ECLI:NL:TADRSGR:2025:44 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-954/DH/DH 24-955/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:44 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-03-2025 |
Datum publicatie: | 26-03-2025 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klachten over het optreden van advocaten van de Belastingdienst. Deels niet-ontvankelijk vanwege tijdverloop. Dat verweerster klagers stuitings- en/of sommatiebrieven hebben gestuurd, terwijl klagers op Jersey wonen, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
5 maart 2025
in de zaken 24-954/DH/DH en 24-955/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
[…] (klager)
en
[…] (klaagster)
gezamenlijk: klagers
over:
1. […] (24-954/DH/DH)
en
2. […] (24-955/DH/DH)
verweersters
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brieven van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Den Haag (hierna: de deken) van 20 december 2024:
- in zaak 24-954/DH/DH met kenmerk K105 2024;
- in zaak 24-955/DH/DH met kenmerk K107 2024;
en de op de bijbehorende inventarislijsten genoemde bijlagen. Ook heeft de voorzitter
kennis genomen van de e-mail met bijlagen van klager van 17 januari 2025.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klagers wonen sinds 2013 op Jersey. Zij zijn in een geschil verwikkeld met
de Belastingdienst over (onder meer) informatieverzoeken van de Belastingdienst en
de vraag of klagers gehouden zijn aan die informatieverzoeken te voldoen.
1.2 Begin 2020 is mr. S, namens klagers, een kort geding gestart tegen de Belastingdienst.
Klagers vorderden dat de Belastingdienst zou worden geboden het opleggen van navorderingsaanslagen,
inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2008-2014 na te laten, totdat de informatiebeschikkingen
over diezelfde jaren onherroepelijk zouden zijn, op straffe van een dwangsom.
1.3 Verweerster 1 heeft in deze procedure opgetreden namens de Belastingdienst.
Zij heeft een conclusie van antwoord genomen en als eis in reconventie gevorderd dat
klagers wordt bevolen mee te werken aan informatieverstrekking aan de Belastingdienst,
op straffe van een dwangsom.
1.4 Op 4 februari 2020 vond de mondelinge behandeling van het kort geding plaats
bij de voorzieningenrechter van de rechtbank.
1.5 Op 18 februari 2020 is het vonnis in kort geding gewezen. De vorderingen
van klagers zijn afgewezen. De vordering in reconventie is toegewezen: de voorzieningenrechter
heeft klagers bevolen volledig en onvoorwaardelijk mee te werken aan het verstrekken
van de door de Belastingdienst gevraagde gegevens en inlichtingen, binnen vier weken,
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,- per dag, met een maximum van
€ 500.000,-.
1.6 Klagers hebben hoger beroep ingesteld. Verweerster 1 heeft ook in hoger beroep
opgetreden voor de Belastingdienst. Bij arrest in kort geding van 22 december 2020
is het vonnis van 18 februari 2020 bekrachtigd.
1.7 Op 18 maart 2022 is het door klagers ingestelde cassatieberoep zonder motivering
verworpen.
1.8 Verweerster 1 heeft vanaf september 2020 (ongeveer) halfjaarlijks jaar een
brief naar klagers gestuurd, ter stuiting van de door klagers verbeurde dwangsommen
op grond van het vonnis van 18 februari 2020. Het gaat om brieven van onder meer:
- 12 februari 2021;
- 20 augustus 2021;
- 25 juli 2022;
- 18 januari 2023.
1.9 Op 10 maart 2023 heeft klager, mede namens klaagster, in een e-mail aan verweerster
1 geëist dat de “zogenaamde stuitingsbrieven worden stop gezet”. Klager stelt dat
sprake is van het onbevoegd opleggen van stuitingsmededelingen, dat de dwangsom onmogelijk
kan worden uitgevoerd en dat sprake is van onbevoegd handelen door Nederlandse entiteiten
te Jersey.
1.10 Bij brief van 23 maart 2023 schrijft verweerster 1 aan klagers dat zij niet
(naar behoren) aan het rechtelijk bevel hebben voldaan, waardoor de Belastingdienst
voornemens is een nieuw kort geding tegen klagers aanhangig te maken. Verweerster
1 schrijft dat in dit kort geding zal worden gevorderd dat klagers worden veroordeeld
tot nakoming van de informatieplicht, zoals omschreven in het vonnis van 18 februari
2020, op straffe van lijfsdwang. Verweerster 1 biedt klagers nog een laatste mogelijkheid
om aan de informatieplicht te voldoen.
Verweerster 1 heeft een conceptdagvaarding als bijlage bij haar bericht gevoegd.
1.11 Op 25 juli 2023 heeft klager, mede namens klaagster, de Staat c.q. de Belastingdienst
aansprakelijk gesteld voor alle handelingen binnen de Jersey jurisdictie die vanaf
2016 onbevoegd, onrechtmatig en zonder toestemming van de Jersey Government hebben
plaatsgevonden.
1.12 Bij brief van 2 november 2023 schrijft verweerster 2 aan klagers dat zij
op 30 maart 2023 informatie hebben verstrekt en dat de Belastingdienst heeft geconstateerd
dat de informatieverstrekking onvolledig is geweest. Met 13 punten wordt gespecificeerd
welke informatie ontbrak. Verweerster 2 schrijft dat zij klagers een laatste mogelijkheid
biedt om een kortgedingprocedure – waarin zal worden gevorderd dat klagers worden
veroordeeld tot nakoming van de informatieplicht, op straffe van lijfsdwang – te voorkomen
door alle verzochte inlichtingen uiterlijk op 17 november 2023 te verstrekken.
1.13 Op 6 november 2023 hebben klagers gereageerd in een e-mail aan verweerster
2. Klagers hebben daarin (opnieuw) onder meer gesteld dat het de Staat aan rechtsmacht
ontbreekt om inlichtingen rechtstreeks op te vragen aan Jersey inwoners binnen de
Jersey jurisdictie
1.14 Op 6 maart 2024 heeft klager aangifte gedaan tegen verschillende medewerkers
van de Belastingdienst en verweerster 1.
1.15 Op 13 mei 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster
1.
1.16 Op 15 mei 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster
2.
1.17 Op 10 juni 2024 heeft verweerster 1 nogmaals een stuitingsbrief aan klagers
gestuurd, soortgelijk als de brieven genoemd onder 1.8.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweersters tuchtrechtelijk
verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
2.2 Klagers verwijten verweerster 1 het volgende.
a) Verweerster 1 heeft in een veelheid gevallen direct als advocaat opgetreden
binnen een andere jurisdictie (Jersey) terwijl deze aldaar niet als advocaat is geregistreerd
volgens de lokale advocatenwet (‘Advocates and solicitors Jersey law 1997’).
b) Verweerster 1 heeft de rechtbank en het gerechtshof onjuiste rechtsgronden
aangedragen zodat de rechters bewust op het verkeerde been zijn gezet (misleid) tijdens
een civiele gerechtelijke voorzieningenprocedure in 2020 door de advocaat waarbij
een rechtstreekse civiele dwangsom is verzocht binnen de Jersey-jurisdictie.
c) Verweerster 1 heeft op 23 maart 2023 een directe dreiging van lijfsdwang gedaan
binnen de Jersey-jurisdictie indien belanghebbende als Jersey inwoner de inlichtingen
niet alsnog aanlevert.
d) Verweerster 1 heeft meerdere stuitingsbrieven op gegrond van art. 4:107 BW
rechtstreeks opgelegd te Jersey in de periode 2020 t/m 2023. De stuitingsbrieven zouden
het recht op de dwangsom moeten veilig stellen binnen de Jersey-jurisdictie.
2.3 Klagers verwijten verweerster 2 het volgende:
e) Verweerster 2 heeft direct als advocaat opgetreden binnen een andere jurisdictie
(Jersey) terwijl deze aldaar niet als advocaat is geregistreerd volgens de lokale
advocaten wet.
f) Verweerster 2 heeft op 2 november 2023 een directe dreiging van lijfsdwang
gedaan binnen de Jersey-jurisdictie indien belanghebbende als Jersey inwoner inlichtingen
niet aanlevert aan de Staat.
2.4 Klager heeft de genoemde klachtonderdelen in zijn klachtbrief gemotiveerd
toegelicht. De voorzitter zal hierna, waar nodig, daarop ingaan.
3 VERWEER
3.1 Verweersters hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Het gaat om een klacht over advocaat van de wederpartij van klagers. Voorop
staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn
cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze
vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat
zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen
feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c)
de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij
geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de
hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen
mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is
de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te
wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel b)
4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en onder a van de Advocatenwet wordt
een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien deze wordt ingediend na het verloop
van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis
heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking
heeft. Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval
de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden.
In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de
gevolgen redelijkerwijs als bekend worden zijn aan te merken.
4.3 Dit klachtonderdeel richt zich tegen de stellingen en standpunten die verweerster
1 in 2020 in de civiele procedure, zowel bij de rechtbank als het gerechtshof, heeft
aangedragen. Klagers hebben in 2020 kennis genomen van de conclusie van antwoord van
verweerster, alsook wat zij ter zitting en in hoger beroep heeft aangedragen. De klacht
hierover is op 13 mei 2024 ingediend en daarmee buiten de termijn van drie jaar.
4.4 Dat sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 46g lid 2 van
de Advocatenwet is de voorzitter niet gebleken. Klagers stellen nog dat in 2023 stukken
boven water zijn gekomen, waarbij zij verwijzen naar bijlage 3 (een e-mail van klagers
van 10 maart 2023). Voor zover deze stukken al betekenen dat klagers pas hierdoor
met de gevolgen van het handelen of nalaten van verweerster 1 bekend zijn geworden,
geldt zij dan binnen één jaar daarover (de termijn van lid 2) hadden moeten klagen.
Dat hebben zij niet gedaan.
4.5 De voorzitter verklaart dit klachtonderdeel daarom niet-ontvankelijk op grond
van artikel 46g lid 1 Advocatenwet.
Overige klachtonderdelen
4.6 Alle overige klachtonderdelen zien er in de kern op dat verweersters, namens
de Belastingdienst, stuitings- en/of sommatiebrieven aan klagers hebben gestuurd,
terwijl klagers op Jersey wonen. De voorzitter is van oordeel dat het verweersters
vrij stond om klagers op die manier aan te schrijven. Het enkele feit dat klagers
op Jersey wonen en niet in Nederland, maakt niet dat verweersters dergelijke brieven
niet mochten sturen. Zij hebben het belang van de cliënt behartigd binnen de ruime
mate van vrijheid die hen toekwam. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is de
voorzitter niet gebleken. De klacht is daarom voor het overige kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
in zaak 24-954/DH/DH:
- klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet,
niet-ontvankelijk;
- de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
in zaak 24-955/DH/DH:
- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 5 maart 2025