ECLI:NL:TADRSGR:2025:25 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-878/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:25 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-02-2025 |
Datum publicatie: | 20-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-878/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een geschil over omgang met een jong kind. Verweerster heeft gehandeld binnen de ruime mate van vrijheid die haar toekomt als partijdig belangenbehartiger van haar cliënt. Van het nodeloos schaden van klaagsters belangen is niet gebleken. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 12 februari 2025 in de zaak 24-878/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 14 november 2024 met kenmerk K066 2024 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 09 (inhoudelijk) en 1 tot en met 25 (procedureel). Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail met bijlage van klaagster van 8 januari 2025.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft een affectieve relatie gehad met X (hierna: de vader). Zij
hebben samen een (jong minderjarig) kind. Klaagster en de vader zijn verwikkeld (geweest)
in geschillen over onder meer gezag en omgang met het kind. Er zijn procedures in
Nederland en Engeland gevoerd.
1.2 Sinds 28 maart 2022 staat het kantoor van verweerster de vader bij. Sinds
medio december 2022 staat verweerster de vader bij.
1.3 Bij beschikking van 12 mei 2023 heeft de rechtbank bepaalt dat klaagster
en de vader voortaan gezamenlijk het gezag over het kind uitoefenen. De rechtbank
heeft daarbij een (opbouw) zorgregeling tussen vader en kind bepaald. De beschikking
is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Klaagster heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
1.4 Bij beschikking van 24 oktober 2023 heeft de rechtbank bepaald dat het kind
zijn hoofdverblijfplaats bij klaagster zal hebben, onder de voorwaarde dat zij uiterlijk
op 1 januari 2024 in Nederland zal wonen en verblijven. Ook heeft de rechtbank een
zorgregeling vastgesteld en daarbij bepaald dat klaagster aan de vader een dwangsom
van € 1.000,- verbeurt voor iedere keer dat zij de zorgregeling niet nakomt, met een
maximum van € 25.000,-. Verder heeft de rechtbank klaagster veroordeeld om met ingang
van 1 januari 2024 de legitimatiebewijzen van het kind aan de vader af te geven op
straffe van een dwangsom van € 500,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. De beschikking
is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
1.5 Op 14 november 2023 heeft de High Court of Justice family in Londen geoordeeld
dat het kind uiterlijk voor 5 december 2023 om 23:59 uur terug dient te keren naar
Nederland en dat de identiteitsbewijzen van het kind de dag na aankomst in Nederland
in bewaring aan de advocaat van vader moeten worden gegeven.
1.6 Klaagster is op 4 december 2023 met het kind teruggekeerd naar Nederland.
1.7 Op 22 december 2023 heeft klaagsters advocaat in een e-mail aan verweerster
gemotiveerd voorgesteld omgang via een omgangshuis te laten plaatsvinden.
1.8 Op 23 januari 2024 heeft er een zitting plaatsgevonden bij het gerechtshof.
1.9 Diezelfde dag (om 13:52 uur) schrijft verweerster in een e-mail aan klaagsters
advocaat onder meer:
“Zoals zojuist tijdens de mondelinge behandeling is besproken dient de omgang tussen
[kind] en cliënt zo spoedig mogelijk te worden opgestart.
Graag verneem ik uiterlijk vandaag voor 17:00 uur van u of uw cliënte akkoord gaat
met een omgangsmoment aanstaande zaterdag 27 januari 2024 (…)
Indien uw cliënte niet voor 17:00 uur vandaag akkoord geeft voor het omgangsmoment
aanstaande zaterdag, dan zal er namens cliënt direct contact op worden genomen met
de deurwaarder om de dwangsommen te executeren.
Tot slot wens ik namens cliënt te nadrukken, dat indien er geen omgangsmoment binnen
zeven dagen na heden heeft plaatsgevonden, cliënt een kort geding dagvaarding zal
aanbrengen bij de rechtbank.”
1.10 Op 25 januari 2024 reageert klaagsters advocaat met een tegenvoorstel, te
weten een omgangsmoment op 10 februari 2024, en een verzoek om toestemming voor tijdelijke
terugkeer van het kind naar Engeland.
1.11 Op 29 januari 2024 reageert verweerster en schrijft dat haar cliënt niet
kan instemmen met het voorstel. Zij doet namens cliënt een (laatste) tegenvoorstel
voor de omgang en schrijft dat de vader geen toestemming geeft om het kind tijdelijk
mee terug te nemen naar Engeland. Verweerster schrijft daarbij dat de vader zorg kan
dragen voor het kind, terwijl klaagster in Engeland is. Verweerster kondigt nogmaals
aan dat de deurwaarder zal worden benaderd om dwangsommen te executeren en dat een
kort geding zal worden gestart als niet binnen 24 uur akkoord wordt gegaan met het
voorstel voor omgang.
1.12 Op 16 februari 2024 laat klaagsters advocaat aan verweerster weten dat zij
niet langer voor klaagster optreedt en dat verweerster rechtstreeks in contact met
klaagster kan treden.
1.13 Op 26 februari 2024 stuurt verweerster een e-mail aan klaagster over de
omgangsmomenten, waarbij zij aankondigt dat als een volgend omgangsmoment geen doorgang
zal hebben, zij namens de vader een dagvaarding in kort geding met verkorte dagvaardingstermijn
zal aanbrengen. Verder laat verweerster aan klaagster weten dat er geen toestemming
van vader is om het kind mee naar Engeland te nemen en stelt zij voor dat klaagster
zelf naar Engeland kan gaan, terwijl het kind bij de vader blijft.
1.14 Bij beschikking van 6 maart 2024 heeft het gerechtshof de beschikking van
12 mei 2023 bekrachtigd en onder meer overwogen:
“2.4. Van de zijde van de moeder is op 16 januari 2024 productie 46 met daarbij
50 bijlagen ingekomen. De advocaat van de vader heeft bij journaalbericht van 17 januari
2024 en op 22 januari 2024 bezwaar gemaakt tegen de indiening van deze productie met
bijlagen. (…) Tijdens de zitting heeft het hof beslist deze stukken als in strijd
met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. Het hof is van oordeel dat de
productie met bijlagen een extra procesronde zou inhouden. De stukken zijn omvangrijk
en niet eenvoudig te doorgronden en bevatten informatie die de moeder ook op een eerder
moment in had kunnen dienen dan na de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge
behandeling. Het hof zal derhalve op deze productie inclusief bijlagen geen acht slaan.
(…)
5.13 Het hof stelt vast dat het ingestelde hoger beroep, dat zich richt tegen de
zorgregeling die is vastgesteld in de bestreden beschikking, inmiddels is achterhaald
door de beschikking van 24 oktober 2023. Bij laatstgenoemde beschikking is de bestreden
beschikking gewijzigd en is opnieuw een opbouwregeling voor de zorgregeling bepaald.
Gelet hierop heeft de moeder geen procesbelang bij wijziging van de zorgregeling zoals
neergelegd in de bestreden beschikking.”
1.15 Op 7 maart 2024 heeft verweerster, namens de man, klaagster in kort geding
gedagvaard.
1.16 Op 14 maart 2024 heeft klaagster bij de rechtbank een verzoek om uitstel
van de op 21 maart 2024 geplande zitting gedaan. Zij schrijft daarbij:
“[Verweerster] was op het moment van indiening op de hoogte dat ik niet door een
advocaat werd bijgestaan en heeft alsnog een procedure aanhangig gemaakt. (…)
Ik ben van mening dat [verweerster] zich schuldig heeft gemaakt aan gedragsregel
6 van de advocaten regelgeving. [Verweerster] weet heel goed dat ik geen inkomen
heb, en tot heden de volledige zorg en financiële zorg draagt, van mijn 2 jarige peuter.
De advocaat is ook op de hoogte dat ik feitelijk in Londen woon met mijn kind, en
nu noodgedwongen vast zit in Nederland omdat haar cliënt de toestemmingsformulier
expres niet wilt invullen. Aldus gezagsbeslissingen frustreert.
Toch kiest [verweerster] ervoor om hoge dwangsommen op te leggen, beslag te leggen
op mijn auto en zelfs een lijfsdwang en hechtenis.”
1.17 Verweerster heeft diezelfde dag in een e-mail aan de rechtbank geschreven
dat haar cliënt niet kan instemmen met het uitstelverzoek van klaagster. Klaagster
heeft haar uitstelverzoek diezelfde dag herhaald. Verweerder heeft daarop het standpunt
van de man herhaald. De zitting is niet uitgesteld.
1.18 Op 14 maart 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over
verweerster.
1.19 In een processtuk van verweerster van 20 maart 2024 staat onder meer:
“18. (…) Het is de vrouw geweest die sarrende filmopnames heeft gestuurd naar de
man. Zo heeft de vrouw [kind] voor de deur van de man gezet, wetende dat de man op
dat moment niet thuis is, en [kind] huilend om zijn vader laten vragen (productie
6). Deze manier van handelen van de vrouw heeft de man bijzonder gekwetst en ervaart
hij als pesterijen. Als de vrouw de man had geïnformeerd dat hij [kind] zou mogen
zien, dan had de man alles uit zijn handen laten vallen om [kind] te kunnen zien.
(…)
25. De vrouw komt de beschikking van de rechtbank dan ook sinds 12 mei 2023 niet
na. Op dit moment heeft de vrouw de man sinds 6 augustus 2023 geblokkeerd op de sociale
kanalen met als gevolg dat er geen enkele vorm van contact plaatsvindt tussen de man
en [kind]. (…) De man heeft zeer sporadisch contact met [kind] door middel van videobellen.
Ook hier is de man wederom afhankelijk van de bereidwilligheid van de vrouw. De man
heeft voor het eerst sinds langere tijd op 22 december 2023 een videobelmoment gehad
met [kind].
“87. (..) De man vraagt vervolgens aan de vrouw of de vrouw al huurtoeslag heeft
aangevraagd. De vrouw geeft aan dat zij de aanvraag voor huurtoeslag gereed heeft.
Partijen krijgen op 8 februari 2021 een woning toegewezen en vervolgens hebben partijen
de huurovereenkomst ondertekend op 16 februari 2021. Partijen hebben vervolgens van
medio februari 2021 tot 5 december 2021 samengewoond op [adres]. (…)
97. Daarnaast beschikt de vrouw over een psycholoog in Amsterdam, waar zij geregeld,
zo niet wekelijks afspraken heeft. Uit productie 28 van het door de vrouw ingediende
beroepschrift volgt dat de afspraken niet middels videobellen plaatsvinden, sterker
nog er staat aangegeven dat geen sprake is van eHealth (communiceren met een hulpverlener
via digitale middelen). De man gaat er dan ook vanuit dat de vrouw fysieke afspraken
heeft met haar psycholoog in Amsterdam.”
182. (…) Ook geeft de vrouw aan dat de huisarts haar heeft doorverwezen naar een
psycholoog, niets is minder waar. Uit bijlage 18 volgt namelijk dat de huisarts op
aandringen van de vrouw een verwijzing voor een psycholoog heeft afgegeven.”
Productie 6 betreft volgens de bij het stuk behorende productielijst een “screenshot
van een door de vrouw aan de man gestuurde filmopname waaruit volgt dat [kind] huilend
voor de deur van de man door de vrouw wordt neergezet”.
Productie 18 betreft een verwijsbrief van de huisarts van 22 augustus 2022.
1.20 Op 21 maart 2024 schrijft verweerster in een e-mail aan klaagsters (nieuwe)
advocaat onder meer:
“Uw cliënte kan geen voorwaarden verbinden aan de zorg- en contactregeling die al
door de rechtbank is vastgesteld. (…)
Een door uw cliënte voorgesteld verblijf van meer dan zes weken in Engeland acht
cliënt veel te lang, (…).
Kortom, cliënt geeft geen toestemming een buitenlands verblijft in de periode 23
april 2024 tot 1 juni 2024.”
1.21 Op 21 maart 2024 heeft de zitting in kort geding plaatsgevonden.
1.22 Bij vonnis in kort geding van 4 april 2024 heeft de voorzieningenrechter
klaagster veroordeeld mee te werken aan de zorgregeling. Het vonnis is uitvoerbaar
bij lijfsdwang verklaart, in die zin dat als klaagster niet meewerkt aan de zorgregeling
haar voor iedere overtreding telkens voor de duur van ten hoogste 24 uur lijfsdwang
kan worden opgelegd. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder meer overwogen:
“2.9. De vader heeft vanwege het niet nakomen door de moeder van de bij beschikking
van deze rechtbank van 24 oktober 2023 vastgestelde omgangsmomenten op 16 december
2023 en 30 december 2023 de deurwaarder opdracht gegeven tot executie van de dwangsom
van € 1.000,- over te gaan. Ook heeft de vader de deurwaarder opdracht gegeven tot
executie van de dwangsom wegens het niet overleggen van de legitimatiebewijzen van
[kind]. De deurwaarder heeft conservatoir derdenbeslag gelegd op de auto en de bankrekening
van moeder. (…)
3.1. De vader vordert (…) de moeder te veroordelen tot nakoming van de zorgregeling
met een opbouwregeling zoals tussen partijen op de zitting in deze procedure is overeengekomen,
onder oplegging van lijfsdwang van een dag hechtenis, op kosten van de moeder, voor
iedere keer dat de moeder de zorgregeling niet nakomt of frustreert. (…)
4.5. Vaststaat dat de moeder zich niet heeft gehouden aan de nakoming van de
door de rechtbank vastgestelde zorgregeling in de beschikking van 12 mei 2023 en zoals
later gewijzigd in de beschikking van 24 oktober 2023. (…) De vader heeft meerdere
gerechtelijke procedures moeten starten om omgang te hebben met [kind], waaronder
procedures in het buitenland. Hoewel de vader steeds in het gelijk wordt gesteld,
blijft de moeder weigeren mee te werken aan de omgang. Het niet nakomen van de zorgregeling
door de moeder heeft er toe geleid dat de moeder dwangsommen zijn opgelegd. Het opleggen
van die dwangsommen heeft echter geen enkel effect. Het door de vader gelegde derdenbeslag
op de bankrekening van de moeder heeft geen doel getroffen en van het beslag op haar
auto ervaart de moeder ook geen ongemak. (…) De voorzieningenrechter neemt verder
in overweging dat te verwachten valt dat het opleggen van lijfsdwang, anders dan de
eerder opgelegde dwangsommen, wel een effectieve prikkel tot nakoming vormt. De voorzieningenrechter
neemt hierbij ook in aanmerking dat het de keuzevrijheid van de moeder is of zij (en
[kind]) daadwerkelijk de negatieve gevolgen zal ondervinden van het uitvoerbaar verklaren
bij lijfsdwang van deze beschikking.”
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerster het volgende.
1) Verweerster kiest ervoor om hoge dwangsommen op te leggen en beslag te leggen
op klaagsters auto, terwijl zij weet dat klaagster geen inkomen heeft en tot heden
de volledige (financiële) zorg draagt voor het kind.
2) Verweerster heeft een “spoed dagvaarding” uitgebracht, waarin de rechter is
verzocht tot het opleggen van lijfsdwang en hechtenis, terwijl verweerster er al weken
van op de hoogte was dat klaagster niet meer door een advocaat werd bijgestaan en
zij moet begrijpen dat het klaagster nooit lukt om in een termijn van twee weken een
advocaat te vinden in een dergelijk omvangrijke zaak. Dit terwijl zij weet dat het
hier om een peuter van twee jaar ging, wiens hoofdverblijf altijd bij klaagster is
geweest en hij zijn vader maar een paar keer gezien heeft. Vervolgens heeft verweerster
onnodig nadeel aan klaagster toegebracht door haar verzoek om uitstel bij de rechtbank
te dwarsbomen.
3) Verweerster is een spoedprocedure gestart; dit is onnodig nu er in april 2024
al een zitting in hoger beroep gepland stond waar opnieuw gekeken zou worden naar
de omgangsregeling.
4) Verweerster heeft klaagster op 23 januari 2024 na de zitting in hoger beroep
bedreigd en geïntimideerd in het bijzijn van klaagsters advocaat en de Raad voor de
Kinderbescherming, door aan te geven dat als klaagster niet uiterlijk op 23 januari
om 17:00 uur een omgangsverzoek zou hebben gestuurd, dat verweerster dan een kort
geding zou starten. Klaagster stelt dat verweerster een “lichamelijke wending” maakte
alsof zij klaagster wilde aanvliegen.
5) Verweerster stuurt vaak verzoeken die buitengewoon ongepast en onmenselijk
zijn. Zo heeft verweerster klaagster verzocht om het tweejarige kind achter te laten
in Nederland, bij een voor hem onbekende vader, terwijl klaagster naar Londen afreist
voor studie. Haar cliënt zou makkelijk naar Londen kunnen afreizen om zijn kind te
zien. Verweerster dreigt direct met procedures als klaagster niet akkoord gaat met
haar belachelijke voorstellen, ook als klaagster met een passend voorstel komt. Klaagster
stelt dat de rigide benadering van verweerster schadelijk is geweest voor het kind.
6) Verweerster verstrekt doelbewust valse informatie aan de rechter door:
a) bij een screenshot van een filmpje van het op te merken: “Het is de vrouw geweest
die sarrende filmopnames heeft gestuurd naar de man. Zo heeft de vrouw [kind] voor
de deur van de man gezet, wetende dat de man op dat moment niet thuis is, en [kind]
huilend om zijn vader laten vragen.” Klaagster stelt dat op het hele filmpje te zien
is dat het kind niet huilt, maar een beetje moppert en dat zij hem geruststelt.
b) te liegen over de videobelmomenten;
c) te liegen dat klaagster in maart 2020 zou zijn teruggekeerd naar Nederland en
niet meer naar huis is gegaan in Londen.
7) Verweerster heeft bij de rechters een vals beeld geschetst over dat klaagster
in hetzelfde appartementencomplex als haar cliënt zou wonen. Klaagster stelt dat de
inkomenseis 3,5 maal de huur is en dat verweerster weet dat klaagster geen inkomen
heeft. Verweerster weet 100% zeker dat klaagster niet in aanmerking kan komen voor
een woning in het complex. Verweerster heeft bovendien klaagsters Engelse huurcontract
gezien en weet dus dat klaagster in het buitenland woont en daar sinds 2019 over een
woning beschikt. Verweerster heeft verder in haar verweerschrift gelogen dat klaagster
huurtoeslag ontvangen zou hebben.
8) Verweerster heeft ervoor gezorgd dat de rechter geen kennis heeft genomen
van bepaalde informatie die van wezenlijk belang was voor de oordeelsvorming van de
rechter doordat zij bezwaar heeft gemaakt tegen te laten indiening van de informatie.
9) Verweerster heeft klaagster tijdens de schorsing van de zitting op 21 maart
2024 op ongepaste wijze onder druk gezet. Zij stelde zich grievend en opdringerig
op en handelde zonder afstemming met haar cliënt.
10) Verweerster beschuldigt in haar verweerschrift derden zonder bewijs. Zo heeft
zij een huisarts beschuldigd van het vals verstrekken van een verwijzingsbrief. Ook
heeft verweerster ten onrechte geconcludeerd dat klaagster fysieke sessies bij een
psycholoog heeft gevolgd.
2.2 Klaagster stelt dat sprake is van schending van de gedragsregels 6, 7, 8,
9 en 12. Klaagster stelt dat verweerster weet dat er een omgangsregeling is bepaald
die niet uitvoerbaar is. Verweerster maakt daar misbruik van. Door verweersters optreden
is klaagsters situatie mentaal en financieel verergerd.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Het gaat om een klacht over advocaat van de wederpartij van klaagster. Voorop
staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn
cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze
vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat
zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen
feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c)
de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij
geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de
hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen
mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is
de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te
wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan
hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken
voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van de advocaat mag een bepaalde
mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die
procedures een grote rol kunnen spelen, zoals de belangen van kinderen. Die terughoudendheid
heeft zowel betrekking op het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar
redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als op het entameren van procedures.
De advocaat moet daarbij van geval tot geval afwegen:
- het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure;
- het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan;
- het verloop van het geschil tot dan toe; en
- de kans op succes van een procedure in het oog houden.
Klachtonderdeel 1)
4.3 Klaagster verwijt verweerster dat zij ervoor kiest om hoge dwangsommen op
te leggen en beslag te laten leggen op klaagster auto, terwijl ze weet dat klaagster
geen inkomen heeft en de volledige (financiële) zorg draagt voor het kind. De voorzitter
overweegt dat niet verweerster, maar de rechter dwangsommen aan klaagster heeft opgelegd.
Klaagster heeft vervolgens dwangsommen verbeurd als gevolg van haar eigen handelen.
Het stond verweerster als partijdig belangenbehartiger van haar cliënt vrij om de
rechter te verzoeken een dwangsom op te leggen. Het stond haar eveneens vrij beslag
te laten leggen. Dat is vervelend voor klaagster, maar er is geen sprake van het onnodig
schaden van klaagsters belangen. Dit verwijt is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 2)
4.4 Klaagster verwijt verweerster dat zij de rechter in een spoed dagvaarding
heeft verzocht om het opleggen van lijfsdwang en/of hechtenis, terwijl verweerster
wist dat klaagster niet meer door een advocaat werd bijgestaan. Het feit dat klaagster
op dat moment geen advocaat had, maakt niet dat verweerster geen procedure aanhangig
mocht maken namens haar cliënt. Verweerster is de partijdig belangenbehartiger van
haar cliënt en het was in zijn belang om een procedure te starten. Ook hier is van
het nodeloos schaden van klaagsters belangen geen sprake geweest. Dit verwijt is kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel 3)
4.5 Klaagster verwijt verweerster dat zij in maart 2024 een spoedprocedure is
gestart, terwijl er in april 2024 een zitting in hoger beroep stond gepland waar opnieuw
naar de omgangsregeling zou worden gekeken. De voorzitter wijst op overweging 4.5
van het vonnis in kort geding van 4 april 2024, waaruit blijkt dat klaagster blijft
weigeren mee te werken aan de omgang, ondanks de door de man gevoerde procedures waarin
hij steeds in het gelijk is gesteld. Ook de aan klaagster opgelegde dwangsommen hadden
niet tot gevolg dat klaagster wel meewerkte aan de omgangsregeling. Nu er geen of
nauwelijks omgang was tussen de vader en het kind, acht de voorzitter het niet onbegrijpelijk
dat verweerster een kort geding aanhangig heeft gemaakt. De behandeling bij het gerechtshof
stond gepland op 23 april 2024 en vervolgens zou een uitspraak moeten worden afgewacht.
Al die tijd zou er dan (mogelijk) geen of nauwelijks omgang zijn. Verweersters cliënt
had dan ook een (spoedeisend) belang bij het kort geding en verweerster heeft in dat
belang gehandeld. Van schending van gedragsregel 6 is niet gebleken.
4.6 Voor zover klaagster stelt dat in deze zaak geen sprake was van een eerlijk
proces, overweegt de voorzitter dat klaagster bekend was met de zittingsdatum en dat
zij ook, met haar advocaat, ter zitting aanwezig is geweest. Dat de dagvaarding niet
goed betekend zou zijn, kan de voorzitter op grond van het klachtdossier niet vaststellen.
4.7 Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 4)
4.8 Het verwijt is dat verweerster klaagster op 23 januari 2024 na de zitting
heeft bedreigd en geïntimideerd. Klaagster heeft deze (vergaande) stelling niet met
stukken onderbouwd, terwijl zij wel stelt dat er getuigen en camerabeelden van zijn.
Het is aan klaagster om haar klacht voldoende aannemelijk te maken, zeker nu verweerster
het verwijt gemotiveerd heeft betwist. De juistheid van klaagsters stelling is niet
gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 5)
4.9 Klaagster verwijt verweerster ongepaste en onmenselijke verzoeken te doen.
Dit verwijt ziet erop dat verweerster heeft aangegeven dat de vader geen toestemming
geeft voor verblijf van het kind in Engeland, maar dat klaagster het kind bij vader
kan laten terwijl zij zelf naar Engeland gaat. De voorzitter ziet hierin geen onbetamelijk
handelen van verweerster. Klaagster en verweersters cliënt hebben een duidelijk verschil
van mening over de zorgregeling. Verweersters voorstel is niet ongeoorloofd en brengt
evenmin onevenredig nadeel toe aan klaagster. Dat de belangen van het kind hierdoor
zijn geschaad, is niet gebleken. Dat verweerster in de onderhandeling aangeeft dat
zij een procedure zal starten als klaagster niet akkoord gaat, is evenmin onbetamelijk.
Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel 6)
4.10 Dit verwijt ziet allereerst (onder a) op de in verweersters processtuk opgenomen
toelichting bij het screenshot van het filmpje. Verweerster heeft geschreven dat het
kind huilt, terwijl klaagster meent dat hij (alleen) een beetje moppert. De kwalificatie
van verweerster verschilt van die van klaagster, maar dat maakt die nog niet onjuist.
Dat verweerster bewust feitelijk onjuiste informatie heeft verstrekt, is de voorzitter
niet gebleken. Van schending van gedragsregel 8 is geen sprake. Klaagster kon bovendien
haar kwalificatie in een processtuk of ter zitting naar voren (laten) brengen, zodat
de rechter daarvan op de hoogte was. Dit verwijt is kennelijk ongegrond.
4.11 Dit verwijt (onder b) betreft het door verweerster in haar verweerschrift
opgenomen standpunt over het videobellen tussen haar cliënt en het kind (punt 25)
. Klaagster heeft ter onderbouwing van haar stelling een screenshot van een videobelgesprek
tussen de vader en het kind gedateerd op 1 augustus overgelegd. Dat op 1 augustus
2023 kennelijk nog een videobelgesprek heeft plaatsgevonden, maakt verweersters weergave
van de feiten in het verweerschrift niet onjuist nu daarin staat dat sinds 6 augustus
2023 geen enkele vorm van contact plaatsvindt en de man voor het eerst sinds langere
tijd op 22 december 2023 weer een videobelmoment had met het kind. Dit verwijt is
dus kennelijk ongegrond.
4.12 Dit verwijt (onder c) betreft verweersters stelling dat klaagster in maart
2020 teruggekeerd is naar Nederland en niet meer naar huis (in Londen) is gegaan.
Verweerster heeft hier het standpunt van haar cliënt verwoord, waarbij zij mocht uitgaan
van de informatie die zij van hem ontving. Verweerster kon daar in de procedure verweer
op voeren. Van onbetamelijk handelen is de voorzitter niet gebleken. Ook dit verwijt
is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 7)
4.13 Dit verwijt ziet op stellingnames van verweerster over de woon-/verblijfplaats
van klaagster. Dit is door verweerster aan de orde gesteld, omdat de rechtsmacht van
de Nederlandse rechter door klaagster werd betwist. Verweerster heeft uitgelegd dat
zij is uitgegaan van de informatie die zij van haar cliënt heeft ontvangen. Het enkele
feit dat er in het appartementencomplex een inkomenseis is (waarbij niet duidelijk
is of dat bekend was bij verweerster), maakt niet dat verweerster niet op de informatie
van haar cliënt mocht vertrouwen. Verweerster heeft toegelicht dat op het Engelse
huurcontract een termijn stond vermeld die was verstreken, zodat het niet vaststond
dat klaagster nog steeds beschikte over een huurwoning in Engeland. Verweerster heeft
de visie van haar cliënt naar voren gebracht. Niet gebleken is dat zij daarbij bewust
onjuiste feiten naar voren heeft gebracht.
4.14 Ook met betrekking tot de kwestie van de huurtoeslag geldt dat verweerster
mocht afgaan op de informatie die zij van haar cliënt ontving, te weten de WhatsApp-conversatie
tussen haar cliënt en klaagster waarin het over dat onderwerp gaat. Verweerster was
niet gehouden dit nader te verifiëren. Klaagster kon bovendien in de procedure verweer
voeren en haar visie hierop naar voren brengen. Van schending van gedragsregel 8 is
niet gebleken. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 8)
4.15 Het gerechtshof heeft in 2.4 van de beslissing van 6 maart 2024 gemotiveerd
uiteengezet waarom de stukken buiten beschouwing zijn gelaten, te weten omdat de stukken
te laat waren. Verweerster heeft de belangen van haar cliënt behartigd en het is niet
onbegrijpelijk dat ze in dat kader bezwaar heeft gemaakt tegen de te laat ingediende
stukken. Dat de stukken volgens klaagster belangrijk zijn voor de te nemen beslissing,
maakt dat niet anders. Verweerster heeft niet onbetamelijk gehandeld. Dit klachtonderdeel
is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 9)
4.16 Het verwijt is dat verweerster tijdens de schorsing van de zitting grievend
en opdringerig is geweest, klaagster op ongepaste wijze onder druk heeft gezet en
handelde zonder afstemming met de cliënt. Klaagster heeft dit verwijt niet met stukken
onderbouwd en verweerster heeft het uitdrukkelijk betwist. De juistheid van het verwijt
is daarmee niet gebleken.
4.17 Voor zover klager verweerster ook verwijt dat zij zich verder onnodig grievend
heeft uitgelaten of klaagster onnodig onder druk heeft gezet, geldt dat hiervan niet
is gebleken. Verweerster heeft steeds de belangen van haar cliënt behartigd. Zij mocht
in dat kader voorstellen van klaagster en/of haar advocaat afwijzen en aankondigen
dat een procedure zou worden gestart. Van schending van gedragsregel 7 is niet gebleken.
Klachtonderdeel 10)
4.18 Klaagster verwijt verweerster allereerst dat zij een huisarts beschuldigt
van het vals verstrekken van een verwijzingsbrief. De voorzitter leest dat echter
niet in de stellingname van verweerster in combinatie met de bijgevoegde verwijsbrief
van de huisarts. De huisarts heeft op verzoek van klaagster een verwijzing naar een
psycholoog afgegeven. Van het door verweerster stellen van onjuiste feiten is geen
sprake.
4.19 Klaagster verwijt verweerster verder dat zij ten onrechte heeft geconcludeerd
dat klaagster fysieke sessies bij een psycholoog heeft gevolgd. Verweerster is er
op basis van de stukken die zij ter beschikking had vanuit gegaan dat sprake was van
fysieke sessies, terwijl kennelijk sprake is van een online behandeling. Verweerster
mocht echter afgaan op de informatie die zij van haar cliënt ontving. Verweerster
hoefde geen nader onderzoek naar de website van de betreffende psycholoog te doen.
Klaagster kon ook hier in de procedure verweer tegen voeren. Van schending van gedragsregel
8 is geen sprake. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Tot slot
4.20 Klaagster verwijt verweerster nog schending van gedragsregel 9. Deze gedragsregel
ziet erop dat de advocaat ervoor zorg dient te dragen dat er geen misverstand kan
bestaan over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt. Dat over
de hoedanigheid van verweerster onduidelijkheid heeft bestaan is door klaagster niet
gesteld en is niet gebleken. Verweerster heeft steeds opgetreden als advocaat van
haar cliënt.
4.21 Voor zover klaagster ook klaagster over schending van gedragsregel 12, geldt
dat deze gedragsregel ziet op de relatie tussen advocaat en cliënt. Klaagster kan
daar als wederpartij geen beroep op doen.
4.22 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing
van artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025.
Griffier Voorzitter