ECLI:NL:TADRSGR:2025:6 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-745/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:6
Datum uitspraak: 08-01-2025
Datum publicatie: 22-01-2025
Zaaknummer(s): 24-745/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij/curator. Deels niet-ontvankelijk, want te laat. Deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege ne bis in idem en gebrek aan rechtstreeks belang. Voor het overige kennelijk ongegrond, vanwege onvoldoende onderbouwing en omdat van onjuist gebruik van de derdengeldenrekening niet is gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 januari 2025 in de zaak 24-745/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:

1. […] B.V.
klaagster
2. […]
klager

over:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 17 oktober 2024 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K017 2024 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 11 (inhoudelijk) en 1 tot en met 7 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 4 november 2024 van klager.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 In 2013 heeft verweerder een verzoek tot faillietverklaring van […] BV bij de rechtbank ingediend. Verweerder heeft hierover op 3 september 2013 een e-mail naar klager gestuurd.
1.2 Klaagster is in een geschil verwikkeld (geweest) met - kort gezegd – [G] BV (hierna: G BV), die wordt bijgestaan door verweerder.
1.3 Op 23 februari 2021 heeft de advocaat van klagers in een e-mail aan verweerder gevraagd om een nadere toelichting op onder meer de door hem overgelegde correspondentie en waarom deze niet confraterneel zou zijn.
1.4 Verweerder heeft diezelfde dag laten weten dat hij in dit stadium geen reden ziet om nader te reageren.
1.5 Per aan verweerder gerichte brief d.d. 3 maart 2021 heeft de heer T, namens klagers, een klacht tegen verweerder ingediend.
1.6 Op 8 maart 2021 hebben verweerder en zijn kantoorgenoot mr. D hierop gereageerd.
1.7 Op 11 maart 2021 heeft de heer T daarop gereageerd en gevraagd om een kopie van bepaalde informatie. Op 12 maart 2021 heeft mr. D gereageerd en aangegeven dat de gevraagde informatie in verband met vertrouwelijkheid niet kan worden verstrekt. De heer T heeft op 13 maart 2021 weer daarop gereageerd.
1.8 Op 26 maart 2021 heeft de advocaat van klagers een bericht naar de rechtbank gestuurd, waarin zij schrijft dat zij verweerders brief van 23 maart 2021 aan de rechtbank pas op 26 maart 2021 heeft ontvangen.
1.9 Op 26 maart 2021 heeft verweerders secretaresse in een e-mail aan klagers advocaat het volgende geschreven:
“Op 23 maart 2021 is in bovengenoemde zaak door mij namens [verweerster] een brief per Zivver en gewone post gezonden aan de rechtbank Den Haag. Abusievelijk is dit bericht niet direct door mij per Zivver aan u gezonden, maar per gewone post. Mijn excuses hiervoor.”
1.10 Op 31 maart 2021 heeft de heer T op de begin maart 2021 tussen hem en verweerder gevoerde correspondentie gereageerd.
1.11 In april 2021 heeft een bespreking op het kantoor van verweerder plaatsgevonden, waarbij de heer T, mr. D en verweerder aanwezig zijn geweest.
1.12 Op 23 april 2021 heeft de heer T een bericht aan mr. D verstuurd over de gehouden bespreking. Mr. D heeft daarop op 29 april 2021 gereageerd.
1.13 Op 28 april 2021 heeft de rechtbank vonnis gewezen in de procedure tussen klaagster en G BV.
1.14 Op 17 mei 2021 heeft verweerder een e-mail naar de advocaat van klagers gestuurd over het door klaagster verschuldigde bedrag, met het verzoek dit te voldoen op het in de e-mail genoemde bankrekeningnummer.
1.15 Op 20 mei 2021 heeft de advocaat van klagers gemaild dat het opgegeven bankrekeningnummer niet op naam van G BV staat, maar een privé-bankrekeningnummer betreft.
1.16 Verweerder heeft kort daarna gereageerd en geschreven dat ter voorkoming van risico’s per heden kan worden betaald op de derdenrekening van zijn kantoor.
1.17 Op 5 augustus 2021 heeft de heer T een e-mail aan mr. D gestuurd over de betaling via de derdengeldenrekening. Vervolgens hebben mr. D en de heer T hierover in augustus en september 2021 gecorrespondeerd.
1.18 Op 17 augustus 2021 hebben klagers bij de deken een (eerste) klacht ingediend over verweerder.
1.19 Op de zitting van 28 november 2022 van de Raad van Discipline is de klacht behandeld.
1.20 Op 16 januari 2023 heeft de Raad van Discipline deze klacht (zaaknummer 22-364/DH/DH) deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2023:31 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
1.21 Op 13 november 2023 heeft het Hof van Discipline in hoger beroep op de klacht beslist. Deze beslissing is onder ECLI:NL:TAHVD:2023:202 gepubliceerd op tuchtrecht.nl.
1.22 Op 2 maart 2023 heeft klager een e-mail naar de deken (en cc aan onder meer verweerder) gestuurd.
1.23 Op 3 januari 2024 heeft klager bij de deken deze (tweede) klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. De klacht ziet op het volgende:
a) Verweerder heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels en kernwaarden van de advocatuur.
1. Schending kernwaarde deskundigheid: verweerder beschikt niet over voldoende kennis en vaardigheden.
2. Schending kernwaarde integriteit: verweerder behoort zich integer en niet onbetamelijk te gedragen.
3. Overtreding gedragsregel 7: verweerder heeft zich onnodig grievend geuit.
4. Overtreding gedragsregel 8: verweerder heeft onjuiste informatie verstrekt.
5. Overtreding gedragsregel 12: verweerder is onzorgvuldig geweest.
6. Overtreding gedragsregel 20: verweerder heeft de wederpartij niet gelijktijdig geïnformeerd.
7. Overtreding gedragsregel 24: verweerder heeft de onderlinge verhouding tussen partijen verstoord.
b) Verweerder heeft willens en wetens een onjuist bankrekeningnummer opgegeven, waardoor klager bijna een zakelijke betaling naar een privé bankrekeningnummer had betaald. Vervolgens is mogelijk onjuist gebruik gemaakt van de derdengeldenrekening en de daarbij behorende protocollen. Verweerder had gewoon het juiste bankrekeningnummer moeten opgeven.
Klager stelt dat verweerder bekend was met het juiste bankrekeningnummer, omdat hij ter zitting desgevraagd het bankrekeningnummer kon opzoeken. Verweerders stelling dat hij niet bekend was met het bankrekeningnummer is een leugen. Verweerder heeft alleen maar extra tijdverlies veroorzaakt. Klager vindt de uitleg van mr. D hierover onvoldoende.
c) Verweerders heeft bij diverse aangelegenheden (als persoon, advocaat en curator) klachtwaardig gehandeld.
1. Voor indiening van de eerste klacht heeft de adviseur van klagers (de heer T) geprobeerd via mr. D (de klachtenfunctionaris) een aantal zaken bespreekbaar te maken. Deze gesprekken verliepen zeer moeizaam: verweerder en mr. D voelden zich gelijk aangevallen, stonden niet open voor een goede dialoog, waren niet/slecht voorbereid en houden elkaar de hand boven het hoofd.
2. Verweerder heeft de advocaat van klagers bedreigd met de opmerking: “Ik pak je nog wel terug”. Dit is in strijd met gedragsregel 24.
3. Verweerder heeft het faillissement van klaagster aangevraagd met een tweede valse steunvordering en fake factuur van een dochter BV van zijn cliënt.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Klacht deels te laat en daarom niet-ontvankelijk
4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en onder a van de Advocatenwet wordt een klacht(onderdeel) niet-ontvankelijk verklaard indien deze/dit wordt ingediend na het verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend worden zijn aan te merken.
4.2 De voorzitter stelt vast dat het derde punt van klachtonderdeel c ziet op het door verweerder aangevraagde faillissement in 2013. Verweerder heeft klagers in september 2013 geïnformeerd over het door hem ingediende verzoek tot faillietverklaring. De klacht hierover, zelfs als wordt uitgegaan dat deze op 2 maart 2023 is ingediend, is ruim buiten de termijn van drie jaar ingediend en daarmee te laat. Dat sprake is van een uitzondering zoals genoemd in artikel 46g lid 2 van de Advocatenwet is door klagers niet gesteld en is de voorzitter niet gebleken. Dit deel van de klacht is daarom niet-ontvankelijk.
Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege ne bis in idem
4.3 In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dit beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al heeft geoordeeld. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft of een bepaalde oorsprong heeft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager, die zijn oorsprong vindt in hetzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na een (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief is afgewikkeld. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en evenmin bekend konden zijn.
4.4 Het eerste punt van klachtonderdeel c ziet op het contact tussen verweerder en klagers adviseurs/advocaat voorafgaand aan de indiening van de eerste klacht op 17 augustus 2021. Deze eerste klacht vloeide voort uit de procedure tussen klaagster en G BV. Voor zover klagers zich nu beklagen over het voorafgaande contact, geldt dat dit hetzelfde feitencomplex betreft en dat klagers zich bij hun eerste klacht daarover hadden moeten beklagen. Van bijzondere omstandigheden die dit anders maken, is de voorzitter niet gebleken. Dit deel van de klacht is daarom niet-ontvankelijk.
Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege gebrek aan belang
4.5 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
4.6 Klagers beklagen zich over onder meer verweerders deskundigheid (klachtonderdeel a punt 1), als advocaat en als curator. Klagers hebben daarbij ook opmerkingen gemaakt over onder meer de opleiding van curator. Klagers hebben hier, als wederpartij, geen rechtstreeks belang bij. De klacht is voor dit deel kennelijk niet-ontvankelijk.
4.7 Datzelfde geldt voor klachtonderdeel c punt 2. Voor zover al sprake zou zijn van bedreiging (klager stelt dit, maar onderbouwt dit niet), is het aan de advocaat van klagers om daarover te klagen. Klagers hebben daarbij geen rechtstreeks eigen belang. Ook voor dit deel is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.
Toetsingskader inhoudelijke beoordeling
4.8 De klacht ziet (voor het overige) op het handelen en nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij van klagers en als curator.
4.9 Voor het handelen als advocaat wederpartij geldt dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.10 Voor het handelen als curator geldt volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat het advocatentuchtrecht ook blijft gelden voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Klachtonderdeel a)
4.11 De verwijten onder 2 t/m 7 van dit klachtonderdeel zijn door klager in algemene zin geformuleerd, namelijk schending van een kernwaarde en overtreding van verschillende gedragsregels. Klager heeft deze verwijten niet of nauwelijks geconcretiseerd of onderbouwd. Bij gebrek aan verdere duiding kan de voorzitter de juistheid van de verwijten niet vaststellen.
4.12 Voor zover de klacht betrekking heeft op een e-mail van 23 maart 2021 van verweerder aan de rechtbank die niet direct ook aan klagers advocaat is gestuurd, geldt dat dit namens verweerder op 26 maart 2021 is rechtgezet en dat daarbij excuses zijn aangeboden. Deze enkele slordigheid levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op.
4.13 Klachtonderdeel a is daarom, voor zover ontvankelijk, kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.14 Dit verwijt ziet op het door verweerder opgeven van een onjuist bankrekeningnummer en het vervolgens mogelijk onjuist gebruiken van de derdengeldenrekening. Verweerder heeft een rekeningnummer aan klagers doorgegeven. Dit rekeningnummer bleek niet van G BV te zijn, maar bleek een privérekening van een aan G BV gelieerde persoon. Verweerder heeft daarmee een onjuist bankrekeningnummer doorgegeven, maar dat hij dit ‘willens en wetens’ heeft gedaan, zoals klagers stellen, is niet gebleken. Verweerder stelt dat hij dit rekeningnummer desgevraagd van zijn cliënt ontving. Verweerder mocht daarop vertrouwen. Dat hij op dat moment al op de hoogte was van het juiste rekeningnummer is, vooral gelet op verweerders verklaring daarover in zijn dupliek, niet gebleken.
4.15 Verweerder heeft vervolgens laten weten dat ter voorkoming van risico’s op de derdenrekening van zijn kantoor kon worden betaald. Uit de Verordening op de advocatuur (Voda) volgt dat een advocaat derdengelden zo snel mogelijk naar de rechthebbende overmaakt (artikel 6.19 lid 2 Voda). Het is niet toegestaan derdengelden in opdracht van de cliënt te gebruiken voor het betalen van bijvoorbeeld vorderingen van derden op de cliënt, het zogenaamde bankieren met de derdengeldenrekening. Verweerder heeft onderbouwd gesteld dat de door klager op de derdengeldenrekening overgemaakte bedragen zijn doorgestort op de bankrekening van G BV (de partij die volgens het vonnis recht had op het bedrag). Van bankieren met de derdengeldenrekening of anderszins onjuist gebruik van de derdengeldenrekening is de voorzitter niet gebleken. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- het klachtonderdeel c, punt 3 niet-ontvankelijk, met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet;

- het klachtonderdeel a, punt 1, en klachtonderdeel c, punten 1 en 2, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

- de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, voor het overige kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 8 januari 2025