ECLI:NL:TADRSGR:2025:54 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-638/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:54
Datum uitspraak: 17-03-2025
Datum publicatie: 02-04-2025
Zaaknummer(s): 24-638/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de kwaliteit van de bijstand bij een aanvraag bij de IND deels gegrond. Verweerder heeft op meerdere momenten onzorgvuldig gehandeld. Hij heeft nagelaten de opdracht schriftelijk te bevestigen en ook over de kansen en risico’s van de procedure heeft hij klager niet (schriftelijk) voorgelicht. Verweerder heeft de leges van de eerste aanvraag niet voldaan, waarna de IND de aanvraag buitenbehandeling heeft gesteld. Hij heeft verder bij de aanvraag onjuiste en overbodige stukken gevoegd, terwijl bij het samenstellen van die stukken meer van verweerder verwacht mocht worden. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde deskundigheid. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 maart 2025 in de zaak 24-638/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: [mw. B]

over

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 april 2024 heeft klager (via zijn gemachtigde) bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 28 augustus 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/84 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 februari 2025. Daarbij was niemand (fysiek) aanwezig. De gemachtigde van klager heeft via videoverbinding aan de zitting deelgenomen. Verweerder is – met bericht van afwezigheid – niet ter zitting verschenen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 29. Ook heeft de raad kennisgenomen van de van de gemachtigde van klager ontvangen pleitnota van 3 februari 2025.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 In maart 2023 heeft klager het kantoor waar verweerder werkzaam is benaderd voor bijstand bij een aanvraag bij de IND. Er heeft eerst een videobespreking plaatsgevonden tussen klager en/of zijn vrouw, verweerder en een kantoorgenoot. Op 27 maart 2023 is er een afspraak op het kantoor geweest, waarbij klager en zijn vrouw en verweerder en een kantoorgenoot aanwezig waren.
2.3 Verweerder heeft de zaak in behandeling genomen voor een vast bedrag van € 2.500,- plus € 70,- leges. Er is geen schriftelijke opdrachtbevestiging. Verweerder heeft klager voor het opstellen van een ondernemingsplan verwezen naar een bedrijf.
2.4 Op 2 juni 2023 heeft verweerder, in reactie op een bericht van de gemachtigde van klager, gevraagd om de definitieve versie van het ondernemingsplan.
2.5 Op 8 juni 2023 heeft de gemachtigde van klager verweerder een e-mail gestuurd en daarbij stukken, waaronder de laatste versie van het ondernemingsplan, bijgevoegd.
2.6 Op 13 juni 2023 heeft klager een afspraak gehad bij de Nederlandse Ambassade in Istanbul. Op 20 juni 2023 heeft verweerder een MVV-aanvraag voor klager ingediend bij de IND.
2.7 Bij kennisgeving van 7 september 2023 heeft de IND de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de leges niet binnen de wettelijke termijn waren betaald.
2.8 Verweerder heeft contact gehad met een medewerker van de IND. Deze medewerker heeft op 14 september 2023 aan verweerder laten weten dat het niet mogelijk is de MVV-aanvraag van klager te laten openbreken, omdat de legesvordering is vervallen. Zij schrijft dat klager een nieuwe aanvraag moet indienen, dat de stukken al in het dossier zitten en deze daarom niet opnieuw hoeven te worden gestuurd.
2.9 Op 20 september 2023 heeft klager weer een afspraak gehad bij de Nederlandse Ambassade in Istanbul. Op 4 oktober 2023 heeft verweerder een nieuwe MVV-aanvraag voor klager ingediend bij de IND.
2.10 Bij brief van 19 januari 2024 heeft de IND de aanvraag van klager afgewezen. Verweerder heeft klager hier op 24 januari 2024 over geïnformeerd.
2.11 Verweerder heeft aan klager voorgesteld hem in de bezwaarprocedure te zullen bijstaan voor een vast bedrag van € 1.500,-.
2.12 Klager heeft vervolgens een klacht ingediend bij het kantoor.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:
a) Verweerder heeft de opdracht niet schriftelijk aan klager bevestigd.
b) Verweerder heeft niet tijdig de leges aan de IND voldaan, waardoor de zaak onnodig lang heeft geduurd.
c) Verweerder heeft niet de juiste en/of overbodige documenten ingediend bij de aanvraag.
d) Verweerder heeft de documenten onvoldoende gecontroleerd op juistheid/ volledigheid.
e) Verweerder houdt zich niet aan de financiële afspraken.
f) Verweerder heeft klager onjuist en/of onvoldoende geïnformeerd over de slagingskansen van de procedure.
3.2 Klager heeft in de op voorhand toegezonden pleitnota ook verzocht om, overeenkomstig artikel 48b Advocatenwet, een schadevergoeding toe te kennen van € 5.000,-, gelet op de directe financiële schade, waaronder gemaakte reis- en juridische kosten. Ter zitting heeft de gemachtigde van klager toegelicht dat zij niet meer eist dan zij eerder aan verweerder betaald heeft.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid klacht
5.1 Verweerder heeft zich in zijn antwoord op de klacht op het standpunt gesteld dat de gemachtigde van klager altijd de contactpersoon is geweest, maar dat klager de cliënt is geweest. Verweerder stelt dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de gemachtigde van klager noch heeft aangegeven dat zij gemachtigd is om de klacht in te dienen namens klager noch een machtiging heeft overgelegd.
5.2 Voor zover verweerder dit verweer handhaaft, zal dit door de raad worden gepasseerd. De gemachtigde van klager heeft op verzoek van de deken een machtiging overgelegd, waaruit blijkt dat zij gemachtigd is namens klager op te treden in deze kwestie. De klacht is dan ook ontvankelijk.
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat over de dienstverlening van verweerder als advocaat van klager. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – kostenrisico en proceskansen – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Binnen de beroepsgroep is voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
5.2 Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.3 In deze zaak is gedragsregel 16 relevant. Die gedragsregel bepaalt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.
Klachtonderdelen a) en f)
5.4 De raad stelt vast dat verweerder de opdracht niet schriftelijk aan klager heeft bevestigd. Verweerder heeft dit ook erkend. Verweerder stelt dat hij klager (c.q. zijn gemachtigde) op meerdere momenten (mondeling) heeft geïnformeerd, waarbij alle relevante informatie is verstrekt. De raad kan dat niet vaststellen. De raad acht het onzorgvuldig en onbetamelijk dat verweerder de verstrekte informatie en gemaakte afspraken niet heeft vastgelegd. Dat verweerder klager juist en/of voldoende heeft geïnformeerd over de kansen en risico’s van de aanvraag die zou worden gedaan, kan de raad evenmin vaststellen, omdat schriftelijke vastlegging daarvan ontbreekt. Dat komt voor rekening en risico van verweerder. Deze klachtonderdelen zijn daarom gegrond.
5.5 Voor zover klager verweerder ook verwijt dat aanvankelijk niet op de klacht is gereageerd en dat de klacht pas serieus is genomen toen klager aangaf een klacht te zullen indienen bij de Orde, overweegt de raad als volgt. Verweerder heeft betwist dat niet is gereageerd en stelt dat hij op 29 januari 2024 heeft gereageerd op klagers bericht van 26 januari 2024. De raad kan de juistheid van dit verwijt niet vaststellen, vanwege die betwisting en het ontbreken van stukken hierover.
Klachtonderdeel b)
5.6 De raad stelt vast dat de eerste aanvraag bij de IND in september 2023 buiten behandeling is gesteld omdat de leges niet waren voldaan. Dat is aan verweerder te wijten. Het was immers zijn verantwoordelijkheid om de leges tijdig te voldoen. Van hem als deskundig advocaat mag bovendien verwacht worden dat hij weet hoe en/of waar deze leges voldaan moeten worden. Verweerders stelling dat de IND hem geen factuur stuurde, kan hem niet baten. Verweerder heeft ook op dit punt onzorgvuldig gehandeld, met onnodige vertraging tot gevolg. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Klachtonderdelen c) en d)
5.7 Deze verwijten zien op de door verweerder bij de aanvraag ingediende stukken. De raad stelt allereerst vast dat verweerder niet de meest recente versie van het ondernemingsplan bij de aanvraag heeft gevoegd. Verweerder heeft de (concept)versie van 18 mei 2023 bij de aanvraag gevoegd, terwijl op 2 juni 2023 een bijgewerkte/definitieve versie aan verweerder is toegezonden. Dat is onzorgvuldig.
5.8 De (tweede) aanvraag is door de IND afgewezen omdat het ondernemingsplan niet voldoende is onderbouwd en summierlijk is, zo stelt verweerder in zijn antwoord op de klacht. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat hij het ondernemingsplan niet inhoudelijk heeft gecontroleerd, maar alleen heeft gecontroleerd op punten die volgens de Vreemdelingenwet in het ondernemingsplan zijn opgenomen. De raad is van oordeel dat van verweerder, die zich specialist vreemdelingrecht, met focus op zaken omtrent Associatieverdrag EEG-Turkije noemt, op dit punt meer verwacht mag worden dan een dergelijke beperkte controle, zeker nu volgens verweerder zelf juist het ondernemingsplan het allerbelangrijkste document is bij de betreffende aanvraag. Verweerder heeft ook op dit punt onvoldoende zorgvuldig gehandeld.
5.9 Verweerder heeft verder toegelicht dat hij diverse stukken bij de aanvraag heeft gevoegd, waaronder (niet vertaalde en/of niet ondertekende) eigendomsbewijzen en bankdocumenten. Verweerder heeft toegelicht dat deze stukken enige relevantie missen met betrekking tot de rechtsvraag of een Nederlands economisch belang wordt gediend. De raad acht het ondoelmatig dat verweerder bij de aanvraag stukken voegt die hij niet relevant acht voor de beoordeling van de aanvraag.
5.10 Met betrekking tot de diplomawaardering stelt de gemachtigde van klager dat de informatie hierover in de vereiste documentenlijst van de ambassade stond. De gemachtigde van klager heeft hier bij verweerder naar gevraagd en hij schreef dat het niet nodig was, aldus de gemachtigde van klager. Verweerder heeft toegelicht dat hij klager heeft gevraagd om een waardering van zijn diploma’s door Nuffic. Volgens verweerder heeft de gemachtigde van klager contact gehad met Nuffic, waaruit bleek dat klagers beroep niet als regulated profession in de database is opgenomen en dat via de website van Nuffic een uitleg kon worden geraadpleegd over het diploma van klager. Verweerder stelt dat hij een link van Nuffic heeft gekregen. Verweerder licht verder toe dat de waardering van het diploma niet de primaire afwijzingsgrond is, maar dat de IND dit wel heeft tegengeworpen. De raad is van oordeel dat verweerder ook op dit punt zorgvuldiger had moeten optreden, door een daadwerkelijke diplomawaardering van Nuffic te vragen en bij de aanvraag te voegen.
5.11 Verweerder had op meerdere momenten zorgvuldiger moeten zijn bij de indiening van stukken. Deze klachtonderdelen zijn gegrond.
Klachtonderdeel e)
5.12 Klager verwijt verweerder dat hij zich niet aan de financiële afspraken houdt, doordat hij € 1.500,- vraagt voor het indienen van aanvullende stukken. Verweerder heeft toegelicht dat hij klager in januari 2024 heeft voorgesteld de bezwaarprocedure te doen voor een vast bedrag van € 1.500,-. De raad is van oordeel dat verweerder op dit punt niet klachtwaardig heeft gehandeld. Het is gebruikelijk dat een afspraak op basis van een vast bedrag ziet op één procedure (of één aanvraag). Voor een nieuwe of volgende procedure, zoals in dit geval bezwaar tegen de afwijzing van de IND, moet dan een nieuwe (financiële) afspraak worden gemaakt. Dat heeft verweerder geprobeerd te doen in januari 2024. Verweerder heeft dus niet voor het indienen van aanvullende stukken om een aanvullende betaling gevraagd. Het feit dat verweerder de eerder gemaakte afspraken niet schriftelijk heeft vastgelegd wreekt zich hier ook weer, omdat verweerder dan simpelweg naar de gemaakte afspraken had kunnen verwijzen. De raad acht het niet onbegrijpelijk dat dit voor klager niet duidelijk was. Het verwijt dat verweerder zich niet aan de financiële afspraken houdt, is echter ongegrond.
Verzoek schadevergoeding
5.13 Artikel 48b lid 1 van de Advocatenwet biedt de mogelijkheid om een advocaat als bijzondere voorwaarde te verplichten de door hem veroorzaakte schade tot een bedrag van ten hoogste € 5.000,- te vergoeden. Het moet daarbij gaan om een eenvoudig vast te stellen bedrag; een beoordeling van de vordering tot schadevergoeding naar civielrechtelijke maatstaven hoort niet thuis in het tuchtrecht (zie Hof van Discipline 24 november 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:224). De raad is van oordeel dat de door klager gevraagde schadevergoeding niet eenvoudig is vast te stellen, omdat het verband tussen verweerders nalaten en de gestelde schade niet eenvoudig is en het genoemde schadebedrag bovendien niet concreet en met stukken is onderbouwd. De raad wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft op meerdere momenten onzorgvuldig gehandeld in zijn bijstand aan klager. Hij heeft nagelaten de opdracht schriftelijk te bevestigen en ook over de kansen en risico’s van de procedure heeft hij klager niet (schriftelijk) voorgelicht. Verweerder heeft de leges van de eerste aanvraag niet voldaan, waarna de IND de aanvraag buitenbehandeling heeft gesteld. Hij heeft verder bij de aanvraag onjuiste en overbodige stukken gevoegd, terwijl bij het samenstellen van die stukken meer van verweerder verwacht mocht worden. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde deskundigheid.
6.2 Omdat verweerder een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft, is de raad van oordeel dat een berisping hiervoor passend is.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a), b), c), d) en f) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel e) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. D.G.M. van den Hoogen en M. van Eck, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2025..

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 17 maart 2025