ECLI:NL:TADRSGR:2025:29 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-935/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:29
Datum uitspraak: 19-02-2025
Datum publicatie: 20-02-2025
Zaaknummer(s): 24-935/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat die heeft opgetreden voor een VVE. Klager is een van de leden van die VVE. Verweerster heeft een vaststellingsovereenkomst opgesteld die door alle VVE leden is ondertekend. De klacht van klager over de inhoud van die vaststellingsovereenkomst is gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 19 februari 2025
in de zaak 24-935/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager


over:

verweerster
gemachtigde: mr. R.H.W. van Ewijk

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 16 december 2024 met kenmerk R 2024/114 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 16. De voorzitter heeft ook kennis genomen van de e-mail van 24 december 2023, met bijlage, van klager.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager is eigenaar van een appartementsrecht en daarmee lid van een Vereniging van Eigenaars (hierna: de VvE). Binnen de VvE, met vier leden, bestond een conflict over een wijziging van de splitsingsakte.
1.2 Bij rechterlijke beschikking van 6 juni 2024 is een machtiging verleend ter vervanging van de medewerking van klager bij het wijzigen van de splitsingsakte.
1.3 Op 25 juni 2024 heeft verweerster aan klager laten weten dat zij van K, een van de andere leden van de VvE, had vernomen dat binnen de Vve overeenstemming was bereikt en dat zij in dat verband een vaststellingsovereenkomst zou opstellen.
1.4 Op 29 juni 2024 hebben de vier leden van de VvE de vaststellingsovereenkomst ondertekend, zij het dat klager en zijn echtgenoot dat “onder protest, niet akkoord met punt 13 en 15” hebben gedaan. In artikel 13 van de vaststellingsovereenkomst staat dat alle advocaatkosten ”zijnde € 1.226,-“ die vanaf 10 juni 2024 tot het moment van ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst zijn gemaakt voor rekening van de VvE komen. Bij deze bepaling staat “onder protest”. Dat staat ook bij artikel 15, waarin is vastgelegd dat discussies binnen de VvE zullen stoppen en dat de leden in de toekomst op goede voet met elkaar zullen staan.
1.5 Op 1 juli 2024 heeft verweerster een bedrag van totaal € 1.572,47 gedeclareerd bij K. Het gaat om € 1.226,- aan honorarium, vermeerderd met zes procent kantoorkosten en btw.
1.6 Op 20 augustus 2024 heeft verweerster het volgende geschreven aan de heer K:
“Allereerst is nooit bepaald dat alleen kosten die verband hielden met de vso door de VvE betaald zouden worden. In de vso, die door iedereen getekend is, staat dat alle kosten na 10 juni voor rekening van de VvE komen. Maar bovendien geldt dat zo goed als alle kosten die gemaakt zijn na de 10e betrekking hebben op de vso en het afhandelen van de zaak. Dat geldt slechts niet voor de twee telefoontje die ik met makelaars heb gehad. Dat is in totaal 18 minuten, dat is ex. btw en kantoorkosten € 58,50.
De reden dat we dit op deze manier overeengekomen zijn is omdat er in een eerder stadium ook al veel kosten door jou gemaakt zijn ten behoeve van de VvE of leden van de VvE. Zo zijn er op verzoek van leden aanpassingen aan het verzoekschrift gemaakt, die vervolgens ook weer verwijderd moesten worden. Daarnaast is er in een eerder stadium ook al veelvuldig contact geweest met de notaris voor het opstellen van de akte.
In het kader van de regeling dat de kosten van na 10 juni voor rekening van de VvE zouden komen, heb jij die kosten voor jouw rekening genomen.
Je kan betaling van de VvE dus afdwingen. Het lijkt mij ook onverstandig als de VvE haar afspraken niet na zou komen, die tot stand zijn gekomen door een meerderheidsbesluit.
Er is slechts één eigenaar die het niet met deze betaling eens was, maar die heeft geen meerderheid. Er is dus gewoon een geldig besluit tot stand gekomen en de VvE is gehouden tot betaling.”
1.7 Op 23 augustus 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft ten onrechte kosten gedeclareerd, althans een onjuiste declaratie opgesteld.
b) Verweerster heeft een onjuiste of onvolledige vaststellingsovereenkomst opgesteld.
2.2 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat het klachtrecht uit de Advocatenwet niet is bedoeld voor een ieder, maar slechts voor degene die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang is getroffen of kan worden getroffen.
4.2 De voorzitter is van oordeel dat klager geen rechtstreeks belang heeft bij klachtonderdeel a. Klager verwijt verweerster in klachtonderdeel a dat zij in de vaststellingsovereenkomst een bedrag aan advocaatkosten van € 1.226,- heeft opgenomen, terwijl in werkelijkheid € 1.572,47 in rekening is gebracht.
4.3 In de vaststellingsovereenkomst is echter overeengekomen dat deze advocaatkosten voor rekening zouden komen van de VvE. Het is dus de VvE die een hoger bedrag moet betalen dan het in de vaststellingsovereenkomst genoemde bedrag. Het gaat hier dus om een belang van de VvE, niet van klager. Klager heeft als lid van de VvE slechts een afgeleid belang, maar dat is in het licht van de zelfstandige betalingsverplichting van de VvE onvoldoende om over dit punt te kunnen klagen. De voorzitter verklaart klager in klachtonderdeel a daarom niet-ontvankelijk.
4.4 Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of het in de vaststellingsovereenkomst opnemen van een bedrag dat nog niet was verhoogd met kosten en btw onbetamelijk is.
4.5 Dat ligt anders bij klachtonderdeel b. Dit klachtonderdeel ziet op de deugdelijkheid van de vaststellingsovereenkomst. Klager is partij bij de vaststellingsovereenkomst. Deze overeenkomst bevat ook bepalingen die in het bijzonder zien op klager. Zo is in artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst bepaald dat klager berust in de beschikking van de rechtbank van 6 juni 2024 en in artikel 10 is een betalingsverplichting van K aan klager opgenomen. Ook artikel 14 over medewerking aan de wijziging van de splitsingsakte richt zich uitsluitend tot klager. Gelet hierop heeft klager een rechtstreeks belang bij het onderwerp van klachtonderdeel b.
4.6 Naar het oordeel van de voorzitter moet klachtdeel b echter kennelijk ongegrond worden verklaard. Hiervoor is redengevend dat klager de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend, zoals ook de andere VvE-leden dat hebben gedaan. Met deze unanieme instemming met de vaststellingsovereenkomst moet als vaststaand worden aangenomen dat de inhoud ervan overeenkomt met dat wat partijen hebben afgesproken. Dat geldt ook voor de beide punten waarvoor klager een voorbehoud heeft gemaakt. Dat voorbehoud doet er immers niet aan af dat klager zich met al het overige akkoord heeft verklaard. Overigens zag het protest van klager slechts op de advocaatkosten die bij klachtonderdeel a al aan de orde zijn gekomen en op de bepaling dat de VvE-leden op goede voet zullen staan met elkaar. Zonder nadere toelichting, die klager niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat deze beide voorbehouden met zich zouden brengen dat de vaststellingsovereenkomst in zijn geheel onvolledig of onjuist zou zijn.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
Klachtonderdeel a, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;
klachtonderdeel b, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 19 februari 2025