poging te wagen om met de advocaten
het informele gesprek aan te gaan om te bezien of partijen uit de impasse kunnen geraken.
1.18 Op 6 maart 2023 heeft de advocaat van klagers (mr. M) in een e-mail aan
verweerder geschreven dat zij nog geen reactie heeft ontvangen.
1.19 Op 10 maart 2023 heeft verweerder gereageerd en geschreven dat er al meerdere
mediation trajecten zijn doorlopen en dat zijn cliënten nogmaals een poging doen om
de zaak minnelijk op te lossen. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de bijgevoegde
concept vaststellingsovereenkomst (VSO).
1.20 Op 14 maart 2023 heeft de advocaat van klager (mr. A) een e-mail naar verweerder
gestuurd, onder meer inhoudende dat verweerder in een eerder bericht veelvuldig een
onjuiste voorstelling van zaken heeft geschetst en dat de concept VSO geen recht doet
aan de erfrechtelijke situatie.
1.21 Op 15 maart 2023 heeft de advocaat van klagers (mr. M) geschreven dat de
situatie anders is dan verweerder schrijft en dat de VSO niet akkoord is. Zij vraagt
of er bij verweerders cliënten een serieuze bereidheid is om een minnelijke oplossing
te beproeven.
1.22 Op 22 maart 2023 heeft de advocaat van klagers (mr. M) een e-mail naar verweerder
gestuurd, waarin zij onder meer schrijft dat er niet is gereageerd op haar e-mail
van 15 maart 2023 en waarin zij vraagt of er bereidheid is tot minnelijk overleg.
Overige relevante feiten
1.23 Verweerder is tot 1 januari 2022 bestuurslid geweest van het dagelijks bestuur
van het advocatenkantoor.
1.24 Op 2 maart 2023 heeft klager een e-mail naar de deken (en cc aan onder meer
verweerder) gestuurd.
1.25 Op 3 januari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klagers
verwijten verweerder het volgende.
a) Klacht over verweerder als bestuurslid van het dagelijks bestuur (DB).
Klager stelt dat het functioneren van het DB twijfelachtig en zwaar onder de maat
is. Dat gaat ten koste van de kwaliteit en de interne organisatie. Daarnaast wordt
er vanuit het DB meegekeken en gestuurd, hetgeen de integriteit en geheimhouding raakt.
Vervolgens worden er zaken uit dossiers op onjuiste wijze uitgewisseld of gekoppeld.
Dit is wat klager de grabbelton noemt. Er is volgens klager sprake van onder meer
laakbaar handelen, geen fair play en een gebrek aan aspiratieve moraal.
b) Verweerder heeft in strijd gehandeld met de gedragsregels en kernwaarden van
de advocatuur. Klager heeft in zijn repliek gewezen op alle kernwaarden en de gedragsregels
1, 3, 5 t/m 10, 12, 14 t/m 16, 20, 24 en 26.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Beoordeling klachtonderdeel a)
4.1 Dit klachtonderdeel ziet op het functioneren van het DB van het kantoor van
verweerder en zijn handelen of nalaten daarin.
4.2 Het tuchtrecht ziet op de toetsing van het handelen van de individuele advocaat.
Desalniettemin kan een klacht die betrekking heeft op gedrag dat alle leden van een
maatschap of alle bestuurders van een rechtspersoon wordt aangerekend, worden ontvangen
als te zijn gericht tegen de individuele leden van de maatschap dan wel de bestuurders
van de rechtspersoon. De klacht moet dan wel tegen die individuele leden van de maatschap
of de betreffende, geïndividualiseerde bestuursleden in hun hoedanigheid van bestuurder
van de rechtspersoon zijn gericht. Daarvan is, voor zover de klacht zich richt tegen
‘het dagelijks bestuur [van het kantoor van verweerder]’, geen sprake. In zoverre
is dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk.
4.3 Voor zover klagers klagen over het handelen of nalaten van verweerder als
lid van het DB is dit klachtonderdeel wel ontvankelijk.
4.4 Voor het handelen in een andere hoedanigheid, zoals hier, geldt volgens vaste
jurisprudentie van het Hof van Discipline dat het advocatentuchtrecht ook blijft gelden
voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de
vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor
het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn
van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt,
waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
4.5 Klagers hebben hun klacht op dit punt echter onvoldoende geconcretiseerd
en (met stukken) onderbouwd. Dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld
in zijn rol als bestuurder, is de voorzitter niet gebleken. Dit klachtonderdeel is
daarom voor het overige kennelijk ongegrond.
Beoordeling klachtonderdeel b)
4.6 Dit deel van de klacht ziet op het handelen en nalaten van verweerder als
advocaat van de wederpartij van klagers. Daarvoor geldt dat een advocaat een ruime
mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze
als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar
kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag
uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij
de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig
mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen
van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt
hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat
behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt
wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat
hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van
middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig
noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen.
4.7 De voorzitter is van oordeel dat klagers kennelijk niet-ontvankelijk zijn
waar zij klagen over schending van gedragsregels 12, 14 en 16. Deze gedragsregels
zien op de relatie tussen de advocaat en de cliënt. Klagers kunnen daar als wederpartij
geen beroep op doen. Datzelfde geldt voor de klacht over de kernwaarde deskundigheid.
Dit klachtonderdeel is in zoverre dus kennelijk niet-ontvankelijk.
4.8 Voor zover klagers klagen over schending van gedragsregel 15 (belangenverstrengeling),
geldt dat dit verwijt onvoldoende is onderbouwd. De voorzitter kan op grond van het
klachtdossier niet vaststellen dat klagers cliënt zijn geweest van verweerder of zijn
(voormalige) kantoorgenoten. Dat klagers belanghebbenden zouden zijn, is daarvoor
onvoldoende. Dit verwijt is daarom kennelijk ongegrond. Het is op zichzelf niet klachtwaardig
dat verweerder in meerdere zaken tegen klagers optreedt. Van een gebrek aan partijdigheid
of onafhankelijkheid is niet gebleken. Dat onduidelijkheid bestaat over verweerders
hoedanigheid is evenmin gebleken.
4.9 Voor zover klagers klagen over schending van de overige kenwaarden en gedragsregels,
geldt dat deze verwijten onvoldoende (met stukken) zijn onderbouwd. Zo stellen klagers
dat de cliënt van verweerder geen toestemming heeft gegeven voor het gebruik van de
brief uit 2016. Klagers onderbouwen dat verder niet en verweerder heeft dit uitdrukkelijk
betwist. Dat verweerder verder ongeoorloofd informatie heeft gedeeld, is niet gebleken.
Met betrekking tot gedragsregel 5 overweegt de voorzitter dat een minnelijke oplossing
de voorkeur heeft, maar dat er geen verplichting is om tot een regeling te komen.
Dat verweerder onvoldoende heeft meegewerkt, kan niet worden vastgesteld. Het kan
zijn dat er soms een herinnering nodig is voordat een reactie volgt, maar dat maakt
niet dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dit klachtonderdeel is
dan ook - voor zover ontvankelijk - kennelijk ongegrond.
Tot slot
4.10 In zijn aanvullende reactie van 26 november 2024 heeft klager verzocht om
twee getuigen op te roepen. De voorzitter ziet hiervoor geen grond, nu de relevantie
hiervan niet is gebleken. Klager heeft als onderbouwing voor de ene getuige enkel
verwezen naar het LinkedIn-profiel van deze persoon, waaruit blijkt dat zij in het
verleden werkzaam was als HR Business Partner van het kantoor van verweerder en zij
in die functie contact had met medewerkers en het bestuur van dat kantoor. De onderbouwing
van de andere getuige houdt niet meer in dat deze persoon kennelijk tegen klager heeft
gezegd dat hij stukken heeft gekregen van een advocaat van het kantoor van verweerder.
Dat geeft onvoldoende aanleiding om deze personen als getuigen op te roepen.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- verklaart klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j van de
Advocatenwet, deels kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp
als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 8 januari 2025