ECLI:NL:TADRSGR:2025:46 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-592/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:46 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-03-2025 |
Datum publicatie: | 26-03-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-592/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht onder de eigen advocaat in een burengeschil over een erfdienstbaarheid ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 maart 2025
in de zaak 24-592/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
1. klaagster
2. klager
klagers
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 8 november 2023 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 8 augustus 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K249 2023
ia/jh van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 januari 2025. Daarbij
waren klaagster en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7 (inhoudelijk) en bijlagen
1 tot en met 19 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van:
- de e-mail van 11 september 2025, met bijlagen, van de zijde van klagers;
- de e-mail van 10 januari 2025, met bijlagen, van de zijde van verweerder;
- de e-mail van 12 januari 2025, met bijlagen, van klagers.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klagers zijn eigenaars van een woning. Het belendende pand is in eigendom
van mevrouw A en de heer C. Het belendende pand wordt door A en C (hierna ook: de
buren) verhuurd. Klagers zijn met A en C verwikkeld (geweest) in een geschil over
over en weer geldende rechten en plichten ten aanzien van (het gebruik van) de woningen.
2.3 Op 16 juni 2020 heeft DAS, als rechtsbijstandsverzekeraar van klagers, het
volgende geschreven aan verweerder:
“Hierbij verstrekt DAS, als financieel opdrachtgever in het kader van de door cliënt
afgesloten rechtsbijstandverzekering, u de opdracht voor het bijstaan van cliënt (...)
in het geschil met de buren door een bodem- of kort gedingprocedure te voeren bij
de rechtbank. De eigenaren van het naastgelegen pand hebben de deur van cliënt geblokkeerd
en weigeren medewerking te verlenen aan het deblokkeren ervan. Daarnaast wil cliënt
gebruik maken van haar ladderrecht om haar pand te onderhouden. Cliënt wil in rechte
afdwingen dat de buren meewerken aan deze punten.
De opdracht strekt niet verder dan hierboven omschreven. Indien naar mening van
de opdrachtnemer andere acties noodzakelijk zijn, dan dient opdrachtnemer daaraan
voorafgaand overleg met DAS te plegen. Indien DAS akkoord gaat met de werkzaamheden,
krijgt opdrachtnemer voor deze werkzaamheden een nieuwe opdrachtbevestiging. Dit geldt
evenzeer voor het instellen van (hoger) beroep tegen een voor cliënt negatieve uitspraak.
De opdracht eindigt wanneer de zaak is afgerond, hetzij door een vonnis in eerste
aanleg, hetzij door een minnelijke oplossing.”
Dezelfde dag heeft verweerder deze brief doorgestuurd naar klaagster, met daarbij
de mededeling dat aan de financiering door DAS een maximum van € 12.500,- is gekoppeld.
2.4 Op 29 juni 2020 heeft verweerder, namens klagers, een brief gestuurd naar
de buren. Zakelijk weergegeven heeft verweerder in de brief uiteengezet dat tussen
klagers en de buren een erfdienstbaarheid geldt en dat de buren het gebruik daarvan
door klagers blokkeren. Verweerder heeft in de brief verzocht om opheffing van de
blokkade en stelt bij verzuim daarvan rechtsmaatregelen in het vooruitzicht.
2.5 Op 2 juli 2020 hebben de buren gereageerd. Zij hebben geschreven dat de blokkade
al aanwezig was toen zij in 2009 hun woning hebben gekocht. Verder erkennen de buren
het ladderrecht van klagers, maar laten zij weten dat de ervaring hun heeft geleerd
dat zij daaraan voorwaarden moeten stellen, omdat klaagster volgens de buren geneigd
is om te denken dat het erf van haar is.
2.6 De reactie van de buren is op 10 juli 2020 door verweerder naar klaagster
gestuurd.
2.7 Op 8 oktober 2020 heeft klaagster stukken gestuurd naar (het kantoor van)
verweerder. Het gaat om foto’s en diverse brieven. In het begeleidende bericht heeft
klaagster geschreven dat zij in “de brief van het kadaster” leest dat “1224 op is
gegaan in 3140”. Zij voegt daaraan toe: “dan zijn wij toch klaar?”.
2.8 Op 15 oktober 2020 heeft klaagster aan verweerder gevraagd of hij al een
dagvaarding heeft opgesteld. Dezelfde dag heeft verweerder het volgende geschreven
aan klaagster:
“Graag bevestig ik u dat ons kantoor aanvang heeft gemaakt met de dagvaarding in
uw kwestie.
Deze dagvaarding heeft voor ons kantoor grote prioriteit en zal u binnenkort in
eerste concept tegemoet zien.
Een laatste brief aan de wederpartij gaat er daarbij zo snel mogelijk uit. Hiervan
zult u uiteraard eerst nog een concept toegezonden krijgen alvorens deze daadwerkelijk
de deur uit gaat. (…)”
2.9 Op 26 oktober 2020 heeft klaagster gevraagd naar de stand van zaken. Verweerder
heeft dezelfde dag gereageerd met een uiteenzetting van de strategie in de zaak en
een tijdspad.
2.10 Op 9 december 2020 heeft verweerder een reactie van mr. P, namens de buren,
naar klaagster gestuurd.
2.11 Op 10 december 2020 heeft klaagster onder meer het volgende geschreven aan
verweerder:
“In de eerdere mailwisseling (ook met DAS) enige tijd hadden wij met DAS afgesproken
dat er een budget voor het verifiëren van de kadastrale stukken en vertaling hiervan
beschikbaar was. U was ook hier heel verheugd over. Daarom ben ik er vanuit gegaan
dat u reeds de vertaling van de kadaster stukken al in uw bezit hebt. (…)”
Klaagster heeft verder gereageerd op een brief van de advocaat van de buren, mr.
P, en gevraagd om spoedige toezending van de dagvaarding.
2.12 Op 9 maart 2021 heeft klaagster verweerder geïnformeerd over het adres van
de heer C en gevraagd waarom het zo lang duurt met de dagvaarding.
2.13 Op 20 april 2021 heeft klaagster haar buren (A en C) gedagvaard.
2.14 Op 11 juni 2021 heeft verweerder klaagster de conclusie van antwoord in
conventie, tevens eis in reconventie van de buren toegestuurd. Verweerder heeft in
zijn begeleidende brief aan klaagster laten weten dat zij op de rol van 21 juli 2021
een conclusie van antwoord in reconventie kan indienen.
2.15 Uit het klachtdossier blijkt niet wat zich precies heeft afgespeeld tussen
medio 2021 en medio 2022. Wel blijkt dat de wijkrechter is ingeschakeld en dat een
descente heeft plaatsgevonden.
2.16 Op 11 augustus 2022, 11.49 uur, heeft verweerder het volgende geschreven
aan klaagster:
“Naar aanleiding van uw vragen gelieve u onderstaand mijn antwoorden aan te treffen:
Voorkomt stoppen van deze zaak dat onze rechten verjaren? Wij hebben immers binnen
20 jaar geprotesteerd.
Nee, niet als u uw rechten niet prijsgeeft. Komt er een regeling tot stand dan kan
u daar later niet meer op terugkomen.
Als wij nu zonder akkoord stoppen en de zaak intrekken verliezen wij het recht om
ooit deze deur open te maken en op de openbare grond komen?
Neen
Moet A(…) niet ook de kosten van onze advocaat vergoeden als zij verliest?
Neen, maar de verliezende partij wordt wel in de kosten van de procedure veroordeeld.
Dat is echter een relatief gering belang (zie www.rechtspraak.nl). Procederen kost
dus altijd geld: Wie procedeert om een koe, geeft er 1 toe .... is niet voor niets
het gezegde.
U vraagt of wij binnen 7 dagen willen aangeven of wij willen stoppen. Wij kunnen
dit beslissen pas nadat wij antwoord van P(…) hebben. Als er geen antwoord komt wat
dan? Eenzijdig intrekken? Wat is de max kosten dat P(…) kan vorderen?
Dat begrijp ik, maar eerlijk gezegd verwacht ik niet dat P(…) bereid is om mee te
werken aan het (terug)plaatsen van de deur. Als er geen antwoord komt van P(…) en
u wilt niet veel verdere kosten maken dan is intrekken inderdaad de beste optie. P(…)
kan maximaal aanspraak maken op een proceskostenveroordeling. Deze is - zonder zitting
- nu nog redelijk te overzien.
Als zij verstandig zijn zullen zij hiermee akkoord gaan. Want wij hebben een zeer
sterke zaak en alleen omdat wij menselijk willen zijn proberen wij telkens met de
tegenpartij te praten. Hopelijk snappen zij nu dit eindelijk.
Gelijk hebben is nog niet gelijk krijgen zoals u weet. Het bewijs van de deur en
de erfdienstbaarheid dient u te leveren. Als ik de brieven van de gemeente (…) van
16 februari 2004 en 2 maart 2005 nogmaals (goed) lees dan is - in ieder geval - de
gemeente (…) na onderzoek niet gebleken van een erfdienstbaarheid. Op dit punt loopt
u dus wel degelijk een aanzienlijk kostenrisico.”
2.17 Op 11 augustus 2022 om 13.09 uur heeft verweerder klaagster stukken toegestuurd.
2.18 Op 11 augustus 2022, 18.52 uur, heeft klaagster het volgende geschreven
aan verweerder, als antwoord op eerder die dag door verweerder toegezonden stukken:
“Ik heb twee vragen:
1 Om te kunnen besluiten of wij willen stoppen wil ik voor de zekerheid nogmaals
de volgende vraag stellen: Als wij nu de zaak terugtrekken hoeveel jaar kunnen wij
nog aanspraak doen op
A Het open maken van de deur en
B Het gebruik van het openbare strookje?
2 De reden om te stoppen is alleen omdat [mr. P] onredelijk de zaak rekt en onjuiste
argumenten gebruikt en ten onrechte in hoger beroep kan gaan. Ik overweeg om een klacht
tegen [mr. P] bij de orde van advocaten in te dienen. Hij heeft immers gelogen dat
er geen deur in onze muur zat terwijl hij dit wist als advocaat van [buren] bij de
wasmachine plaatsing. Mocht het nodig zijn kunt u dan mij een kopie van het dossier
opsturen? Zijn hier kosten aan verbonden?”
2.19 Op 15 augustus 2022, 9.12 uur, heeft verweerder het volgende geschreven
aan klagers:
“Naar aanleiding van uw onderstaande e-mail bericht ik u vooreerst dat het aantal
contactmomenten tussen u en ons kantoor behoorlijk oploopt. De teller staat al bijna
op 5 uur. Gaarne verzoek ik u dan ook om het voorschot betaalbaar te stellen zodat
we later (weer) geen discussie krijgen over de hoogte van de nota. U zult immers begrijpen
dat de tijd die ik aan uw dossier besteed, ik niet kan besteden aan een ander dossier.
Met betrekking tot uw vragen het volgende:
1 Als wij nu de zaak terugtrekken hoeveel jaar kunnen wij nog aanspraak doen op
A Het open maken van de deur en
B Het gebruik van het openbare strookje?
In principe wordt de verjaring gestuit zodra een partij (u) op de andere partij (A(…)
en C(…)) een rechtsvordering instelt. Het uitbrengen van de dagvaarding kan als rechtsvordering
worden gezien worden zodat in principe een nieuwe termijn van 20 jaar is gaan lopen.
A. Bepalend in dit geval is overigens wel wanneer er voor het laatst gebruik is
gemaakt van de deur. Maar dat geldt ook nu in de onderhavige procedure. Belangrijk
is wel dat u geen afstand doet van uw eventuele rechten.
B. Als sprake is van een openbaar strookje dan is de gemeente (…) de eerstaangewezen
partij om tegen te ageren. A(…) en C(…) zijn immers geen eigenaren van dat stukje
grond.
2 De reden om te stoppen is alleen omdat P(…) onredelijk de zaak rekt en onjuiste argumenten gebruikt en ten onrechte in hoger beroep kan gaan. Ik overweeg om een klacht tegen P(…) bij de orde van advocaten in te dienen. Hij heeft immers gelogen dat er geen deur in onze muur zat terwijl hij dit wist als advocaat van Arie bij de wasmachine plaatsing. Mocht het nodig zijn kunt u dan mij een kopie van het dossier opsturen? Zijn hier kosten aan verbonden?
Uiteraard kan het gehele dossier fysiek aan u ter beschikking worden gesteld als u
de zaak stopzet en beëindigt. U kunt het dossier dan fysiek op ons kantoor afhalen.
Daar zijn geen kosten aan verbonden. Digitaal beschikt u al over alle stukken. Als
u wilt dat het gehele dossier digitaal aan u wordt toegestuurd dan kan dat. De daaraan
verbonden kosten bedragen € 25, - exclusief btw.
In afwachting van uw beslissing."
2.20 Op 15 augustus 2022 om 10.38 uur heeft klaagster het volgende aan verweerder
geschreven:
“Dank voor uw bericht.
Wij gaan betalen.
1 Langs deze weg wil ik graag u informeren dat wij hebben besloten om met behoud
van onze rechten met de zaak te stoppen. Wilt u ook in het dossier vastleggen dat
de reden van het dichttimmeren van de deur was dat ik vaker door de poort ben gaan
lopen en de oude dementerende mevrouw (…) (erfgenaam van Arie, schoonmoeder van dhr
G(…) en wonend aan de [adres]) dit niet fijn vond en dus hebben zij onze deur in 2003
dicht getimmerd.
2 Graag ontvang ik een digitale kopie van het gehele dossier.”
2.21 Op 15 augustus 2022 om 14.27 uur heeft verweerder het volgende aan klaagster
geschreven:
“Naar aan leiding van uw onderstaande e-mailbericht bevestig ik dat u heeft besloten
om de zaak te stoppen. In het dossier wordt uiteraard vastgelegd dat u heeft aangegeven
dat de reden van het dichttimmeren van de deur er in bestond dat u vaker door de poort
was gaan lopen en dat de oude dementerende mevrouw (…) dat niet fijn vond, waarna
u de deur in 2003 heeft dichtgetimmerd. Overigens levert dit geen bewijs op voor hetgeen
u stelt richting de wederpartij als deze een en ander betwisten.
Aangezien er een procedure aanhangig is, moet ik de rechtbank berichten dat u de
procedure wenst in te trekken alsmede dat de mondelinge behandeling op 30 augustus
a.s. geen doorgang behoeft te vinden. Dit heb ik gedaan via bijgevoegd B16 formulier.
Uiteraard zal ik ook een kopie van mijn berichtgeving aan de rechtbank aan mr. P(…)
moeten sturen. Zodra deze heeft gereageerd, zal ik u dat uiteraard laten weten.
Afhankelijk van de inhoud van die reactie kan ik vervolgens pas overgaan tot het
sluiten van het dossier en u mijn einddeclaratie doen toekomen. Alsdan zal ik u ook
een digitale kopie van het gehele dossier doen toekomen.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten
verweerder het volgende.
1. Ondanks herhaalde verzoeken om het overleg met de buren te staken en ondanks
alle verstrekte correspondentie over de gevoerde gesprekken als bewijs dat de buren
niet willen onderhandelen, heeft verweerder aangegeven dat hij het noodzakelijk vond
om gesprekken te voeren, waarvoor hij dubbelwerk declareerde.
2. Ondanks herhaalde verzoeken en advies van de kant van klaagster om de kadasterstukken
en de tekst uit 1836 naar begrijpelijk Nederlands te vertalen, heeft verweerder dit
nagelaten. Hierdoor wordt beweerd dat de stukken niet leesbaar zijn.
3. Er is geen kadasteronderzoek gedaan naar de eigendom van de muur en de overdrachtsgeschiedenis
van het perceel 3141 terwijl eigendom van de muur essentieel is voor het verwijderen
van de blokkade.
4. In de conceptdagvaarding zaten veel fouten die meerdere malen gecorrigeerd moesten
worden en hiervoor heeft verweerder dubbel gedeclareerd.
5. Het strookje openbaar gemeentegrond is niet meegenomen in de argumentatie. Erger
nog, er is gesteld dat het feit dat het vroeger openbaar was, niet betekent dat het
nu ook openbaar is, waarbij in een email werd gesuggereerd dat mijn taalgebruik gebrekkig
is en ik de nuances van de Nederlandse taal niet begrijp.
6. Bij het laatste gesprek voor de zitting heeft verweerder te veel nadruk gelegd
op de mogelijkheid dat de tegenpartij in hoger beroep zou gaan, waardoor we in paniek
raakten en besloten om te stoppen. Klaagster vraagt zich af of dit was omdat hij wist
dat hij gebrekkig werk had geleverd.
7. Verweerder weigerde het dossier op papier aan klaagster over te dragen, met de
redenering dat klaagster al digitale stukken had ontvangen, wat voldoende zou zijn.
Echter waren deze digitale stukken verdwenen van de laptop van klaagster.
3.2 De stellingen die klagers aan de klacht ten grondslag hebben gelegd worden
hierna, voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1 Verweerder heeft gesteld dat de klacht te laat is ingediend en dat de klacht
daarom niet-ontvankelijk is. Dit verweer slaagt niet.
5.2 In artikel 46g van de Advocatenwet is bepaald dat een klacht niet-ontvankelijk
wordt verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop
de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het
handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
5.3 De bijstand van verweerder aan klagers is medio 2020 aangevangen. De dagvaarding
is van april 2021. Klagers hebben de klacht op 8 november 2023 ingediend. Dit is binnen
de vervaltermijn.
Maatstaf
5.4 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien
het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit
van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling
geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met
betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat
heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar
hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden
gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen
de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt
een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline
5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Hoewel wat betreft de vaktechnische kwaliteit
geen sprake is van bindende , schriftelijk vastgelegde professionele standaarden,
geldt dat de in art. 46 Advocatenwet bedoelde zorgvuldigheidsnorm nader is uitgewerkt
in binnen de beroepsgroep opgestelde en breed gedragen gedragsregels (laatstelijk:
Gedragsregels 2018). Deze Gedragsregels kunnen de raad dienen als richtlijn, al binden
zij de raad niet (Hof van Discipline 6 december 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:337).
Klachtonderdeel 1) Voortzetting overleg met buren
5.5 De raad overweegt dat een advocaat voorafgaand aan en tijdens een procedure
voor ogen moet houden dat een regeling in der minne de voorkeur verdient (Gedragsregel
5). Een advocaat mag ook niet, zonder overleg of ingebrekestelling, rauwelijks dagvaarden.
Dat verweerder met de buren in overleg is getreden over het geschil met klaagster
past dan ook bij een juiste taakopvatting. Het past bij de verantwoordelijkheid die
verweerder heeft, zowel in de relatie tot klagers als tot de wederpartij, bij de zorgvuldige
behandeling van een zaak. Het is de raad niet gebleken dat verweerder het overleg
onnodig en tegen beter weten in, te lang heeft voortgezet, laat staan dat daarmee
onnodig kosten zijn gemaakt. Klachtonderdeel 1 is ongegrond.
Klachtonderdeel 2) Vertalingen
5.6 Klachtonderdeel 2 ziet op een document uit 1836. Dit document is gebruikt
in het geschil met de buren ter onderbouwing van de stelling van klagers dat in de
muur waarop het geschil met de buren ziet al in 1836 een deur aanwezig was. De raad
stelt voorop dat het document niet onleesbaar is. Volgens het op dit punt onweersproken
verweer heeft de gemachtigde van de buren op de inhoud van het document gereageerd,
met de stelling dat uit het document niet blijkt dat er in 1836 een deur aanwezig
was. De raad leidt hieruit af dat het document ook voor de wederpartij voldoende leesbaar
en begrijpelijk was. De raad heeft gelet op een en ander geen grond om aan te nemen
dat verweerder met het niet leveren van een ‘vertaling’ een onjuiste beslissing heeft
genomen. Dat DAS voor de vertaling budget ter beschikking had gesteld maakt dit niet
anders. Dit budget bracht geen verplichting met zich om het meteen te gebruiken. Dit
kon ook in een later stadium, als het nodig zou blijken. De raad neemt bij zijn oordeel
verder in aanmerking dat verweerder in de dagvaarding een expliciet en onderbouwd
bewijsaanbod heeft gedaan ten aanzien van de stelling dat een deur aanwezig was. Dat
verweerder bij de dagvaarding geen vertaling van het document heeft overgelegd is
gelet op dit alles niet onzorgvuldig of onbetamelijk. Klachtonderdeel 2 is ongegrond.
Klachtonderdeel 3) Geen kadasteronderzoek
5.7 Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat tussen klaagster en de buren
niet in geschil is dat de muur eigendom is van klaagster. Een kadasteronderzoek naar
de eigendom van de muur was daarom niet nodig. Verweerder heeft op dit punt niet onzorgvuldig
of onbetamelijk gehandeld. Klachtonderdeel 3 is ongegrond.
Klachtonderdeel 4) Fouten in de conceptdagvaarding
5.8 Het opstellen van een dagvaarding vergt input van de cliënt. Uiteindelijk
moet de cliënt goedkeuring verlenen aan de advocaat voor het uitbrengen van de dagvaarding.
Het is niet ongebruikelijk dat een conceptdagvaarding daarbij een aantal keren ‘heen
en weer’ wordt gestuurd. Dit past bij een zorgvuldige voorbereiding van de procedure.
De raad is niet gebleken dat verweerder bij het voorbereiden van de dagvaarding onzorgvuldig
heeft gehandeld. Het is de raad ook niet gebleken dat verweerder klaagster onaanvaardbaar
veel concepten heeft voorgelegd. DAS heeft de in dat kader gedeclareerde uren akkoord
bevonden en ervoor dekking verleend. Klagers hebben de klacht op dit punt onvoldoende
feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel 4 is ongegrond.
Klachtonderdeel 5) Strookje gemeentegrond
5.9 Verweerder heeft aangevoerd dat ‘het strookje openbare gemeentegrond' thans
eigendom is van de buren. Het stuk grond was ooit in eigendom van de gemeente. De
gemeente heeft het verjaringsverzoek van de rechtsvoorgangers van de buren echter
gehonoreerd en het stuk daarmee aan hen 'gegeven'.
5.10 Klagers hebben hun stelling dat verweerder over dit stukje grond een onterecht
en onjuist standpunt heeft ingenomen in het licht van het verweer onvoldoende feitelijk
onderbouwd. Klachtonderdeel 5 is ongegrond.
Klachtonderdeel 6) Nadruk op beroep buren
5.11 Verweerder heeft betwist dat hij te veel nadruk heeft gelegd op de mogelijkheid
dat de wederpartij beroep zou instellen. Hij wijst erop dat klagers bevreesd waren
voor de kosten.
5.12 Volgens verweerder heeft hij klaagster tijdens de bespreking voorafgaand
aan de descente laten weten dat de procedure daarmee nog niet geëindigd was. Hij heeft
erop gewezen dat een comparitie van partijen, nadere akten en/of benoeming van een
deskundige zou(den) kunnen volgens op de descente. Hij heeft er ook op gewezen dat,
na een eindvonnis, beroep voor beide partijen open zou staan. Volgens verweerder heeft
klaagster vervolgens zelf besloten om de procedure niet te vervolgen. Verweerder heeft
klaagster er tevens op gewezen dat de wederpartij zou kunnen verzoeken om een proceskostenveroordeling
en dat is ook gebeurd.
5.13 De raad stelt vast dat klaagster en verweerder hebben gecorrespondeerd over
de intrekking van de procedure en de gevolgen daarvan (voor de erfdienstbaarheid/toestand
bij de huizen van partijen en de proceskosten) en dat klaagster uiteindelijk op 15
augustus 2022 heeft gekozen voor intrekking van de zaak. Het is de raad niet gebleken
dat verweerder daarbij onaanvaardbare druk heeft gelegd op klagers of teveel nadruk
heeft gelegd op de mogelijkheid dat de buren beroep zouden instellen. Klachtonderdeel
6 is ongegrond.
Klachtonderdeel 7) weigering overdracht dossier
5.14 Klagers stellen dat zij tevergeefs hebben geprobeerd om een afspraak te
maken om het dossier op te halen.
5.15 Verweerder heeft aangevoerd dat klaagster alle dossierstukken telkens digitaal
heeft ontvangen en dat hij haar heeft laten weten dat zij het fysieke dossier op het
kantoor van verweerder kan ophalen als zij daarvoor een afspraak maakt.
5.16 De raad stelt vast dat verweerder niet weigerachtig is geweest om het dossier
over te dragen. Dat een afspraak op twee door klaagster gewenste data niet lukte,
omdat verweerder elders verplichtingen had, rechtvaardigt niet die conclusie.
5.17 De Raad heeft overigens vastgesteld dat verweerder het dossier had meengenomen
naar de zitting bij de Raad en het bij die gelegenheid aan klaagster heeft overgedragen.
Klachtonderdeel 7 is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma
en M.F.H. Broekman, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken
in het openbaar op 10 maart 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 10 maart 2025