ECLI:NL:TADRSGR:2025:2 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-417/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:2 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-01-2025 |
Datum publicatie: | 15-01-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-417/DH/RO |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Verweerder komt een eerder met klager gemaakte afspraak niet na en reageert niet meer. Ook bij de deken heeft verweerder niet gereageerd en hij is niet ter zitting verschenen. Dit klemt te meer, nu verweerder klager op toevoegingsbasis bijstond en zowel de eigen bijdrage als de (advies)vergoeding heeft geïncasseerd, terwijl niet is gebleken dat hij daarvoor werkzaamheden heeft verricht. Strijd met kernwaarde financiële integriteit. Verweerder laat zijn cliënt in de steek en wenst kennelijk op geen enkele wijze verantwoording af te leggen. De raad is daarom van oordeel dat er geen plaats is voor verweerder op het tableau. Schrapping. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 januari 2025
in de zaak 24-417/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: [mw. K]
over
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 december 2023 is namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 5 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/56 van
de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 december 2024. Daarbij
was de gemachtigde van klager aanwezig. Verweerder is – hoewel behoorlijk opgeroepen
– niet ter zitting verschenen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 19.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is op enig moment uit zijn woning ontruimd door de woningbouwvereniging.
De woningbouwvereniging had ook beslag gelegd op klagers loon. Klager heeft zich voor
bijstand tot verweerder gewend. Voor die bijstand is een toevoeging verleend door
de Raad voor Rechtsbijstand (RvR).
2.3 Klager heeft in 2021 een klacht ingediend bij de deken (bekend onder nummer
A2021/268). Er heeft in het kader van de klachtbehandeling een (digitaal) gesprek
plaatsgevonden, waarbij is afgesproken dat, wanneer de procedure bij de Raad van State
was afgerond, klager verweerder diende te benaderen zodat verweerder een procedure
kon starten.
2.4 Op 12 mei 2023 schrijft de gemachtigde van klager in een e-mail aan het advocatenkantoor
waar verweerder destijds werkzaam was:
“Mijn broertje [naam] had wat jaren terug een toekenning gekregen van de RVR voor
ex verhuurder Vestia. Begin werd het afgewezen later via beroepszaak alsnog toegewezen
aan u.
Binnenkort heb ik de rechtszaak m.b.t. politie gegevens bij de Raad van State. Daarna
is het de bedoeling dat er een nieuwe zaak gestart moet worden tegen Vestia. Ik ga
er vanuit dat ik dan mij kan melden bij u.”
2.5 Op 3 juni 2023 stuurt de gemachtigde een reminder omdat zij nog geen reactie
heeft ontvangen.
2.6 Op 29 juni 2023 reageert het secretariaat van het advocatenkantoor met de
mededeling dat het kantoor momenteel geen huurzaken behandeld en dat klager contact
kan opnemen met het Juridisch Loket.
2.7 Op 19 augustus 2024 heeft verweerder zich laten uitschrijven als advocaat.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder het volgende:
Verweerder houdt zich niet aan de gemaakte afspraken: na een eerdere klacht is afgesproken
dat als de bestuursrechter uitspraak zou doen, klager terug kon naar verweerder om
de zaak tegen de woningbouwvereniging te hervatten. Er ligt nu een uitspraak van de
Raad van State en klager moet binnen een bepaalde tijd de zaak aanbrengen bij het
gerechtshof. Verweerder heeft van de RvR een vergoeding voor de zaak ontvangen. Klager
heeft verweerder benaderd, maar die reageert niet en later is er gezegd dat de vergoeding
is opgebruikt en er geen huurrechtzaken meer worden gedaan.
Klager stelt dat verweerder geld incasseert zonder iets te doen. Klager heeft een
urenspecificatie ontvangen en er is op een later moment een onderzoek geweest vanuit
de RvR om te kijken of het bedrag terugbetaald moest worden. Dat was niet het geval.
Het door de RvR betaalde bedrag was € 1.080,- of € 1.300,-.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft niet gereageerd op de klacht en is evenmin ter zitting verschenen
om verweer te voeren.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Naar vaste jurisprudentie van het hof van discipline dient de tuchtrechter
bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat
verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven
normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen
of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet
bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid
en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen
te nemen.
Beoordeling klacht
5.2 De klacht komt er in de kern op neer dat verweerder de eerder gemaakte afspraak
niet nakomt en niet meer reageert. Dat verwijt is gegrond. Verweerder heeft niet gereageerd
op berichten van klager(s gemachtigde). Klager heeft zich daarom tot de deken gewend,
maar ook op berichten van de deken heeft verweerder niet gereageerd. Ter zitting bij
de raad is hij niet verschenen. Verweerder bemoeilijkt daarmee in ernstige mate het
toezicht door de deken en de beoordeling van het verweten handelen door de tuchtrechter.
Hij laat klager bovendien in de steek.
5.3 Dat klemt te meer, nu verweerder klager op toevoegingsbasis bijstond en zowel
de eigen bijdrage als de (advies)vergoeding heeft geïncasseerd. Niet gebleken is echter
dat verweerder daarvoor werkzaamheden heeft verricht. Verweerder heeft hiermee gehandeld
in strijd met de kernwaarde financiële integriteit.
5.4 De raad verklaart de klacht dan ook gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad is van oordeel dat de maatregel van schrapping moet worden opgelegd.
Hoewel dit een vergaande sanctie is, en verweerder een blanco tuchtrechtelijk verleden
heeft, acht de raad dit desondanks passend, omdat verweerder heeft gehandeld in strijd
met de kernwaarde financiële integriteit, zijn cliënt in de steek laat en bovendien
niet reageert op verzoeken van de deken en bij de tuchtrechter verstek laat gaan.
Met name het feit dat verweerder in het geheel niet reageert en kennelijk op geen
enkele wijze verantwoording wenst af te leggen, maakt dat de raad van oordeel is dat
er voor verweerder geen plaats is op het tableau.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden
binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op;
- ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. D.G.M. van den Hoogen en D.M. de Knijff, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 januari 2025