ECLI:NL:TADRSGR:2025:17 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-449/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:17
Datum uitspraak: 27-01-2025
Datum publicatie: 05-02-2025
Zaaknummer(s): 24-449/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familierechtelijke procedure gegrond. Verweerder heeft bij de belangenbehartiging in een familierechtelijke procedure onvoldoende gewaakt voor het voorkomen van polarisatie. Zo heeft verweerder ernstige, weinig tot niet onderbouwde, beschuldigingen gedaan aan het adres van klager en heeft hij een onvoldoende actieve houding aangenomen waardoor opnieuw spanning en frustratie is ontstaan bij de ex-partners. Verweerder heeft vervolgens een wrakingsverzoek gedaan waarvan het hem op voorhand duidelijk had moeten zijn dat dit te laat was ingediend. Daarmee heeft hij ondoelmatig gehandeld jegens de wederpartij, maar ook richting de rechtbank. Onvoorwaardelijke schorsing van 4 weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 6 januari 2025 in de zaak 24-449/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: mr. J.M. Wigman

over:

verweerder


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 9 oktober 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 13 juni 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K216 2023 van de deken ontvangen.
1.3 Op 20 november 2024 heeft verweerder zich vrijwillig laten schrappen van het Tableau.
1.4 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 november 2025. Daarbij waren klager en zijn gemachtigde aanwezig. Verweerder is, ondanks dat hij heeft bevestigd aanwezig te zijn op de zitting, niet verschenen.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 03 tot en met 12 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van klager van 11 november 2024.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager en zijn ex-partner hebben samen een tweeling. Op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming zijn de kinderen uit huis geplaatst. Klager heeft daarna een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank strekkende tot wijziging van het hoofverblijf van de kinderen. Hij wordt daarin bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder staat de ex-partner bij.
2.3 Op 2 augustus 2023 heeft verweerder namens de ex-partner een verweerschrift ingediend. Daarin heeft verweerder onder meer geschreven:
“[…] De vrouw vindt dit echter ernstig bevreemdend. De vrouw zegt niet zomaar dat de man een mishandelaar is. Zij herhaalt het hier niet slechts, zij zal dat namelijk met zoveel woorden hieronder aantonen. Gezien de mishandelingen die haar ex jarenlang op zijn geweten heeft, wil de vrouw UEA echter eerst graag meenemen naar zijn achtergrond, en waar dit gedrag vandaan komt.
Achtergrond vader:
De man is het 2e kind uit een gezin van 4 personen. Zijn ouders hadden een eigen bedrijf en waren 24/7 aan het werk. [Naam] de broer van de man was het lievelingetje van hun vader en de man trok meer naar zijn moeder. Daar geen van beide ouders vanaf de geboorte tijd had voor de kinderen en vooral de man aan zijn lot overgelaten werd, heeft hij een niet al te beste jeugd gekend. Zijn vader was een hele repressieve, dictatoriale man en een zware alcoholist die er naast zijn huwelijk diverse dames op na hield en met name de man (zijn zoon) sloeg; hij (de zoon) heeft nooit iets goeds kunnen doen, en op zijn moeder kon hij niet rekenen daar zij bezig was om te kunnen vluchten van haar man. Dit is haar ook gelukt en samen met de man (i.e.: haar zoon) heeft zij een woning gekregen.
Toen de man 20 was werd hij vader van een dochter [L.]. Met haar moeder heeft hij een jaartje samen gewoond. Hij bleek in de aanwezigheid van [L.] haar moeder dagelijks zodanig te slaan, schoppen en uit te schelden dat zij hem uiteindelijk eruit gegooid heeft. Hier is overigens ook een raadsrapport van, volgens de vrouw. [L.] kreeg hij kort daarna niet meer te zien. In de periode die volgde kreeg hij een relatie met [ex-partner K.]. Uit deze relatie zijn een zoon [C.] en een dochter [dochter K.] geboren. Deze kinderen heeft hij tot [dochter K.]’s 3e jaar gezien. De man koos ervoor om bij de vrouw in te trekken en gaf aan geen behoefte meer te hebben aan het zien van zijn 3 kinderen. Ook [ex-partner K.] is fysiek en emotioneel flink mishandeld. Dit kreeg de vrouw pas achteraf te horen, omdat beide ex-vriendinnen contact met haar zochten en haar wilden waarschuwen voor het zorgelijke ontspoorde gedrag van hun ex. De man heeft jaren in een soort knokploeg gezeten met zigeuners maar heeft ook vrienden die jaren vast gezeten hebben voor zware mishandeling. Hij trapte voor geld mensen in elkaar, gebruikte dagelijks alcohol ( whiskey, vodka e.d.) en snoof af en toe rotzooi tijdens een festival of feest (volgens de vrouw naar eigen zeggen van de man en de vrouw heeft het 1 maal zelf gezien). Helaas was dit te laat omdat de man al bij haar ingetrokken was en haar zoon bij het minste geringste een tik verkocht. De vrouw heeft hem daar op aangesproken, en werd bedreigd. Toen hij met haar zoon klaar was, was de vrouw aan de beurt. Eerst tijdens haar zwangerschap ‘s-nachts in haar buik trappen en later, toen de meiden geboren waren (7 weken te vroeg), kreeg zij de ene tik na de andere, duwde hij haar een aantal malen van de trap af, sloeg haar op haar kin en oog, schold haar de hele lange dag door uit voor kankerhoer, hij wenste haar zelfs ‘kanker achter haar hartklep’ toe, zette haar midden in de nacht midden op de snelweg uit de auto, kortom de vrouw is al die jaren geslagen, uitgescholden, vernederd en gekleineerd waar iedereen bij was. Zo vader, zo zoon. Toen de meiden rond hun 3e of 4e levensjaar lekker druk waren en hij hier niet tegen kon begon hij daarom de meiden te meppen, de keel dicht te knijpen bij de jongste, en keihard te knijpen in die dunne armpjes, en ook zij waren kanker kinderen en hij had nooit aan ze moeten beginnen… Over korte lontjes gesproken…”
2.4 Op 9 augustus 2023 heeft klagers gemachtigde aan verweerder gevraagd om toezending van het F-formulier. Klagers gemachtigde heeft dit verzoek tweemaal moeten herhalen. Verweerder heeft geen F-formulier overgelegd aan klagers gemachtigde.
2.5 Op 17 augustus 2023 heeft klagers gemachtigde aan verweerder geschreven:
“Ik heb, ondanks twee verzoeken, nog steeds geen F formulier van u ontvangen dat bij het indienen van het verweerschrift in de bodemprocedure behoort te zitten. Heeft u dat überhaupt niet ingediend of weigert u mij een afschrift te mailen?
Inmiddels heb ik uw verweerschrift bestudeerd in verband met de zitting van volgende week woensdag en besproken met mijn cliënt. In het verweerschrift presenteert u onder het kopje ‘Achtergrond vader’ een aantal stellingen als voldongen feiten. Voor de goede orde, deze stelling, beschuldigingen, insinuaties en feiten zijn volstrekt onjuist, worden ten stelligste door mijn cliënt ontkend en worden ook niet gedragen door onderliggende bewijsstukken. Mijn cliënt ervaart deze als onnodig grievend. Het gaat om de volgende stukken tekst:
- (eerste alinea) ‘Daar geen van beide ouders (…) gekregen.’
- (tweede alinea) ‘Hij bleek in de aanwezigheid van [L.] (…) eruit gegooid heeft.’
- (tweede alinea) ‘Ook [K.] is fysiek en emotioneel flink mishandeld’.
- (tweede alinea) ‘De man heeft jaren in een soort knokploeg gezeten (…) en ook waren zij kanker kinderen en had hij nooit aan de moeten beginnen.’
Uiteraard kunt u de zienswijze van uw cliënte naar voren brengen en omschrijven. Echter, gezien uw omschrijving presenteert u deze echter als vaststaande en voldongen feiten. Daarmee overschrijdt u een grens en handelt u klachtwaardig.
Ik sommeer u hierbij om de rechtbank uiterlijk morgen te 12.00 uur te berichten dat u de hiervoor genoemde tekstgedeeltes intrekt althans dat deze als ingetrokken beschouwd moeten worden (met afschrift aan de raad voor de kinderbescherming, aan jeugdbescherming en aan mij). Indien u niet toe bereid bent, zal ik namens mijn cliënt (of hij zelf) een klacht tegen u indienen.”
2.6 Op 19 augustus 2023 heeft verweerder aan klagers gemachtigde geschreven:
“Ik heb slechts de zienswijze van cliente naar voren gebracht. Dat mag en moet ik. Een advocaat is en moet, zoals u weet, partijdig zijn. De handelswijze van uw client liegt er volgens cliente ook niet om. De foto’s spreken volgens cliente boekdelen. Er is volgens cliente doodeenvoudig sprake van zware mishandeling, zijdens uw client. Zie de foto’s. Die zijn echt niet voor niets gemaakt, en worden ook echt niet voor niets overgelegd. Cliente mag daarom ook stellen dat er sprake is van mishandeling. Het gaat immers om de veiligheid van haar kinderen. Een en ander wordt bovendien indirect bevestigd door de buurman, en dat is niet van enige jaren geleden, maar van slechte luttele weken geleden.
En die mishandelingen komen, volgens cliente, niet uit het niets. Zij heeft getracht de inbedding van dat gedrag te schetsen, en dat dient volgens haar het doel de rechter beter voor te lichten betreffende de feiten. Zij voldoet daarmee volgens haar dus aan haar plicht ex art. 21 Rv. om de rechter volledig en naar waarheid voor te lichten. En daar hoort ook achtergrond informatie bij volgens cliente.
U stelt dat de stellingen van cliente niet worden onderbouwd. Cliente wijst u echter op de foto’s en op de verklaring van de buurman. Of de rechter een en ander voldoende onderbouw zal valt nog te bezien, maar de onderbouwing van de mishandeling is er.
U en uw client schenden bovendien art. 21 Rv., in zoverre u de rechter niet volledig en naar waarheid voorlicht. Sterker nog, u tracht de waarheid te verbergen. En dat is in ieder geval klachtwaardig.
Tot slot wijs ik u op het feit dat het te dezen om het belang van de kinderen gaat, en niet om het belang van uw client. En voor zover een en ander zou moeten leiden tot een afweging van de belangen van de kinderen aan de ene kant en het belang van uw client aan de andere kant, lijkt het cliente luce clarius dat de belangen van de kinderen voorrang hebben. Zij zijn het immers die volgens cliente geslagen worden en daartegen moeten worden beschermd. Het gaat ook niet om het belang van uw client, in zoverre er in casu geen sprake is van een strafzaak. Dit terwijl het ook nog eens om een besloten zitting gaat. Het draait volgens cliente dus niet om een in wijdere kring geuite beschuldiging.
In het licht van de feiten, is niet mijn, maar uw handelen klachtwaardig, in zoverre u met uw dreigementen en dus afpersing mijn cliente de mond tracht te snoeren.
Uw eventuele klacht zal dan ook met een tegenklacht worden beantwoord.”
2.7 Op 23 augustus 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De kinderrechter heeft op diezelfde dag de kinderen onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming en heeft een machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij de vader. Daartoe overwoog de kinderrechter onder meer dat de stellingen van de moeder over de mishandeling van de vader naar de kinderen naar diens oordeel onvoldoende onderbouwd is.
2.8 Na de zitting heeft klagers gemachtigde diezelfde dag aan verweerder geschreven:
“U heeft vanmiddag op de zitting op persoonlijke titel aangegeven dat mijn cliënt lijdt aan een agressie regulatie probleem. Voor de goede orde bevestig ik dat hierbij.
U heeft dat als een vaststaand feit benoemd. Ik verzoek u mij uiterlijk maandag de bewijsstukken te mailen waaruit blijkt dat objectief is vastgesteld dat mijn cliënt lijdt aan een agressie regulatie probleem. […]”
2.9 Op 10 oktober 2023 heeft een zitting plaatsgevonden in het kader van een procedure over eenhoofdig gezag en wijziging van de hoofdverblijfplaats. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt:
“[Verweerder]: het verbaast ons dat we u nu zien, omdat u ook de zaak over de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing heeft gedaan.
De rechter: ja, dat klopt. Dat is bij ons ook gebruikelijk. één gezin, één rechter.
[Verweerder]: daar ben ik het niet mee eens. We zijn zeer ontevreden over uw uitspraak over de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. Nu gaat u uw eigen vlees keuren, omdat we doorgaan op die beschuldigingen. Dat vinden we niet in orde.
De rechter: vandaag gaat het niet over de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing, maar over een eenhoofdig gezag en wijziging van de hoofdverblijfplaats.
[Verweerder]: ik heb de vorige keer de bezwaren tegen de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing duidelijk weergegeven, maar die zijn door u weggewoven.
[…]
De rechter: Ik acht me voldoende onpartijdig en onafhankelijk om deze zaak te behandelen. U mag zeggen wat u dan wil.
[Verweerder]: gaan we een wrakingsverzoek doen?
De moeder]: ik heb er weinig vertrouwen in.
[Verweerder]: wrakingsverzoek. […] het gaat over hetzelfde feitensubstraat. Er zijn agressieregulatieproblemen bij de vader, die worden door hem alleen bloot ontkend. Er is een hele hoop feitenmateriaal aangevoerd, ook al in de procedure over de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing waar u totaal aan voorbij bent gegaan. Er is een verklaring van de huidige partner van moeder, een hele alinea die ook niet mals is, die gaat u ook weer wegwuiven. Dan lopen we dood. We willen daarom een andere rechter.
[De gemachtigde van klager]: ik hoor geen wrakingsgronden. Dan is er geen grondslag voor wraking. […] in de oproepbrief staat uw naam als rechter, waarom komt het wrakingsverzoek dan nu pas?
De rechter: een wrakingsverzoek mag tijdens de mondelingen behandeling worden gedaan. Ik mag daarna niet verder. Ik beëindig nu de mondelinge behandeling.”
Diezelfde dag heeft klagers gemachtigde aan verweerder geschreven:
“Met verbazing heb ik kennis genomen van uw handelen op de zitting van zojuist. U heeft op de zitting aangegeven “zeer verbaasd te zijn om deze rechter te zien”. Dat wekt verbazing, nu haar naam gewoon in de oproepbrief stond vermeld. Vervolgens heeft u haar gewraakt. Dat moment wekt, gezien de oproep brief, verbazing. Ik kan niet anders constateren dan dat u de oproepbrief niet heeft gelezen en geen acht heeft geslagen om de naam van de behandeld rechter. Tenslotte constateer ik dat u nauwelijks overleg met uw cliënte heeft gevoerd over de wraking. U heeft haar ter zitting kort voorgelegd om te wraken, waarop zij weifelend akkoord ging, waarna u de rechter heeft gewraakt. U heeft niet om een schorsing gevraagd om deze wraking zorgvuldig en deugdelijk met haar te bespreken. U heeft de wraking ook niet voorafgaand aan de zitting met haar besproken. Ik kan mij niet voorstellen dat uw cliënte enig idee heeft wat haar is overkomen, de gevolgen van een wraking heeft u in ieder geval niet met haar besproken. Nadat u bijna drie kwartier te laat was, hetgeen in dit geval niet uitmaakte omdat de zitting voor ons uitliep, was de zitting vanwege de wraking na een kwartier voorbij. Ik laat u hierbij alvast weten dat mijn cliënt u hierbij aansprakelijk stelt voor de geleden financiële schade. Ik ben om 13.15 uur vertrokken en was om 16.45 uur weer op mijn kantoor. Ik zal mijn klacht jegens u met deze gang van zaken gaan aanvullen.”
Daarop heeft verweerder gereageerd:
“Wat, wanneer en hoe ik met mijn cliente heb besproken gaat u niets aan. Uw aansprakelijkstelling is verder werkelijk bizar, wederom een uiting van onzorgvuldige agressie uwerzijds jegens een confrère, en derhalve klachtwaardig op zichzelf. Wat betreft de vertraging mag ik u bijvoorbeeld verwijzen naar de NS. En het recht om te wraken is wettelijk vastgelegd. Ik herhaal het: u gedraagt zich niet jegens een mede-advocaat zoals het een fatsoenlijke confrère betaamt, en kennelijk wenst u zich ook niet als zodanig te gedragen. Er zijn advocaten voor aanzienlijk minder op de tuchtrechtelijke vingers gekt. Wat dat betreft handelt u, wat mij betreft, een beetje “old school”, en in ieder geval “not up to snuff”.
Ik krijg het sterke vermoeden dat u met deze afleidingsmanoeuvres de zwakte van uw zaak wil mitigeren, dan wel verbloemen, wellicht ook voor uw client. Uiteraard gaat dat laatste mij niet aan, maar in ieder geval zal ook ik mijn klacht tegen u in voorkomend geval conform het hierboven gestelde aanvullen.”
2.10 Op 13 oktober 2023 heeft klagers gemachtigde aan verweerder verzocht of zijn cliënte akkoord kan gaan met de toestemming voor een zomervakantie.
2.11 Op 18 november 2023 heeft verweerder naar aanleiding van de beschikking van 23 augustus 2023 een appelrekest verstuurd dat op 19 november 2023 is binnengekomen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Verweerder heeft een kopie van het appelrekest diezelfde dag per reguliere post aan klagers gemachtigde verzonden. Deze brief heeft klagers gemachtigde niet bereikt.
2.12 Op 19 oktober 2023 heeft klagers gemachtigde het verzoek om toestemming voor de zomervakantie herhaald.
2.13 Op 24 oktober 2023 heeft klagers gemachtigde aan verweerder geschreven:
“Noch op mijn e-mail van 13 oktober jl. noch op mijn e-mail van 19 oktober jl. heb ik enige reactie van u ontvangen. Mijn cliënt wil graag de zomervakantie gaan boeken, dus het zou prettig zijn indien u spoedig reageert zodat hij weet waar hij aan toe is. Bovendien probeer ik hiermee een minnelijke schikking te treffen. Wanneer kan ik uw reactie tegemoet zien?
Voorts verneem ik graag waarom u mij niet per gelijke post een afschrift van het ingediende hoger beroep heeft verstuurd. Alles dat u indient bij de rechtbank of het gerechtshof, dient u in afschrift aan mij te versturen. Dat heeft u niet gedaan. Ik heb het hoger beroepschrift via het gerechtshof moeten ontvangen.
U verwijst naar welwillendheid, doch in de praktijk is daar aan uw zijde weinig van te merken.”
2.14 Diezelfde dag heeft verweerder gereageerd en aangegeven dat hij de verzoeken aan zijn cliënte had doorgezet en het appelrekest per gewone post aan klagers gemachtigde had verzonden.
2.15 Op 10 november 2023 heeft de wrakingskamer uitspraak gedaan op het door verweerder gedane wrakingsverzoek (ECLI:NL:RBMNE:2023:6029). Het wrakingsverzoek is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig is gedaan. Op het moment dat de voor verweerder(s cliënte) onwelgevallige uitspraak is gedaan, was de oproepingsbrief voor de zitting van 10 oktober 2023 met daarin de naam van de rechter al aan verweerder verstuurd.
2.16 Op 28 november 2023 heeft een zitting plaatsgevonden bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Verweerder en zijn cliënte waren daarbij niet aanwezig.
2.17 Op 11 januari 2024 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een beschikking gegeven, waarin de beschikking van 23 augustus 2023 is bekrachtigd. Daaruit volgt onder meer:
“2.3 […] De moeder en [verweerder] zijn niet verschenen.
2.4 Kort voor de aanvang van de mondelinge behandeling meldde de bode aan het hof dat de moeder en [verweerder] zich niet hadden gemeld. De griffier heeft vervolgens gebeld met [verweerder]. [Verweerder] vertelde niet op de hoogte te zijn van de mondelinge behandeling en de oproep voor de mondelinge behandeling niet in zijn dossier te hebben. Hij heeft het hof telefonisch om aanhouding van de mondelingen behandeling verzocht. […] Het hof heeft – na een schorsing – het verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling afgewezen. […]
Het hof heeft de volgende redenen aan zijn beslissing ten grondslag gelegd. De oproep voor de mondelinge behandeling is op 19 oktober 2023 aan [verweerder] verstuurd. Op diezelfde datum is er een brief aan [verweerder] gestuurd met het verzoek om ontbrekende stukken aan het hof toe te sturen. Op die laatste brief heeft [verweerder] wel gereageerd, zodat het hof ervan uitgaat dat hij de brief met de oproep voor de mondelinge behandeling ook heeft ontvangen. De datum en het tijdstip van de mondelinge behandeling is tevens geregistreerd in het roljournaal, zodat [verweerder] ook daaruit had kunnen weten wanneer de mondelinge behandeling zou plaatsvinden. [De advocaat van de vader] heeft aan het hof verteld dat hij in de week voor de mondelinge behandeling een e-mail aan [verweerder] heeft gestuurd of hij voor de mondelinge behandeling het proces-verbaal van de rechtbank nog aan het hof zou toezenden. Hierop heeft [verweerder] naar [de advocaat van de vader] gereageerd. Uit de e-mail van [de advocaat van de vader] had [verweerder] kunnen afleiden dat er een mondelinge behandeling op handen was […]
6.8 […] De moeder heeft in haar petitum (verzoek) wel (primair) verzocht om vernietiging van de beslissing tot ondertoezichtstelling, maar zij heeft dit verzoek niet onderbouwd. In haar grieven en de -soms onbegrijpelijk verwoorde- toelichting daarop heeft de moeder niet gesteld en onderbouwd waarom volgens haar [de dochters] niet ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.[…]
6.9 […] Dat er sprake zou zijn van mishandeling door de vader heeft de moeder naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. De raad heeft naar aanleiding van beschuldigingen van de moeder van mishandeling informanten benaderd. Hieruit zijn geen aanwijzingen voor mishandeling door de vader naar voren gekomen. De vader heeft op zijn beurt de inhoud van de door de moeder overgelegde verklaringen gemotiveerd betwist. Het is dan aan de moeder om – in het licht van de bevindingen en het verweerder vande raad, gebaseerd op uitgebreid onderzoek dat in een rapport is neergelegd en het gemotiveerde verweer van de vader- haar stellingen voldoende te onderbouwen. Dat heeft zij niet gedaan. Uit de door de moeder overgelegde verklaringen is – zoals de vader ook naar voren heeft gebracht – onduidelijk wie de getuigen zijn (een buurman, een leerling van de vorige school van de kinderen?), of de verklaringen echt zijn, of de getuige(n) de kinderen kent/kennen en wanneer een gestelde mishandeling zou hebben plaatsgevonden. Ook de door de moeder overgelegde foto’s zijn onvoldoende om haar stelling te onderbouwen. Het hof komt dan ook niet toe aan honorering van haar bewijsaanbod.”

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder stelt in zijn verweerschrift van 2 augustus 2023 als voldongen feit dat klager:
1. meerdere ex-partners (dagelijks) heeft mishandeld
2. in een knokploeg met zigeuners heeft gezeten en mensen voor geld in elkaar heeft getrapt;
3. zijn dochters toen zij vier jaar oud waren begon te meppen, de keel dicht te knijpen, keihard te knijpen in de dunne armpjes en ze kanker kinderen noemde;
4. zijn kinderen op andere wijze heeft mishandeld;
zonder dat verweerder die stellingen met objectief bewijs heeft onderbouwd. Klager acht dit onnodig grievend jegens hem;
b) Verweerder heeft ter zitting van 23 augustus 2023 op persoonlijke titel aangegeven dat klager lijdt aan een agressieregulatie-probleem, zonder dat verweerder die stelling met objectief bewijs heeft onderbouwd. Klager acht dit onnodig grievend jegens hem;
c) Verweerder heeft klager of zijn gemachtigde geen afschrift van het F-formulier toegezonden, ondanks dat de gemachtigde daar drie keer om heeft verzocht;
d) Verweerder heeft geen afschrift van het hogerberoepschrift verzonden aan klagers gemachtigde;
e) Verweerder streeft niet naar een minnelijke schikking en handelt onbehoorlijk en niet confraterneel door niet te reageren op de verzoeken van klagers gemachtigde over de toestemming voor de zomervakantie;
f) Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door de rechter op de zitting van 10 oktober 2023 op ondeugdelijke gronden te wraken, zonder dit zorgvuldig en deugdelijk met zijn cliënte te bespreken. Klager is hierdoor in zijn belangen geschaad, niet alleen financieel maar ook vanwege de vertraging in de procedure.
3.2 Klager verwijst in zijn aanvullende stukken van 11 november 2024 naar een hogerberoepsprocedure die door verweerder is ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin verweerder noch zijn cliënte ter zitting zijn verschenen. Klager acht het hoger beroep volstrekt kansloos en meent dat dit rechtsmiddel nooit ingesteld had mogen worden.


4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2 In familierechtelijke kwesties, als de onderhavige, zal een advocaat er bovendien voor moeten waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen partijen niet escaleren. Dan mag van een advocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren. Die terughoudendheid heeft zowel betrekking op het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als op het entameren van procedures. De advocaat moet daarbij van geval tot geval afwegen:
- het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure;
- het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan;
- het verloop van het geschil tot dan toe, en;
- de kans op succes van een procedure.
Klachtonderdelen a) en b)
5.3 Anders dan door klager naar voren is gebracht, stelt de raad vast dat verweerder met de gewraakte uitlatingen wel degelijk de visie van zijn cliënte heeft verwoord. Zo wordt in de betreffende passages onder meer aangegeven “… wil de vrouw UEA echter eerst graag meenemen naar …” en “De moeder legt ter ondersteuning van haar stelling…”. Dat verweerder deze stellingen als voldongen feit heeft gepresenteerd en niet als stelling van zijn cliënte, volgt de raad daarom niet.
5.4 Wel acht de raad de gewraakte uitlatingen naar objectieve maatstaven onnodig grievend jegens klager. Verweerder doet daarin een groot aantal zware beschuldigingen aan het adres van klager, maar onderbouwt die niet of onvoldoende. Van een advocaat wordt verwacht dat deze voorafgaand aan het doen van dergelijke aantijgingen zelf onderzoek doet naar de juistheid daarvan en niet enkel vaart op de informatie die van de cliënt wordt ontvangen. Zeker in familierechtelijke kwesties, waarin het voorkomen van polarisatie hoog in het vaandel dient te staan, is voor dergelijk escalerend en ongefundeerd handelen geen plaats. Nu verweerder die aantijgingen niet voldoende hard heeft kunnen maken, had verweerder moeten afzien van het noemen daarvan (vergelijk HvD 19 februari 2024, ECLI:NL:TAHVD:2024:85, onder 5.56). Verweerder heeft daarmee in strijd gehandeld met de kernwaarde integriteit. Klachtonderdelen a) en b) zijn gegrond.
Klachtonderdelen c) en d)
5.5 Vastgesteld wordt dat verweerder, ondanks herhaald verzoek, geen afschriften heeft verstrekt van de F-formulieren. Daartoe was hij wel gehouden, mede gelet op gedragsregel 20 en 21. Klachtonderdeel c) is gegrond.
5.6 Verweerder heeft een verzendbrief van het hogerberoepschrift overgelegd. Daaruit volgt dat verweerder wel een kopie daarvan heeft verzonden aan klagers advocaat. Klachtonderdeel d) is ongegrond.
Klachtonderdeel e)
5.7 Namens klager is op 13 oktober 2023 verzocht om toestemming voor de zomervakantie van 2024. Verweerder heeft daar pas, na twee rappels, op 24 oktober 2023 op gereageerd met de mededeling dat hij het verzoek aan zijn cliënte heeft doorgezet. Van verweerder mocht worden verlangd dat hij al bij het eerste verzoek zou bevestigen dat hij dit had ontvangen en doorgezet. Door dit niet te doen, heeft verweerder onnodig frustratie laten ontstaan bij klager en dat komt de verstandhouding tussen partijen niet ten goede. Van een familierechtadvocaat wordt dan ook een actievere houding verwacht dan verweerder nu heeft aangenomen. Klachtonderdeel e) is gegrond.
Klachtonderdeel f)
5.8 De raad is tot slot van oordeel dat verweerder ondeskundig en ondoelmatig heeft gehandeld door ter zitting van 10 oktober 2023 de rechter te wraken. Vaststaat dat verweerder eerder bekend had kunnen (en derhalve moeten) zijn wie de behandelend rechter zou zijn. Verweerders wrakingsverzoek is om die reden ook tardief bevonden. De raad weegt daarbij mee dat verweerder ermee bekend mag worden verondersteld dat de Rechtspraak probeert om familierechtelijke procedures over hetzelfde gezin, waar mogelijk, zo veel mogelijk bij dezelfde rechter in te plannen. Ook om die reden is de raad van oordeel dat verweerder onvoldoende deskundig heeft gehandeld, waardoor de procedure onnodig is vertraagd, er onnodig kostbare tijd en moeite van klager en diens advocaat en van de rechter is verspild en onnodig beslag is gelegd op de zittingscapaciteit van de rechtbank. Klachtonderdeel f) is gegrond.
Afsluitende overwegingen
5.9 Het voorgaande leidt ertoe dat de klacht, met uitzondering van klachtonderdeel d), gegrond is. Klachtonderdeel d) zal ongegrond worden verklaard.
5.10 De raad stelt vervolgens nog vast dat klager in zijn aanvullende stukken nieuwe klachtonderdelen naar voren brengt over een door verweerder ingestelde hogerberoepsprocedure. Omdat nieuwe klachten op grond van artikel 46c lid 1 van de Advocatenwet bij de deken moeten worden ingediend, gaat de raad hier niet nader op in.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft bij de belangenbehartiging in een familierechtelijke procedure onvoldoende gewaakt voor het voorkomen van polarisatie. Zo heeft verweerder ernstige, weinig tot niet onderbouwde, beschuldigingen gedaan aan het adres van klager en heeft hij een onvoldoende actieve houding aangenomen waardoor opnieuw spanning en frustratie is ontstaan bij de ex-partners. Verweerder heeft vervolgens een wrakingsverzoek gedaan waarvan het hem op voorhand duidelijk had moeten zijn dat dit te laat was ingediend. Daarmee heeft hij ondoelmatig gehandeld jegens de wederpartij, maar ook richting de rechtbank. Gelet op de ernst van dit tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen tezamen genomen, acht de raad een onvoorwaardelijke schorsing van vier weken geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht grotendeels gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a), b), c), e) en f) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel d) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.4;


Aldus beslist door mr. A.E.A.M. van Waesberghe, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, M.G. van den Boogerd en M. van Eck leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 27 januari 2025