ECLI:NL:TADRSGR:2025:142 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-045/DH/DH/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:142
Datum uitspraak: 14-07-2025
Datum publicatie: 21-07-2025
Zaaknummer(s): 25-045/DH/DH/D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Beslissing op dekenbezwaar. Verweerder handelt onzorgvuldig door opdrachten van en afspraken met cliënten niet schriftelijk vast te leggen. Zijn informatievoorziening aan cliënten is stelselmatig onder de maat. Ook handelt hij in strijd met de bewaarplicht door dossiers aan de cliënt te retourneren, zonder zelf een kopie van dit dossier te bewaren. Verder heeft verweerder onvoldoende gevolg gegeven aan de toezichthoudende instructies van de deken. Tuchtrechtelijk verleden. Van belang is nu dat verweerder een verbetering laat zien in zijn manier van dossierbeheer, informatievoorziening aan cliënten en het opvolgen van de instructies van de deken. De raad acht het daarom noodzakelijk dat verweerder zich op korte termijn laat bijstaan door een coach op het gebied van advocatuurlijke administratie en kantooradministratie. Voorwaardelijke schorsing van 8 weken met als bijzondere voorwaarden een coach.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 14 juli 2025 in de zaak 25-045/DH/DH/D naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag
de deken

over:

verweerder


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 januari 2025 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een dekenbezwaar ingediend over verweerder.
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 2 juni 2025. Daarbij waren de deken, vergezeld van haar stafjurist mr. [X], en verweerder aanwezig.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van het dekenbezwaar (met 8 bijlagen) en het verweer van verweerder van 10 maart 2025.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van het bezwaar gaat de raad, gelet op het dossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder is sinds 2010 advocaat.
Tuchtrechtelijk verleden
2.3 Op 16 maart 2020 heeft de raad van discipline een tegen verweerder ingediende klacht gegrond verklaard en aan verweerder een schorsing opgelegd van vier weken, waarvan twee voorwaardelijk (ECLI:NL:TADRSGR:2020:60). In de beslissing is onder meer opgenomen:
“5.5 (…) Verweerder heeft daarmee niet voldaan aan zijn plicht om belangrijke informatie schriftelijk vast te leggen voor zijn cliënt. Deze informatieplicht heeft tot doel onduidelijkheid of misverstand te voorkomen. (…) Deze onduidelijkheid had voorkomen had kunnen worden als verweerder had voldaan aan zijn informatieplicht. (…)
5.8 Op grond van de stellingen van partijen stelt de raad vast dat het door verweerder aan mr. H overgedragen dossier onvolledig was. Uit het verweer van verweerder leidt de raad af dat hij niet goed wist welke stukken wel en niet in het dossier zaten en dat verweerder zijn dossier dus niet goed op orde had. Dit alles betekent dat verweerder op dit punt niet heeft gehandeld zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt (…)
5.17 (…) Als onweersproken staat vast dat verweerder heeft nagelaten om deze opdracht schriftelijk te bevestigen aan klager. Ook hier heeft verweerder geen gevolg gegeven aan de verplichting om belangrijke informatie schriftelijk vast te leggen, om misverstand, onzekerheid of geschil te voorkomen. Dit is niet zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt (…)”
Klacht van cliënt B
2.4 In 2024 zijn bij de deken twee klachten ingediend tegen verweerder. De eerste betreft de klacht van de heer B (hierna: B).
2.5 In december 2023 heeft B zich met een verzoek tot bemiddeling tot de deken gewend inzake de voortgang van zijn zaak, waarvoor hij verweerder in maart 2021 had ingeschakeld.
2.6 In februari 2024 heeft B het bemiddelingsverzoek omgezet in een klacht. In het klachtformulier (d.d. 29 februari 2024) staat onder meer:
“[Verweerder] komt opnieuw zijn beloftes niet na en voert die niet. Er is geen opdrachtbevestiging anders dan door acceptatie van mijn verzoek rechtsbijstand en het aanvragen en verkrijgen van gefinancierde rechtsbijstand. Ik klaag bij de deken in vervolg op een bemiddelingspoging door de deken die, na drie jaar beloftes niet nakomen en uitvoeren zonder enig resultaat, waaraan [verweerder] najaar 2023 naar eigen zeggen 30 uur had besteed, ook zonder resultaat is gebleven. (…) Na een nieuwe interventie van de deken heeft [verweerder] mij 23 februari 2024 ineens opnieuw in de kern dezelfde dagvaarding toegestuurd als bijna een jaar geleden op 23 maart 2023, die niet de dagvaarding is zoals gevraagd en beloofd. Daar heb ik bijna een jaar geleden al van kennisgenomen en op gereageerd. Dat is ruim anderhalf jaar geleden al besproken. [Verweerder] komt zijn steeds herhaalde belofte opnieuw niet na en stuurt nu ineens in de kern dezelfde dagvaarding en niet de steeds opnieuw beloofde dagvaarding. Die heb ik nu nog steeds niet in handen.”
2.7 Op 18 april 2024 heeft verweerder op de klacht gereageerd. Hij heeft in zijn reactie onder meer aangegeven dat hij B voor het eerst in maart 2021 heeft ontmoet. Na bestudering van door B aangeleverde stukken heeft verweerder in mei 2021 aan B laten weten dat hij de zaak zou aannemen. Verweerder stelt dat dit uitdrukkelijk aan B is bevestigd. In overleg met B en diens begeleider is een bepaalde aanpak gekozen. In september 2021 is er een afspraak geweest op kantoor, waarbij is afgesproken dat verweerder een concept voor een dagvaarding zou opstellen. Vervolgens is er gewacht op een (mogelijk relevante) uitspraak van de Raad van State en zijn er in december 2021, februari 2022, april 2022, juni 2022 en oktober 2022 en januari 2023 afspraken op kantoor geweest. Verweerder stelt dat tijdens de bespreking van oktober 2022 is besproken dat de dagvaarding in de zaak tegen de belastingdienst kon worden uitgebracht, waarbij werd afgesproken dat de conceptdagvaarding op 9 december 2022 aan B zou worden verzonden. Wegens persoonlijke omstandigheden van verweerder is het concept die dag niet aan B verzonden. Op 16 maart 2023 heeft verweerder de conceptdagvaarding naar B gestuurd. Op 4 april 2023 is er een bespreking geweest op kantoor: B was het niet eens met de grondslag van de vordering. Na commentaar van B is in mei 2023 afgesproken dat verweerder het concept zou herzien. Vervolgens zijn er in september en oktober 2023 besprekingen op kantoor geweest, waarbij is afgesproken dat de conceptdagvaarding in november of december 2023 aan B zou worden verzonden. Vanaf eind november 2023 had verweerder een oogontsteking waardoor hij een geruime periode geen zicht had. Juist in die periode heeft B het bemiddelingsverzoek ingediend. Verweerder heeft de conceptdagvaarding enigszins aangepast, met de mededeling dat de dagvaarding (met name de grondslag daarvan) in grote lijnen hetzelfde moest blijven. B is het daarmee niet eens.
Verweerder is het met B eens dat de zaak lang heeft geduurd, maar het is zeker niet het geval dat de zaak stil is gebleven. Er zijn veel besprekingen geweest en er zijn telkens afspraken gemaakt over de inhoud van de zaak. Verweerder stelt dat hij achteraf gezien op een gegeven moment meer de regie in handen had moeten nemen en had moeten aangeven hoe hij het wilde doen en anders niet. Verweerder meent dat de klacht ongegrond is.
2.8 Op 14 mei 2024 laat B per e-mail weten zijn klacht te handhaven, waarbij hij schrijft dat verweerder gedurende een periode van bijna drie jaar zeker zes keer heeft beloofd een dagvaarding uit te brengen om deze beloften vervolgens niet na te komen.
2.9 Op 31 mei 2024 heeft verweerder gereageerd. Hij blijft bij zijn eerdere verweer en schrijft ook dat B het dossier reeds heeft meegenomen en dat verweerder geen kopieën van het dossier heeft. Verweerder voegt een door B ondertekende brief (d.d. 17 april 2024) bij, waarin staat dat het originele dossier door B is ontvangen en dat er geen kopieën of originelen meer zijn op te vragen bij verweerder.
2.10 Bij brief van 15 juli 2024 heeft de deken haar visie op de klacht van B gegeven (gegrond). De deken heeft B in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken het griffierecht te betalen.
2.11 B heeft het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan. De deken heeft het klachtdossier om die reden niet doorgezonden aan de raad.
2.12 Op 27 september 2024 heeft B een nieuwe klacht ingediend tegen verweerder. Deze klacht ziet op de kwaliteit van verweerders dienstverlening in de zaak tegen de belastingdienst, alsook op een zaak tegen een gemeente. B schrijft dat het volstrekt onduidelijk is wat verweerder heeft gedaan en in welke hoedanigheid en dat verweerder nooit iets heeft vastgelegd.
2.13 Bij brief van 19 november 2024 heeft de deken geschreven dat de nieuwe klacht van B tegen verweerder op dezelfde gronden is gebaseerd als de eerdere klacht, dat B in die zaak niet tijdig het griffierecht heeft voldaan en dat het indienen van een nieuwe zelfde klacht misbruik van klachtrecht oplevert.
Klacht van cliënt G
2.14 Bij brief van 1 mei 2024 heeft mevrouw G (hierna: G) zich met een verzoek tot bemiddeling tot de deken gewend in verband met haar verzoek aan verweerder om haar dossier te retourneren. G had verweerder op 22 april 2024 verzocht haar dossier te retourneren, aan welk verzoek verweerder niet had voldaan. Na bemiddeling heeft verweerder het dossier aan G toegezonden.
2.15 Op 17 juni 2024 heeft G een klacht tegen verweerder ingediend, waarin zij onder meer schrijft dat verweerder de beloofde dagvaarding niet heeft weten vorm te geven en dat hij heeft verzuimd om de werkzaamheden conform de gemaakte afspraken te verrichten. Ook schrijft zij dat het ontbreekt aan onder meer een schriftelijke opdrachtbevestiging, dat verweerder buitengewoon langdurig bezig is geweest zonder een passend resultaat te boeken en dat verweerder niet heeft voldaan aan haar verzoek om het dossier toe te sturen.
2.16 Bij brief van 29 juni 2024 laat G nog weten dat verweerder haar geen dossier heeft gestuurd in haar zaak tegen de gemeente, maar slechts één document dat betrekking heeft op een erfenis. Zij heeft de betreffende stukken bij haar brief gevoegd.
2.17 Op 20 augustus 2024 heeft verweerder op deze klacht gereageerd. Hij schrijft onder meer dat hij op 24 februari 2022 kennis heeft gemaakt met G, dat toen de door hem gehanteerde voorwaarden zijn besproken en dat een opdrachtbevestiging en een factuur aan G zijn verstrekt. Verweerder zou de gemeente dagvaarden en heeft aangegeven dat de concept-dagvaarding naar verwachting in september 2022 gereed zou zijn. In november 2022 heeft verweerder G laten weten dat het opstellen van de concept-dagvaarding werd uitgesteld en dat het concept waarschijnlijk pas in december 2022/januari 2023 gereed zou zijn. Verweerder stelt dat G medio januari 2023 contact opnam over een andere (erfrecht)kwestie. Verweerder heeft daarop diverse andere werkzaamheden voor en in opdracht van G verricht. Hij heeft de opdracht voor deze werkzaamheden niet aan G bevestigd. Begin april 2024 heeft G verweerder telefonisch gecontacteerd en aangegeven dat de zaak tegen de gemeente weer kon worden opgepakt. Verweerder heeft G laten weten dat de dagvaarding rond 19 april 2024 klaar zou zijn. Op 22 april 2024 liet G per e-mail weten dat verweerder de zaak moest stoppen omdat hij zijn afspraak dat de dagvaarding op 19 april 2024 klaar zou zijn niet was nagekomen. Verweerder stelt dat alle door hem genoemde feiten met correspondentie en e-mails te onderbouwen zijn. Met betrekking tot het dossier stelt verweerder dat hij weer op zoek is gegaan naar het dossier en inderdaad een aantal documenten heeft gevonden dat nog niet was verzonden. Deze documenten heeft hij alsnog aan G verzonden. Verweerder meent dat de klacht ongegrond is.
2.18 Bij brief van 1 september 2024 heeft G haar klacht gehandhaafd. Zij schrijft daarbij dat verweerder, in plaats van onverwijld de gevraagde dagvaarding uit te brengen, verscheidende nevenactiviteiten heeft ontwikkeld zonder daartoe opdracht te hebben ontvangen.
2.19 Op 26 september 2024 heeft verweerder gereageerd, waarbij hij gemotiveerd schrijft dat de werkzaamheden voor G steeds in haar opdracht zijn verricht.
2.20 Bij brief van 27 november 2024 heeft de (waarnemend) deken zijn visie op de klacht van G gegeven (gegrond). De deken heeft G in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken het griffierecht te betalen. Zij heeft het griffierecht (tijdig) voldaan.
2.21 Op 7 januari 2025 heeft de deken de klachtzaak van G doorgestuurd naar de raad. Deze zaak is bij de raad bekend onder nummer 25-006/DH/DH.
Kantooronderzoek
2.22 Op 28 november 2019 heeft de deken een kantoorbezoek bij verweerder gedaan. De bevindingen van het bezoek zijn vermeld in een brief van 10 december 2019 van de deken aan verweerder. In deze brief staat onder meer:
“Uw website is slechts deels in de lucht. (…) Wij bespraken met u dat u op grond van de transparantieverplichting van artikel 7.4 Voda verplicht bent bepaalde informatie over uw kantoor openbaar en publiekelijke toegankelijk te maken. Vermelding op een website is daarvoor het geëigende middel.
Wij spraken af dat u uw website zo spoedig mogelijk in de lucht brengt. (…)
Graag ontvangen wij kopie van de waarnemingsovereenkomst(-en) en de bevestiging dat één en ander is vastgelegd (bijvoorbeeld in het kantoorhandboek). (…)
Wij hebben enkele dossiers van u ingezien. U bewaart in de fysieke dossiers alles op volgorde van binnenkomst. Deze dossiers zijn overigens niet compleet, omdat u e-mails niet uitprint. Digitaal heeft u wel een compleet overzicht.
Wij hebben u geadviseerd uw dossiers zo in te richten, dat een waarnemer op basis daarvan ook snel inzicht heeft in een zaak. (…) Meer structuur in uw dossiers zou de transparantie daarvan vergroten.
Wij hebben u voorts geadviseerd originele stukken direct na afronding van een zaak aan uw cliënten terug te geven, en hen te laten tekenen voor ontvangst.”
2.23 Op 6 juni 2024 is door of namens de deken aan verweerder verzocht om in het kader van een kantooronderzoek een vragenlijst in te vullen. Dit heeft hij op 6 september 2024 gedaan.
2.24 Op 10 oktober 2024 heeft de deken verweerder geïnformeerd over de bevindingen naar aanleiding van de vragenlijst en de overgelegde stukken. In de brief is onder meer opgenomen:
“Bij vraag 1.3 hebt u aangegeven dat u werkzaam bent op de rechtsgebieden sociale voorzieningen en verzekeringen, aansprakelijkheden en familierecht. Op uw website staat vermeld dat u in het rechtsgebiedenregister staat ingeschreven op de rechtsgebieden: sociale voorzieningen en algemene praktijk. Dit strookt echter niet met de rechtsgebieden waarop u daadwerkelijk in het rechtsgebiedenregister staat geregistreerd. U staat geregistreerd op de rechtsgebieden: algemene praktijk, bestuursrecht en sociaal zekerheidsrecht met als sub rechtsgebied sociale voorzieningen. Op grond van het gestelde in artikel 6.32 jo artikel 7.4 lid 2 onder g van de Voda dient u op uw website te vermelden welke rechtsgebieden u hebt geregistreerd. De registratie komt niet overeen met hetgeen u hebt vermeld op uw website zodat ik u vriendelijk verzoek uw website op dit punt aan te passen. (…)
Bij vraag 2.4A heeft u aangegeven dat u de kantoorklachtenregeling niet op uw website hebt gepubliceerd. In dat kader wijs ik u graag op het gestelde in artikel 7.4 lid 2 van de Voda waarin is opgenomen welke informatie u openbaar en publiekelijk bekend dient te maken. De kantoorklachtenregeling is daar een van zodat ik u vriendelijk verzoek uw kantoorklachtenregeling op uw website te plaatsen. Ook overigens bent u in het kader van een aan uw kantoor afgelegd kantoorbezoek in november 2019 hier ook reeds op gewezen in mijn brief van 10 december 2019. Ik heb u reeds toen gewezen op de verplichtingen uit hoofde van het gestelde in artikel 7.4 lid 2 van de Voda waarbij ik u heb verzocht uw website zo spoedig mogelijk in de lucht te brengen. Kennelijk bent u daartoe toen niet overgegaan. U beschikt wel over en website maar deze voldoet absoluut niet aan het gestelde in vermeld artikel. Ik verzoek u dan ook vriendelijk uw website zo spoedig mogelijk in overeenstemming te brengen met het gestelde in genoemd artikel. (…)
Uit uw kantooropgave leid ik af dat mr. [O] uw vervanger is. Ik ontvang nog graag een kopie van de vervangingsregeling van u. Overigens heb ik daar bij brief van 10 december 2019 ook om verzocht.
Op 13 april 2020 is aan u naar aanleiding van mijn brief van 10 december 2019 nog een rappel gezonden ter zake de opvolging van het kantoorbezoek. Volgens mijn informatie heb ik nimmer een reactie van u op genoemde brief ontvangen.”
2.25 De door verweerder gegeven antwoorden op de vragenlijst en de eerdergenoemde klachtzaken zijn voor de deken reden geweest een kantoorbezoek bij verweerder te doen. Dit kantoorbezoek heeft op 26 november 2024 plaatsgevonden. De bevindingen van het kantoorbezoek zijn vastgelegd in een brief van 6 december 2024, waarin onder meer staat:
“Kantoorbezoek 28 november 2019
Reeds eerder is er een bezoek gebracht aan uw kantoor. (…)
Bij brief van 10 december 2019 bent u geïnformeerd over de bevindingen naar aanleiding van dat bezoek. In die brief zijn de volgende verzoeken/aanbevelingen gedaan:
- Wij spraken af dat u uw website zo spoedig mogelijk in de lucht brengt.
- Graag vernemen wij hoe u de Wwft-eisen in de praktijk hebt geïmplementeerd.
- Graag ontvangen wij uw bevestiging dat u een privacyreglement hebt opgesteld en op uw website hebt geplaatst.
- Wij hebben u geadviseerd kennis te nemen van de archiefregels die gelden voor de advocatenpraktijk (zie website NOvA).
- Graag ontvangen wij kopie van de waarnemingsovereenkomst(-en) en de bevestiging dat één en ander is vastgelegd (bijvoorbeeld in het kantoorhandboek).
Hoewel u in die brief bent verzocht om uiterlijk 15 januari 2020 op die brief te reageren is er vanuit uw zijde, voor zover ik kan nagaan, geen reactie ontvangen. Dit terwijl u daar bij e-mail van 13 april 2020 nog aan bent herinnerd.
Gelet op de bevindingen uit onderhavig kantooronderzoek stel ik vast dat u de bevindingen uit het bezoek d.d. 28 november 2019 niet, althans onvoldoende hebt opgevolgd. (…)
In dat kader heeft mr. [X] opgemerkt dat uw e-mailadres [...]@[…]advocaten.nl luidt. Zij heeft u erop gewezen dat het u op grond van het gestelde in artikel 7.4 lid 1 van de Voda niet is toegestaan om de toevoeging ‘advocaten’ te gebruiken als u de enige advocaat bent op uw kantoor. (…) Zoals gemeld is (en was het destijds ook) niet toegestaan de toevoeging ‘advocaten’ te gebruiken. Ik verzoek u dan ook vriendelijk uw e-mailadres op dat punt aan te passen (vergeet u daarbij niet uw gegevens bij BAR aan te passen). Ik ga ervan uit dat een op ander op 1 januari a.s. is doorgevoerd.
Klachtzaken – gebrek aan schriftelijke vastlegging
Tijdens het bezoek aan uw kantoor hebben mrs. [X] en [Y] met u gesproken over de klachtzaken met kenmerk K055 2024 en K125 2024. (…)
Uit de klachtzaken is naar voren gekomen dat het aan uw zijde ontbreekt aan schriftelijke vastlegging van belangrijke informatie en afspraken. U hebt aangegeven dat u uw lesje voor wat betreft de schriftelijke vastlegging wel hebt geleerd. (…) Nu uit die klachtzaken is gebleken dat u de dossiers aan uw cliënten hebt geretourneerd zonder daarvan een kopie te bewaren heeft mr. [X} u gevraagd of u dat in al uw dossiers doet. U gaf daarop te kennen dat dat geen gebruikelijk gang van zaken is in uw praktijk. Mr. [X} heeft u er daarbij op gewezen dat u een kopie van het dossier dient te bewaren conform bewaartermijn die u bent overeengekomen. (…)
Ten tijde van het bezoek aan uw kantoor hebben mrs. [Y] en [X] drie dossiers ter inzake gekregen. In het dossier dat mr. [X] heeft ingezien, te weten: N./R. bevonden zich alleen stukken afkomstig van de deurwaarder. Verder bevonden zich geen stukken in het dossier. Hierop heeft mr. [X] u gevraagd of u al werkzaamheden in dat dossier had verricht en of u de opdrachtbevestiging kon laten zien. Daarop gaf u te kennen dat u cliënte samen met haar schoonzoon hebt gesproken op uw kantoor en dat u sindsdien de contacten onderhoudt met de schoonzoon. U gaf aan geen opdrachtbevestiging te hebben verstuurd aan cliënte. (…)
Zoals u bekend moet zijn dient u de aan u verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk vast te leggen (artikel 7.5 Voda en gedragsregel 16). Vastgesteld kan worden dat u hier in deze kwestie niet aan hebt voldaan. Daar komt bij dat u met mevrouw, die tenslotte uw cliënte is, gelet op uw geheimhoudingsplicht, had moeten overeenkomen dat zij ermee instemt dat u de contacten in deze kwestie met haar schoonzoon onderhoudt. Dit heeft u nagelaten.
In een ander dossier, dat zich reeds in uw archief bevond, trof mr. [X] geen afsluitbrief aan. U gaf te kennen deze brief ook niet gestuurd te hebben in dat dossier. Zoals gemeld dient u bij afronding van een dossier uw client er op te wijzen dat het dossier zal worden gesloten en u het conform de overeengekomen bewaartermijn zal bewaren, waarna het zal worden vernietigd.”

3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken stelt zich op het standpunt dat verweerder niet heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Verweerder heeft zich (stelselmatig) niet gehouden aan de op hem rustende informatieverplichting om cliënten van belangrijke zaken schriftelijk op de hoogte te brengen. Hiermee zijn de kernwaarden deskundigheid en integriteit in het geding.
3.2 De deken stelt voorts dat verweerder er geen, althans onvoldoende, blijk van geeft gevolg te willen geven aan de toezichthoudende instructies van de deken, terwijl de deken erop moet toezien dat een advocaat die wet- en regelgeving naleeft. Wanneer de deken hem op nalaten in dit verband aanspreekt, dient verweerder dat serieus te nemen en de aanwijzingen van de deken op te volgen. Volgens de deken kan in ieder geval worden vastgesteld dat verweerder de bevindingen uit het kantoorbezoek van november 2019 destijds niet, althans onvoldoende, heeft opgevolgd. Hoewel verweerder naar aanleiding van het bezoek aan zijn kantoor op 26 november 2024 de bevindingen wel tijdig heeft opgevolgd, heeft de deken moeten constateren dat de website van verweerder nog altijd niet, althans niet volledig voldoet aan het gestelde in artikel 7.4 lid 2 van de Voda, terwijl verweerder bij brief van 6 december 2024 op die verplichting is gewezen. Ook is verweerder nog niet overgegaan tot aanpassing van zijn e-mailadres, terwijl de deken daar wel om heeft verzocht (het betreft de vermelding ‘advocaten’ in het e-mailadres terwijl verweerder de enige advocaat bij het kantoor is).
3.3 Ter zitting heeft de deken toegelicht dat zij stellig de indruk heeft dat verweerder zijn zaken niet op orde heeft en niet handelt zoals dat van een advocaat mag worden verwacht. Zowel in de zaak van G, als in de zaak van B is niet gebleken van een schriftelijke opdrachtbevestiging. Verweerder geeft ter zitting aan nog stukken te kunnen overleggen, maar dat is te laat. Verweerder heeft geen dossiers bewaard, wat in strijd is met zijn bewaarplicht.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft in reactie op het bezwaar onder meer het volgende aangevoerd. Reeds tijdens het kantoorbezoek van 26 november 2024 heeft verweerder aangegeven dat het hem zeer spijt dat zijn schriftelijke bevestiging aan cliënten G en B onvoldoende is gebleken. Verweerder heeft hiervan geleerd en zal in de toekomst meer aandacht hieraan besteden.
4.2 Ten tijde van het kantoorbezoek in 2024 zijn drie dossiers ingezien. De zaak van N, die wordt genoemd in het dekenbezwaar, betrof een nieuwe zaak. Een opdrachtbevestiging was uiteraard verzonden, maar daarin was niet vermeld dat verweerder met instemming van de cliënte met haar schoonzoon zou communiceren over de zaak.
4.3 Verweerder meent dat hij de bevindingen van het kantoorbezoek van 28 november 2019 wel heeft opgevolgd. Na het kantoorbezoek en de aanpassingen heeft hij verder niets meer vernomen hieromtrent. Verweerder is zich terdege bewust van het belang van het opvolgen van de richtlijnen van de orde. De instructies van de orde heeft hij stuk voor stuk opgevolgd. Verweerder heeft zijn e-mailadres gewijzigd, website aangepast, algemene voorwaarden en klachtregeling gepubliceerd op de website.
4.4 Verweerder verzoekt ongegrondverklaring van het dekenbezwaar.
4.5 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Volgens vaste jurisprudentie van het hof dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, partijdigheid en vertrouwelijkheid, zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet.
Beoordeling bezwaar
5.2 Het bezwaar ziet met name op de informatievoorziening van verweerder aan zijn cliënten. De raad is met de deken van oordeel dat verweerder zich stelselmatig niet houdt aan de op hem rustende informatieverplichting om cliënten van belangrijke zaken schriftelijk op de hoogte te brengen. Zowel in de zaken van G en B, als in de zaak van N (tijdens het kantoorbezoek in 2024 ingezien) ontbreekt een schriftelijke opdrachtbevestiging. Verweerder stelt dat in deze zaken wel een opdrachtbevestiging is opgesteld en verstrekt, maar laat na om bewijs daarvan te overleggen. Dat komt voor zijn rekening en risico. De raad houdt het er daarom voor dat verweerder in al deze zaken de opdracht niet schriftelijk heeft bevestigd, terwijl het op zijn weg lag om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt te bevestigen (zie ook gedragsregel 16). Verweerder erkent verder dat schriftelijke vastlegging van latere afspraken met cliënten ontbreekt. Ook heeft verweerder zijn dossiers niet op orde en handelt hij in strijd met de bewaarplicht (art. 7:412 BW) door zelf geen dossier te bewaren. Verweerder handelt daarmee stelselmatig onzorgvuldig. Het bezwaar is in zoverre gegrond.
5.3 Het bezwaar ziet er verder op dat verweerder geen of onvoldoende gevolg geeft aan de toezichthoudende instructies van de deken. Verweerder diende naar aanleiding van het kantoorbezoek in 2019 aanpassingen te verrichten en stukken aan te leveren bij de deken. Dit is niet, althans onvoldoende, gebeurd. Op 13 april 2020 is door de deken nog een herinnering aan verweerder verstuurd, maar ook daarop is geen, althans onvoldoende verdere actie ondernomen. Tijdens het kantoorbezoek in november 2024 is vervolgens geconstateerd dat verweerder een website en een e-mailadres gebruikt die in strijd zijn met art. 7.4 lid 1 van de Voda. Verweerder is immers de enige advocaat op zijn kantoor, terwijl het gebruik van ‘advocaten’ de indruk wekt dat er meer advocaten zijn c.q. dat er een samenwerkingsverband is. Verweerder heeft zijn website en e-mailadres ook niet direct op aangeven van de deken aangepast. Dat is hem tuchtrechtelijk te verwijten. Het bezwaar is ook in zoverre gegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerder handelt onzorgvuldig door opdrachten van en afspraken met cliënten niet schriftelijk vast te leggen. Zijn informatievoorziening aan cliënten is stelselmatig onder de maat. Ook handelt hij in strijd met de bewaarplicht door dossiers aan de cliënt te retourneren, zonder zelf een kopie van dit dossier te bewaren. Verder heeft verweerder onvoldoende gevolg gegeven aan de toezichthoudende instructies van de deken.
6.2 Het baart de raad zorgen dat verweerder zijn dossiers en de schriftelijke vastlegging van afspraken niet op orde heeft. Dit klemt te meer nu in 2020 aan verweerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd voor het niet of onvoldoende vastleggen van belangrijke informatie en dossierbeheer. Verweerder was een gewaarschuwd mens, maar is desondanks zijn verplichtingen niet nagekomen. Ook het gebrek aan voortvarendheid bij de behandeling van zaken zoals uit de klachten van G en B blijkt, baart de raad zorgen, al is dat geen onderdeel van het nu voorliggende dekenbezwaar. Dat verweerder geen of onvoldoende gevolg geeft aan de toezichthoudende instructies van de deken, is hem tuchtrechtelijk te verwijten.
6.3 Van belang is nu dat verweerder een verbetering laat zien in zijn manier van dossierbeheer, informatievoorziening aan cliënten en het opvolgen van de instructies van de deken. De raad acht het daarom noodzakelijk dat verweerder zich op korte termijn laat bijstaan door een coach op het gebied van advocatuurlijke administratie en kantooradministratie (zoals dossiervoering, schriftelijke vastlegging en soortgelijk). De raad legt daarom een voorwaardelijke schorsing van acht weken op, met als bijzondere voorwaarde dat verweerder zich door een dergelijke coach laat begeleiden.
6.4 Omdat de raad op dezelfde datum uitspraak doet in de zaak van G tegen verweerder en in die zaak een onvoorwaardelijke schorsing van twee weken wordt opgelegd, ziet de raad geen grond om ook in deze zaak nog een onvoorwaardelijke schorsing op te leggen. De raad volstaat met de geheel voorwaardelijke schorsing met de genoemde bijzondere voorwaarde.

7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.2 Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.


BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van acht weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder een coachingstraject zal doorlopen, waarop de deken toezicht zal houden. Hierbij geldt het volgende:
* Verweerder zoekt in samenspraak met de deken een coach en meldt zich binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan bij deze, door de deken goedgekeurde, coach;
* Verweerder legt, binnen een met de deken afgesproken termijn, een plan van aanpak van deze coach ter goedkeuring voor aan de deken. Uit dat plan van aanpak blijken in ieder geval de doelen waaraan verweerder gaat werken. Daarnaast stemt verweerder met de deken af op welke wijze en met welke frequentie hij het coachingstraject met de deken evalueert en verweerder houdt zich vervolgens aan de met de deken gemaakte afspraken;
* Verweerder doorloopt het coachingstraject volledig en legt aan het eind van het traject aan de deken een verklaring van de coach over waaruit het resultaat van het traject blijkt;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, E.A.L. van Emden, W.R. Arema en M.F.H. Broekman, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2025.