ECLI:NL:TADRSGR:2025:26 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-881/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:26 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-02-2025 |
Datum publicatie: | 20-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-881/DH/DH |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over de kwaliteit van de bijstand in een pensioenkwestie en in een arbeidszaak kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van
12 februari 2025 in de zaak 24-881/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van 29 november 2024 van de waarnemend deken van
de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk
K024 2024 mh/lb en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 8
(inhoudelijk) en 1 tot en met 12 (procedureel). De voorzitter heeft verder kennis
genomen van e e-mail van 21 december 2025, met bijlagen, van de zijde van klager.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Verweerster heeft klager bijgestaan in een pensioenkwestie en een kwestie
over arbeidsvoorwaarden. Klager is voor rechtsbijstand verzekerd bij Stichting Achmea
Rechtsbijstand (hierna: SAR en Achmea). Via SAR is klager bij verweersters kantoor
terecht gekomen.
Pensioenkwestie
1.2 Op 25 maart 2020 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in de pensioenkwestie.
Op 6 september 2022 heeft het gerechtshof het vonnis bekrachtigd. De uitspraak in
de pensioenkwestie kwam erop neer dat de werkgever van klager de met hem overeengekomen
pensioenregeling niet had mogen wijzigen. Als gevolg van deze uitspraak diende de
werkgever met terugwerkende kracht tot 1 november 2018 een aanvullend pensioen voor
klager onder te brengen.
1.3 Klager en de werkgever zijn overeengekomen dat het aanvullende pensioen zou
worden ingekocht bij PGB. Over de aanvullende te verzekeren bedragen moesten zij nog
overeenstemming bereiken. In opdracht van klager is in dat verband een berekening/advies
gemaakt door mevrouw S. Dat kwam erop neer dat het met terugwerkende kracht tot 1
november 2018 te verzekeren pensioen € 552,11 (ouderdomspensioen) en € 1.487,78 (partnerpensioen)
bedroeg. In opdracht van de werkgever is een gelijksoortige berekening gemaakt met
een andere uitkomst. Volgens die berekening moest voor het ouderdomspensioen ter waarde
van € 293,94 en het partnerpensioen ter waarde van € 909,25 worden bijverzekerd.
1.4 Tussen klager, verweerster en mevrouw S is tussen 7 en 9 maart 2023 gecorrespondeerd
over de pensioenberekening. Uit de e-mails blijkt dat mevrouw S van mening is dat
de berekening op basis van de werkelijke indexeringspercentages (ex nunc) moet worden
uitgevoerd en dat de berekening van de werkgever daarom correct is. Uit de e-mails
blijkt verder dat klager een berekening ex tunc voorstaat, maar dat verweerster van
mening is dat die berekening juridisch geen stand zal houden. Op 9 maart 2023 heeft
klager aan verweerster en mevrouw S geschreven dat hij zich erbij neerlegt, met het
oog op de voortgang en dat hij graag ziet dat bij PGB berekeningen worden opgevraagd.
1.5 Op 9 maart 2023 heeft mevrouw S aan de actuaris van de werkgever laten weten
dat klager instemt met de berekeningen zoals gemaakt in opdracht van de werkgever.
Daarop is door de actuaris van de werkgever bij PGB een offerte opgevraagd.
1.6 Op 10 maart 2023 heeft verweerster klager over een en ander geïnformeerd.
Op 12 maart heeft klager aan verweerster en mevrouw S laten weten dat hij niet akkoord
is met de bedragen van de werkgever en dat hij uitging van de laatste berekening van
mevrouw S (€ 471,73 ouderdomspensioen en € 922,96 partnerpensioen).
1.7 Op 4 mei 2023 heeft de heer S in opdracht van klager een second opinion gegeven
over de pensioenkwestie. De conclusie van de second opinion is als volgt:
“4. Conclusie Er liggen nu concreet twee elkaar betwistende berekeningen van de
extra pensioeninkoop over de jaren tot en met 2022. Die twee berekeningen zijn eigenlijk
twee verschillende zienswijzen op de rechterlijke uitspraak, die beiden beargumenteerd
kunnen worden. Naar ons inzien ken het beste voor de meest praktische oplossing worden
gekozen waarbij de kennis op het moment van het vonnis of het arrest bepalend is:
voor het verleden wordt het werkelijke pensioenverschil vergoed, voor de toekomst
wordt een realistische inschatting gemaakt, waarbij de kennis over de hoge indexatie
van PGB per 1 januari 2023 niet gebruikt mag worden. Aangezien de toeslagverlening
in beide regelingen onzeker en in de Aegon-regeling niet zuiver is, dient deze bij
de pensioeninkoop buiten beschouwing gelaten te worden. Daardoor zal de compensatieberekening
over het verleden aangepast moeten worden, waarbij tegelijk het verschil in de pensioenleeftijd
ingebouwd kan worden.”
1.8 Vervolgens hebben klager, verweerster en SAR gecorrespondeerd over de vraag
of verweerster haar bijstand aan klager in de pensioenkwestie zou moeten voortzetten.
1.9 Op 15 mei 2023 heeft verweerster aan SAR geschreven dat zij en klager gezamenlijk
verzoeken om de pensioenkwestie aan een andere advocaat over te dragen.
1.10 Op 2 augustus 2023 heeft PGB aan mr. De G (advocaat van de werkgever) laten
weten dat klager tegen een koopsom van € 8.955,76 een ouderdomspensioen van € 293,94
en een partnerpensioen van € 909,25 (bruto per jaar) krijgt.
1.11 Verweerster heeft dit bericht ontvangen van mr. Van G, met de mededeling
dat de werkgever de geoffreerde koopsom voor afkoop van het pensioen van klager zal
storten. Op 3 augustus 2023 heeft verweerster het bericht doorgestuurd naar klager,
met de volgende begeleidende tekst:
“(...) Duidelijk is dat de tijd dringt voor overdracht aan een andere advocaat.
Ik verzoek je daarvoor maatregelen te treffen.
Ik kan intussen voor je reageren als volgt:
Geachte collega, Namens cliënt deel ik u mede dat hij geen toestemming verleent
voor storting van dit bedrag. Indien uw cliënte desondanks tot storting overgaat,
zal eventueel daaruit voortvloeiende schade op uw cliënte verhaald worden.”
1.12 Klager heeft verweerster dezelfde dag verzocht om aan het bericht aan mr.
De G toe te voegen dat de werkelijke pensioenverschillen in de periode 1 november
2018 en 31 december 2022 € 889,95 (ouderdomspensioen) en € 1.464,69 (partnerpensioen)
bedragen. Op 4 augustus 2023 heeft verweerster daarop als volgt geantwoord:
“Zoals jou bekend, kan ik mij niet vinden in de aanvulling die jij gemaakt hebt.
Ik zal die aanvulling dus ook niet mailen aan de wederpartij.
Alternatief is dat ik mij nu officieel onttrek van deze zaak en jij zelf de mail
verstuurt of een andere advocaat cq jurist dat laat doen. Ook over de aanvullende
mail zal ik geen advies kunnen geven nu de zaak overgedragen moet worden aan een andere
advocaat. Ik verzoek je dat dus nu ook spoedig te regelen.
Ik verneem graag je reactie.”
1.13 Op 4 augustus 2023 heeft klager getelefoneerd en gecorrespondeerd met de
klachtfunctionaris van het kantoor van verweerster.
1.14 Op 7 augustus 2023 heeft verweerster aan mr. De G laten weten dat klager
geen toestemming geeft voor de storting. Verweerster heeft haar bericht ter kennisneming
naar klager gestuurd.
1.15 Op 16 augustus 2023 heeft mr. De G het volgende aan verweerster geschreven:
“Zoals u in de conclusie van antwoord heeft kunnen lezen, heeft cliente de koopsom
bij PGB gestort. Cliente is van mening dat, voor zover het de periode tot en met 2022
betreft, het geschil over de wijziging van de pensioenregeling is afgehandeld.”
1.16 Op 16 augustus 2023 om 10.36 uur heeft verweerster het bericht van mr. De
G doorgestuurd en verder het volgende aan klager geschreven:
“Ik besef mij dat dit tegen jouw wens is. Het is aan een andere advocaat / jurist
om hier verder al dan niet iets tegen te doen, als je dat wil. Heb je al verder bericht
over de klachtenregeling en/of geschillenregeling van Achmea?”
1.17 Om 14.47 uur heeft verweerster nog het volgende geschreven:
“Nu de koopsom is gestort, is naar mijn mening voldaan aan de onderling gemaakte
afspraak over de storting van de koopsom. Ik besef dat jij het daarmee niet eens bent.
Dat is de reden dat ik eerder aangegeven heb dat onze samenwerking zal moeten eindigen
en ik jou hierin niet langer kan bijstaan. Het is aan jou om de zaak bij een andere
advocaat/jurist onder te brengen. Ook is het jouw verantwoordelijkheid om dit te regelen
met Achmea qua dekking danwel een advocaat/jurist op eigen kosten aan te trekken.
Ik heb nog niet gezien dat er inmiddels overeenstemming is met Achmea over de vraagstelling
voor de Geschillenregeling waar jij een beroep op hebt gedaan, maar dat is een kwestie
tussen jou en Achmea waar ik volgens mij buiten sta. Mocht er in dat kader informatie
van mij worden verlangd dan zal ik die natuurlijk wel verstrekken.
Hierbij bericht ik je dus, dat ik mijn werkzaamheden in de pensioenzaak formeel
beëindig en mij onttrek aan deze zaak. Uiteraard zal ik op jouw verzoek nog zorgdragen
voor een goede overdracht van het dossier, zodra een eventuele nieuwe advocaat/jurist
bekend is. Ook zal ik bereid blijven eventuele vragen van Achmea (na overleg en toestemming
van jou) te beantwoorden. Ik zal Achmea hierover eveneens berichten en ik zal de wederpartij,
althans [mr. De G], laten weten dat ik mij heb onttrokken aan deze zaak en dat zij
zich in het vervolg rechtstreeks tot jou moet wenden.
Voor wat betreft de lopen zaak/procedure aangaande de arbeidsvoorwaarden ben ik
bereid jou daarin te blijven bijstaan. Dit kan ik echter alleen doen, als jij mij
expliciet laat weten dat je er vertrouwen in hebt dat ik jouw belangen op een goede
wijze behartig. Mocht je dat vertrouwen niet hebben, dan is het mij namelijk niet
toegestaan om voor jou te blijven optreden. In dat geval zal ik mij ook aan de arbeidszaak
moeten onttrekken. Ik verneem graag je schriftelijke reactie hierop, voordat ik verder
kan gaan met deze zaak. Uiteraard kan dit na terugkeer van jouw vakantie. (…)”
1.18 Op 29 januari 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.19 Klager heeft in 2023 een beroep gedaan op de bij SAR geldende geschillenregeling
om een nieuwe advocaat in de arm te kunnen nemen. In dat kader is op 14 februari 2024
aan SAR een bindend advies gegeven door mr. Th, pensioenadvocaat. Hij concludeert
dat verweerster er op 9 maart 2023 van mocht uitgaan dat klager had ingestemd met
de bedragen € 293,94 (ouderdomspensioen) en € 909,25 (partnerpensioen) en dat terugkomen
op het akkoord over deze bedragen geen redelijke kans van slagen heeft.
Arbeidsvoorwaardenkwestie
1.20 Vanaf november 2021 heeft (het kantoor van) verweerster klager bijstaan
in een kwestie met zijn werkgever over eenzijdige wijziging en niet nakoming van arbeidsvoorwaarden.
Nadat verweerster de bijstand aan klager in de pensioenkwestie had neergelegd heeft
zij hem gevraagd of zij haar bijstand in de arbeidszaak kon voortzetten. Klager heeft
deze vraag op 24 augustus 2023 bevestigend beantwoord.
1.21 In het geschil over de arbeidsvoorwaarden heeft de rechtbank op 13 december
2023 vonnis gewezen. In herstelvonnissen van 17 januari 2024 en 31 januari 2024 zijn
kennelijke fouten uit het vonnis van 13 december 2023 hersteld. De rechtbank heeft
klager grotendeels in het ongelijk gesteld.
1.22 Op 5 januari 2024 heeft de werkgever van klager hem een schriftelijk voorstel
gedaan ten aanzien van wijzingen van de arbeidsvoorwaarden van klager inzake de persoonlijke
bonusberekening.
1.23 Op 9 januari 2024 heeft verweerster gereageerd op het verzoek van klager
om het vonnis te laten betekenen aan de werkgever. Verweerster heeft uitgelegd dat
betekening geen zin heeft, omdat de werkgever heeft voldaan aan de in het vonnis opgelegde
betalingsverplichting en omdat betekening in relatie tot de door de rechtbank uitgesproken
verklaring voor recht geen functie heeft.
1.24 Op 13 januari 2024 heeft klager zijn concept reactie op de brief van zijn
werkgever voorgelegd aan verweerster. Op 15 januari 2024 heeft verweerster laten weten
dat deze kwestie met de werkgever niet valt “onder de uitbesteding van de zaak die
zij van Achmea ontving” en dat zij daarom niet zal reageren op de conceptreactie van
klager.
1.25 Op 16 januari 2024 heeft klager aan het kantoor van verweerster en SAR geschreven
dat zijn werkgever rechterlijke uitspraken in zowel de pensioen- als de arbeidskwestie
niet naleeft, maar dat hij geen bijstand heeft bij het bewerkstelligen van naleving
door de werkgever.
1.26 Verweerster heeft dezelfde dag gereageerd, naar klager en SAR. Verweerster
heeft, zakelijk weergegeven, uiteengezet wat de stand van zaken is wat zij heeft gedaan
in het kader van de afronding van de zaken na de rechterlijke uitspraken. Verweerster
is van mening dat aanvullende werkzaamheden niet vallen onder de door SAR verleende
dekking.
1.27 Op 17 januari 2024 heeft klager aan verweerster en SAR geschreven dat de
door hem gewenste aanvullende werkzaamheden volgens hem wel vallen onder de verleende
dekking en hij heeft gevraagd of hij verder kan worden bijstaan door een kantoorgenoot
van verweerster.
1.28 Op 9 februari 2024 hebben klager en verweerster gecorrespondeerd over de
specificatie van het door de werkgever aan klager betaalde bedrag.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft zich ten onrechte onttrokken aan de zaken die zij voor klager
behandelde. Het vonnis inzake de arbeidsvoorwaardenkwestie en het arrest inzake de
pensioenkwestie werden door de werkgever niet opgevolgd. Ingevolge de opdracht van
de verzekeraar van klager had verweerster actie moeten ondernemen. Verder heeft verweerster
zich niet gehouden aan de kernwaarden en gedragsregels. Verweersters kantoor is verbonden
aan de SAR; het lijkt erop dat verweerster in het belang van deze verzekeraar heeft
gehandeld en niet in het belang van klager.
2.2 Klager verlangt van (het kantoor van) verweerster vergoeding van de pensioenschade
die hij stelt te hebben geleden door de ontoereikende bijstand van verweerster.
2.3 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden
hierna, voor zover van belang, besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Omvang beoordeling
4.1 Beide partijen zijn in hun stukken uitvoerig ingegaan op het onderliggende
geschil. In het bijzonder hebben zij hun standpunten ten aanzien van de pensioenberekening
uiteengezet. De voorzitter wijst erop dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de
vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend
advocaat betaamt. De tuchtrechter oordeelt niet over de stellingen die zijn ingenomen
in de kwestie die aan de klacht ten grondslag heeft gelegen. Dit betekent dat hetgeen
over een weer naar voren is gebracht over de pensioen- en de arbeidsvoorwaardenkwestie
in deze beslissing verder niet zal worden besproken.
Maatstaf
4.2 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende
klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel
46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel
10a Advocatenwet. De tuchtrechter toetst daarbij of de advocaat heeft gehandeld met
de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in
de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden
aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open
karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter
per geval beoordeeld.
Pensioenkwestie
4.3 Klager verwijt verweerster dat zij geen pensioenrechtspecialist is en ook
niet CPL-gecertificeerd.
4.4 Verweerster heeft aangevoerd dat zij vanuit haar arbeidsrechtelijke ervaring
tevens kennis heeft van het pensioenrecht en dat zij voor de berekeningen gebruik
heeft gemaakt van de deskundigheid van anderen. Zij is inderdaad niet CPL-gecertificeerd,
maar dat is geen voorwaarden om een pensioenzaak deugdelijk te kunnen behandelen.
4.5 De voorzitter ziet op basis van de op dit punt ingenomen stellingen en de
werkzaamheden waarvan uit het dossier blijkt geen grond om aan te nemen dat het verweerster
aan deskundigheid ontbrak. De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.6 Klager heeft gesteld dat verweerster ten onrechte het arrest van het gerechtshof
niet heeft laten betekenen. Dat had tot gevolg dat geen consequenties verbonden konden
worden aan de niet naleving van het arrest door de werkgever. Verweerster heeft er
naar het oordeel van de voorzitter op mogen wijzen dat er geen aanleiding was voor
betekening van het arrest, omdat de werkgever voldeed aan de direct uit het vonnis
voortvloeiende betalingsverplichting en daarnaast in overleg trad over de aanvulling
van de pensioenregeling. Dit onderdeel van de klacht is kennelijk ongegrond.
4.7 Klager stelt dat het belang van SAR en het kantoor verweerster bij snelle
afwikkeling van de zaak zwaarder wogen en ten koste zijn gegaan van de belangen van
klager en dat het verweerster aldus ontbrak aan onafhankelijkheid en partijdigheid.
4.8 De voorzitter overweegt dat het dossier hiervoor geen aanknopingspunten biedt.
Weliswaar blijkt uit het dossier dat klager achteraf spijt heeft gehad van zijn toezegging
van 9 maart 2023 en dat hij in de veronderstelling verkeert dat hij aanspraak had
kunnen maken op een hogere aanvulling op zijn pensioen. Wat daar ook van zij; een
en ander rechtvaardigt niet de conclusie dat verweerster zich heeft laten leiden door
belangen van anderen dan klager of louter een snelle afdoening voor ogen zou hebben
gehad. Verweerster heeft voldoende uitgelegd waarom zij van mening was dat klager
gehouden was aan zijn eerder gegeven instemming en dat zij een andere visie op de
berekening heeft dan klager. Dat betekent echter niet dat verweerster daarmee het
belang van klager niet zou hebben gediend. Daarbij is van belang dat verweerster klager
erop heeft gewezen een andere advocaat in de arm te kunnen nemen indien zij hierover
van visie blijven verschillen. Verweerster heeft dan ook zorgvuldig gehandeld. De
klacht is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.9 Klager heeft, zakelijk weergegeven, gesteld dat verweerster ten onrechte
is uitgegaan van de berekening die op initiatief van de werkgever is gemaakt. Verweerster
heeft daarmee de belangen van klager geschaad en is jegens hem tekort geschoten. Uit
het bindend advies van 14 februari 2024 leidt de voorzitter af dat klager op 9 maart
2023 heeft ingestemd met het vragen van een offerte op basis van de berekening die
op initiatief van de werkgever was gemaakt, althans dat verweerster uit mocht gaan
van de instemming van klager. Klager kwam terug op deze toezegging en tussen hem en
verweerster ontstond een verschil van inzicht over wijze van berekening, althans dit
verschil van inzicht duurde voort. Klager en verweerster kwamen er niet uit, ook niet
nadat klager een second opinion had gevraagd. Door zich onder deze omstandigheden
te onttrekken als advocaat heeft verweerster gehandeld overeenkomstig gedragsregel
14.
4.10 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster rondom haar terugtrekking
als advocaat van klager zorgvuldig gehandeld. Medio mei 2023 heeft verweerster SAR
geïnformeerd dat het de gezamenlijke wens van klager en van haar was om de zaak over
te dragen aan een andere advocaat. Hiervoor moest kennelijk een geschillenregeling
bij de SAR worden doorlopen. Intussen werd op grond van de eerder gegeven instemming
in augustus 2023 de afgesproken koopsom bij het pensioenfonds van klager gestort.
Verweerster heeft klager toen geïnformeerd dat, als hij het hier niet mee eens is,
hij zich tot een andere advocaat moet wenden zoals zij hem ook eerder heeft laten
weten en zij zich uit de pensioenkwestie als advocaat terugtrekt. Verweerster mocht
dit op deze wijze doen gezien het verschil in visie wat zij al meerdere keren bij
klager had aangekaart. Dat er nog een geschillenregeling moest worden doorlopen bij
de SAR om klager van een andere advocaat te voorzien, doet daar niet aan af. Daarbij
speelt een rol dat op het moment van onttrekking verweerster ook geen werkzaamheden
hoefde te verrichten zodat er met de onttrekking ook geen belang van klager is geschaad.
Het verwijt dat verweerster zich op onzorgvuldige wijze heeft onttrokken is gelet
op dit alles kennelijk ongegrond.
4.11 Klager verwijt verweerster tot slot dat zij zijn standpunt over de pensioenkwestie
heeft genegeerd en daarmee niet heeft voldaan aan haar informatieplicht (gedragsregel
16). Naar het oordeel van de voorzitter slaagt ook dit verwijt niet. Verweerster heeft
klager gemotiveerd uiteengezet waarom zij het met zijn standpunt niet eens was. Dit
is iets anders dan het negeren van het standpunt van een ander. Daar komt bij, zoals
hiervoor al toegelicht, dat verweerster mocht uitgaan van dat wat klager haar op 9
maart 2023 had laten weten, namelijk het opvragen van een offerte op basis van de
door de werkgever berekende bedragen. De klacht is ook voor wat betreft dit onderdeel
kennelijk ongegrond.
Arbeidsvoorwaardenkwestie
4.12 Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerster hem in de afwikkeling
van het vonnis van de rechtbank van 13 december 2023 onvoldoende heeft bijgestaan,
terwijl dat wel tot de omvang van haar opdracht behoorde.
4.13 Verweerster heeft aangevoerd dat zij klager negatief heeft geadviseerd over
het instellen van beroep. Daarbij heeft zij toegelicht dat zij niet weet of het instellen
van beroep de wens van klager was; dat heeft klager haar niet laten weten. Zij en
klager hebben wel discussie gevoerd over de afhandeling van het vonnis van de rechtbank.
Zo wenste klager betekening van het vonnis aan de werkgever. Dat diende volgens verweerster
geen doel, omdat het vonnis was nagekomen door de werkgever. Verweerster heeft uiteengezet
wat zij na de uitspraak van het vonnis nog heeft gedaan (opvragen proces-verbaal,
opvragen betalingsspecificatie bij de werkgever, uitleg geven aan klager over de implicaties
van het vonnis) en wat volgens haar onder de door SAR verleende dekking viel. Verweerster
wijst erop dat zij zich in deze kwestie niet heeft onttrokken, maar dat haar werkzaamheden
waren volbracht en dat het dossier in februari 2024 is overgedragen aan een andere
advocaat.
4.14 De voorzitter stelt vast dat verweerster zich in de arbeidsvoorwaardenkwestie
niet heeft onttrokken. De voorzitter heeft gelet op het over en weer gestelde ook
geen grond om aan te nemen dat verweerster zich, na de uitspraak van het vonnis, onvoldoende
heeft ingespannen voor klager. De voorzitter heeft ook geen grond om aan te nemen
dat verweerster heeft verzuimd om werkzaamheden te verrichten die tot haar opdracht
behoorden. Klager heeft de klacht op dit punt onvoldoende feitelijk onderbouwd en
deze is daarom kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.15 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing
van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk verklaren.
Schadevergoeding
4.16 Omdat de klacht kennelijk ongegrond zal worden verklaard, bestaat ook geen
grond voor toewijzing van enige schadevergoeding.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 februari 2025