ECLI:NL:TADRSGR:2025:41 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-644/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:41 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-03-2025 |
Datum publicatie: | 26-03-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-644/DH/RO |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerder heeft een voorschot van klaagster aanvaard en bijstand beloofd. Hij heeft bij klaagster ook de schijn gewekt dat hij met de zaak bezig was, maar hij heeft vervolgens de termijn voor het instellen van een procedure zonder behoorlijke uitleg laten verstrijken. Verweerder heeft klaagster ook niet geïnformeerd toen hij zijn praktijk moest staken, eerst als gevolg van de schorsing op grond van artikel 60b Advocatenwet en vervolgens door zijn uitschrijving van het tableau. Over de financiële kant van de zaak heeft verweerder klaagster dubbel benadeeld. Eerst door met haar een ongeoorloofde afspraak te maken dat zij haar voorschot terugkrijgt “als er niets lukt” en vervolgens door geen cent terug te betalen nadat hij de termijn voor het instellen van een procedure bij de kantonrechter onbenut had laten verstrijken. De raad rekent het verweerder ook aan dat hij klaagster na het verstrijken van de termijn niet (behoorlijk) heeft geïnformeerd over de gevolgen daarvan en daarover jegens klaagster een laconieke houding heeft ingenomen. Verweerder heeft daarmee het vertrouwen in zijn eigen beroepsuitoefening en het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Schorsing voor de duur van twaalf weken, waarvan twee voorwaardelijk. Bijzondere voorwaarde: terugbetaling van het door klaagster betaalde voorschot. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 maart 2025 in
de zaak 24-644/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 6 juni 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 29 augustus 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/85
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 januari 2025. Daarbij
was klaagster aanwezig. Verweerder heeft de raad laten weten dat hij niet bij de zitting
aanwezig kon zijn.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 23. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de e-mail van 3 september 2024 van verweerder en van de e-mail van 23 september
2024, met bijlagen, van klaagster.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft bij de huurcommissie een procedure gevoerd rondom vochtproblemen
in haar woning. De huurcommissie heeft klaagster bij beslissing van 24 januari 2024
in het ongelijk gesteld. Klaagster had acht weken de tijd om de beslissing van de
huurcommissie voor te leggen aan de kantonrechter en heeft in dat verband contact
gezocht met verweerder.
2.3 Op 9 februari 2024 heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven:
“Dank voor uw bericht. Kunt u bewijsstukken mailen of appen naar 06-(…) van uw zaak
dan kan ik er snel naar kijken. Dit soort zaken doe ik erg vaak dus u bent aan het
goede adres.”
2.4 Uit WhatsApp berichten blijkt dat klaagster verweerder vanaf 9 februari 2024
voor de beoordeling van haar zaak relevante stukken heeft gestuurd. Uit die berichten
blijkt ook dat verweerder voor zijn bijstand een voorschot van € 1000,- vraagt en
hij schrijft daarover dat klaagster haar geld terug krijgt als “er niets lukt”.
2.5 Op 21 februari 2024 heeft klaagster een voorschot van € 1.000,- aan verweerder
betaald.
2.6 Uit de WhatsAppberichten blijkt verder dat verweerder op 28 februari 2024
de woning van klaagster heeft bezocht. Op 20 maart heeft klaagster verweerder erop
gewezen dat het de laatste dag was voor het instellen van de procedure bij de kantonrechter.
Verweerder heeft daarop als volgt gereageerd:
- Ja klopt maar daar hebben we niks aan nu
- Dus die termijn is niet belangrijk nu.
- We moeten eerst uitzoeken wat nu de oorzaak is enz (…)
- Als er nieuwe dingen aan het licht komen dan geldt die termijn niet meer
2.7 Bij beslissing van 23 april 2024 heeft de raad verweerder als advocaat geschorst
op grond van artikel 60b Advocatenwet.
2.8 Op 14 mei 2024 heeft verweerder zich als advocaat uitgeschreven.
2.9 Op 23 mei 2024 heeft klaagster het volgende geschreven aan verweerder:
“Het is erg vervelend om te horen dat u bent geschorst en u kunt hierdoor mijn zaak
niet meer oppakken. Ik heb in februari 2024 aan u voorschot van €1000,00 betaald om
de zaak in behandeling te nemen, gezien de situatie is verder geen actie gekomen,
want ik zit nog in het probleem. Hierbij verzoek ik u vriendelijk het bedrag aan mij
terug te storten op iban: (…)”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerder het volgende.
3.2 Klaagster heeft verweerder gevraagd om bijstand bij een huurkwestie en klaagster
heeft daarvoor een voorschot van € 1.000,- betaald. Verweerder heeft echter niets
voor klaagster gedaan.
3.3 De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden
hierna, voor zover van belang, besproken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht aangevoerd dat de geschillencommissie over
de zaak moet oordelen.
4.2 Verweerder heeft er verder op gewezen dat hij geen inkomen of vermogen heeft
en dat hij waarschijnlijk in de schuldsanering terecht zal komen.
4.3 Verweerder wijst er ook op dat hij geen advocaat meer is en dat het daarom
geen zin heeft dat de tuchtrechter over de zaak oordeelt.
4.4 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid/bevoegdheid
5.1 De omstandigheid dat (het kantoor van) verweerder is aangesloten bij de geschillencommissie
doet niet af aan de bevoegdheid van de tuchtrechter om over de klacht van klaagster
te oordelen.
Maatstaf
5.2 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende
klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel
46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel
10a Advocatenwet. De tuchtrechter toetst daarbij of de advocaat heeft gehandeld met
de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in
de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden
aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open
karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter
per geval beoordeeld.
Klacht
5.3 De klacht is gegrond. Verweerder heeft klaagster toegezegd om bijstand te
verlenen en heeft daarvoor een voorschot in rekening gebracht dat door klaagster is
voldaan. Klaagster heeft verweerder voorzien van de voor de zaak relevante informatie.
Verweerder heeft een begin gemaakt met de behandeling van de zaak, in deze zin dat
hij de stukken van klaagster in ontvangst heeft genomen en de woning van klaagster
heeft bezocht. Verweerder heeft echter de termijn voor het instellen van de procedure
bij de kantonrechter ongebruikt laten verstrijken, ondanks dat klaagster hem meerdere
malen op de termijn heeft gewezen en heeft gevraagd naar de stand van zaken. Verweerder
heeft de belangen van klaagster door zijn nalaten geschaad en heeft bovendien verzuimd
klaagster omtrent zijn aanpak of gekozen strategie (behoorlijk) te informeren. Dat
is onzorgvuldig en onbetamelijk.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft een voorschot van klaagster aanvaard en bijstand beloofd.
Hij heeft bij klaagster ook de schijn gewekt dat hij met de zaak bezig was, maar hij
heeft vervolgens de termijn voor het instellen van een procedure zonder behoorlijke
uitleg laten verstrijken. Verweerder heeft klaagster ook niet geïnformeerd toen hij
zijn praktijk moest staken, eerst als gevolg van de schorsing op grond van artikel
60b Advocatenwet en vervolgens door zijn uitschrijving van het tableau.
6.2 Over de financiële kant van de zaak heeft verweerder klaagster dubbel benadeeld.
Eerst door met haar een ongeoorloofde afspraak te maken dat zij haar voorschot terugkrijgt
“als er niets lukt” en vervolgens door geen cent terug te betalen nadat hij de termijn
voor het instellen van een procedure bij de kantonrechter onbenut had laten verstrijken.
De raad rekent het verweerder ook aan dat hij klaagster na het verstrijken van de
termijn niet (behoorlijk) heeft geïnformeerd over de gevolgen daarvan en daarover
jegens klaagster een laconieke houding heeft ingenomen. Verweerder heeft daarmee
het vertrouwen in zijn eigen beroepsuitoefening en het vertrouwen in de advocatuur
geschaad. De raad acht de handelwijze van verweerder laakbaar en vindt een forse maatregel
daarom op zijn plaats.
6.3 De raad zal verweerder een schorsing in de uitoefening van de praktijk opleggen
voor de duur van twaalf weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. Behalve de algemene
voorwaarde van een proeftijd zal de raad aan het voorwaardelijke deel van de schorsing
als bijzondere voorwaarde verbinden dat verweerder het door klaagster betaalde voorschot
van € 1.000,- volledig moet terugbetalen, binnen vier weken nadat deze beslissing
onherroepelijk is geworden. De raad gaat daarbij voorbij aan de door verweerder gestelde
betalingsonmacht, omdat verweerder deze niet feitelijk heeft onderbouwd. Het moge
zo zijn dat verweerder het financieel moeilijk heeft, maar als hij wil dat daarmee
rekening wordt gehouden zal hij dit feitelijk moeten onderbouwen. Verweerder heeft
geschreven dat hij in de bijstand zit, dat hij schuldhulp heeft en dat hij waarschijnlijk
de schuldsanering ingaat, maar hoe de vork precies in de steel zit heeft hij niet
uitgelegd. Verweerder is ook niet op de zitting van de raad verschenen voor het geven
van een nadere toelichting of voor het treffen van een regeling. De raad ziet gelet
op een en ander geen grond om de proceskostenveroordeling te matigen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar
vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster
geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door.
7.2 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk
voor de duur van twaalf weken op, waarvan twee weken voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de schorsing niet ten uitvoer zal
worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond
dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet
heeft nageleefd:
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden
proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde
gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze
beslissing onherroepelijk wordt;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen vier weken na het onherroepelijk
worden van deze beslissing aan klaagster het door haar betaalde voorschot van € 1.000,-
terugbetaalt, waartoe klaagster binnen twee weken na de datum van deze beslissing
haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder doorgeeft;
- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken
na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden
schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd
maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd
dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven];
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma en M.F.H. Broekman, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 10 maart 2025