ECLI:NL:TADRSGR:2025:140 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-006/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:140 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-07-2025 |
Datum publicatie: | 21-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-006/DH/DH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Verweerder heeft in februari 2022 de opdracht van klaagster aangenomen. Zij heeft hem ruim € 7.000,- betaald. Verweerder heeft niets schriftelijk vastgelegd. Hij heeft meerdere toezeggingen gedaan, maar is die steeds niet nagekomen. In april 2024 heeft klaagster de opdracht daarom beëindigd. Verweerder heeft de zaak vervolgens niet voortvarend financieel afgerekend en niet blijkt dat hij klaagster het dossier heeft toegestuurd. Verweerder is aanzienlijk tekortgeschoten in de behartiging van klaagsters belangen. Twee weken schorsing onvoorwaardelijk. De raad verklaart de deken – die meeklaagt in deze zaak – niet-ontvankelijk, omdat de deken een dekenbezwaar heeft ingediend tegen verweerder, waarin deze klachtzaak integraal is meegenomen. De deken heeft in deze zaak daarom geen belang. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 14 juli 2025 in
de zaak 25-006/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
en het (naar aanleiding daarvan) ingediende bezwaar van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag
de deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 17 juni 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 7 januari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K125 2024 van
de deken ontvangen. De deken heeft in de brief van 7 januari 2025 aangegeven mee te
klagen en voor de gronden verwezen naar het voorlopig oordeel (van 27 november 2024).
1.3 De klacht en het bezwaar van de deken zijn gelijktijdig behandeld op de zitting
van de raad van 2 juni 2025. Daarbij waren klaagster, haar vertrouwenspersoon [B],
de deken en stafjurist mr. [X] en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de bijbehorende inventarislijsten genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen
van het op 10 maart 2025 door verweerder ingediende verweerschrift.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft verweerder benaderd voor bijstand bij het dagvaarden van
een gemeente. Op 24 februari 2022 hebben klaagster en verweerder elkaar voor het eerst
gesproken bij verweerder op kantoor.
2.3 Verweerder heeft klaagster een voorschotfactuur verstrekt. Klaagster heeft
de factuur betaald (een bedrag van € 7.260,-).
2.4 Bij brief van 2 juli 2022 heeft klaagster verweerder erop gewezen dat het
noodzakelijk is dat op korte termijn de lopende verjaring wordt gestuit. Verweerder
heeft hierna de verjaring tijdig gestuit.
2.5 Verweerder heeft de verwachting uitgesproken dat de concept-dagvaarding in
september 2022 gereed zou zijn. In november 2022 heeft verweerder klaagster laten
weten dat het opstellen van de concept-dagvaarding werd uitgesteld en dat het waarschijnlijk
pas december 2022/januari 2023 zou worden opgesteld.
2.6 Verweerder heeft in 2023 diverse andere werkzaamheden voor klaagster verricht.
2.7 In april 2024 heeft verweerder de zaak tegen de gemeente weer opgepakt en
aan klaagster laten weten dat de dagvaarding rond 19 april 2024 klaar zou zijn.
2.8 Op 22 april 2024 heeft klaagster per e-mail aan verweerder laten weten dat
hij de zaak moest stoppen omdat hij zijn afspraak dat de dagvaarding op 19 april 2024
klaar zou zijn, niet was nagekomen.
2.9 Bij brief van 30 mei 2024 heeft verweerder aan klaagster bericht dat hij,
naar aanleiding van haar verzoek tot beëindiging van het dossier, haar alle in zijn
bezit zijnde documenten doet toekomen. Hij heeft daarbij geschreven dat hij van het
dossier geen kopieën heeft bewaard.
2.10 De deken heeft op 17 januari 2025 een dekenbezwaar tegen verweerder ingediend
(zaaknummer 25-045/DH/DH/D).
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerder het volgende:
a) Verweerder is tekortgeschoten in de behartiging van klaagsters belangen in
de kwestie tegen de gemeente.
Klaagster heeft toegelicht dat verweerder niet voortvarend te werk is gegaan, dat
hij zijn afspraken niet is nagekomen, dat hij heeft verzuimd de overeengekomen werkzaamheden
te verrichten en dat het ontbreekt aan schriftelijke vastlegging van de opdracht.
In plaats van de dagvaarding op te stellen en uit te brengen, heeft verweerder allerlei
werkzaamheden verricht zonder daartoe opdracht te hebben gehad. Klaagster heeft een
aanzienlijk geldbedrag aan verweerder betaald voor de werkzaamheden die hij zou verrichten.
b) Verweerder heeft klaagster zijn dossier niet toegestuurd na beëindiging van
de opdracht in de kwestie tegen de gemeente.
Klaagster heeft toegelicht dat zij slechts één document over de afhandeling van
een erfenis heeft ontvangen.
3.2 Klaagster stelt dat zij bij verweerder is gekomen met de opdracht om de gemeente
te dagvaarden. Verweerder zou eerst onderzoek verrichten. Klaagster heeft geen onderzoeksbevindingen
gezien en hoorde niets meer. Zij kwam er op enig moment achter dat haar vordering
op de gemeente bijna was verjaard. Het was noodzakelijk dat de verjaring werd gestuit.
Zij vernam daarover niets van verweerder. Op initiatief van klaagster heeft verweerder
de verjaring van de vordering in juni 2022 gestuit. Hierna hoorde klaagster weer niets.
In augustus 2022 vond er een gesprek bij verweerder op kantoor plaats. Verweerder
beloofde toen de dagvaarding in september 2022 uit te brengen. Dat heeft hij niet
gedaan. Verweerder zei vervolgens dat het december 2022 zou worden. Ook dat gebeurde
niet. Toen werd het 27 januari 2023, vervolgens 7 april 2023, daarna 14 april 2023
en was het nog niet gebeurd. Klaagster heeft verweerder een laatste kans gegeven.
Verweerder beloofde uitdrukkelijk voor 19 april 2024 een dagvaarding uit te brengen.
Ook dat heeft hij niet gedaan. Verweerder heeft over een periode van twee jaar zes
keer gezegd dat hij een dagvaarding zou gaan uitbrengen, terwijl hij dat niet heeft
gedaan.
4 BEZWAAR
4.1 De deken heeft in de brief van 7 januari 2025 aangegeven mee te klagen en
voor de gronden verwezen naar het voorlopig oordeel (van 27 november 2024). De (waarnemend)
deken heeft in het voorlopig oordeel gemotiveerd geconcludeerd dat verweerder onvoldoende
voortvarend heeft gehandeld en onvoldoende (duidelijk) met klaagster heeft gecommuniceerd.
Verweerder heeft aldus niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame
en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
4.2 Ter zitting heeft de deken toegelicht dat verweerder klaagster op essentiële
punten niet heeft geïnformeerd zoals dat zou moeten. Verweerder noemt allerlei stukken
die niet in het dossier zitten en die verweerder niet heeft ingebracht.
5 VERWEER
5.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd.
Ad klachtonderdeel a):
5.2 Verweerder stelt dat hij op 24 februari 2022 kennis heeft gemaakt met klaagster.
Hij stelt dat hij heeft aangegeven als eerste te zullen bekijken of er een haalbare
zaak is, waarvoor dossierstudie nodig was. Verweerder stelt dat de door hem gehanteerde
voorwaarden zijn besproken en bevestigd en dat een opdrachtbevestiging en een factuur
aan klaagster zijn verstrekt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij de aan
klaagster verstrekte opdrachtbevestiging zo nodig nog kan verstrekken.
5.3 Verweerder heeft aangegeven dat hij de gemeente wilde dagvaarden, maar dat
de kans van slagen niet bijzonder groot was. Verweerder heeft aangegeven dat de concept-dagvaarding
naar verwachting in september 2022 gereed zou zijn. In november 2022 heeft verweerder
klaagster laten weten dat het opstellen van de concept-dagvaarding werd uitgesteld
en dat het concept waarschijnlijk pas in december 2022/januari 2023 gereed zou zijn.
5.4 Verweerder stelt dat klaagster medio januari 2023 contact opnam over een
andere kwestie, te weten de zaak tegen mr. B over een erfrechtkwestie. Klaagster is
met haar adviseur bij verweerder op kantoor geweest om de details van deze zaak te
bespreken. Verweerder heeft het dossier bestudeerd en een afspraak tussen klaagster
en mr. B bijgewoond. Verweerder heeft zich op verzoek van klaagster in de procedure
bij de kantonrechter gesteld. Klaagster heeft verweerder ook verzocht als haar advocaat
op te treden inzake de erfenis en in het contact daarover met de notaris. Na een aantal
gesprekken is een concept voor een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Klaagster
heeft deze overeenkomst niet ondertekend. Het bedrag van de erfenis is uiteindelijk
in oktober 2023 wel aan klaagster uitgekeerd, waarmee verweerders werkzaamheden inzake
de erfenis teneinde waren. Verweerder stelt dat hij al deze werkzaamheden steeds in
opdracht van klaagster heeft verricht. Hij heeft de opdracht voor deze werkzaamheden
niet aan klaagster bevestigd. Verweerder erkent dat dit zijn verantwoordelijkheid
was.
5.5 Begin april 2024 heeft klaagster verweerder telefonisch gecontacteerd en
aangegeven dat de zaak tegen de gemeente weer kon worden opgepakt. Verweerder heeft
klaagster laten weten dat de dagvaarding rond 19 april 2024 klaar zou zijn. Op 22
april 2024 liet klaagster per e-mail weten dat verweerder de zaak moest stoppen, omdat
hij zijn afspraak dat de dagvaarding op 19 april 2024 klaar zou zijn niet was nagekomen.
5.6 Verweerder stelt dat alle door hem genoemde feiten met correspondentie en
e-mails te onderbouwen zijn.
5.7 Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in de opdrachtbevestiging is
opgenomen dat aan het eind van de zaak verrekening met het voorschot plaatsvindt.
Dat is in deze zaak nog niet gebeurd.
Ad klachtonderdeel b):
5.8 Aangezien klaagster aangaf niet het gehele dossier te hebben ontvangen, is
verweerder weer op zoek gegaan naar het dossier. Hij heeft inderdaad een aantal documenten
gevonden dat nog niet was verzonden. Deze documenten heeft verweerder alsnog naar
klaagster gestuurd.
5.9 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
6 BEOORDELING KLACHT
Toetsingskader
6.1 Deze klacht gaat over de kwaliteit van de dienstverlening van de advocaat.
Er is pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als de kwaliteit duidelijk
onder de maat is geweest. De tuchtrechter houdt bij de beoordeling rekening met de
vrijheid die een advocaat heeft bij de wijze waarop hij een zaak behandelt. Ook houdt
de tuchtrechter rekening met de keuzes waar een advocaat bij de behandeling van de
zaak voor kan komen te staan. Die (keuze)vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd
door bepaalde eisen die aan het werk van de advocaat worden gesteld. Als algemene
professionele standaard geldt dat de advocaat te werk moet gaan zoals van een redelijk
bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot mag worden verwacht.
6.2 Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij
wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af
van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
6.3 Gedragsregel 16 bepaalt:
1. De advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie,
feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient
hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.
(…)
3. De advocaat handelt ook integer en zorgvuldig in financiële aangelegenheden
en hij legt daarover een nauwgezette verantwoording af aan zijn cliënt.
Klachtonderdeel a) – kwaliteit van de bijstand
6.4 Klaagster en verweerder hebben ieder een eigen visie op wat er tussen hen
is afgesproken en wat er wel of niet is gebeurd. Schriftelijke vastlegging in de vorm
van een opdrachtbevestiging, e-mails of andere correspondentie ontbreekt, zodat de
raad maar heel beperkt kan vaststellen wat de feiten precies zijn. Dat komt voor rekening
en risico van verweerder, omdat het op zijn weg lag om belangrijke informatie en afspraken
schriftelijk aan klaagster te bevestigen (zie ook gedragsregel 16). Verweerder stelt
dat er bij aanvang in 2022 een opdrachtbevestiging is opgesteld, maar klaagster betwist
dit. Verweerder heeft de opdrachtbevestiging niet overgelegd. Dat komt voor zijn
risico. De raad houdt het er daarom voor dat er geen opdrachtbevestiging is opgesteld.
Tussen partijen staat wel vast dat een factuur is verstrekt (voor een bedrag van ruim
€ 7.000,-), die door klaagster is voldaan.
6.5 Partijen zijn het er ook over eens dat de opdracht in ieder geval het dagvaarden
van de gemeente betrof. Duidelijk is dat verweerder een aantal keer een toezegging
heeft gedaan dat de conceptdagvaarding op een bepaalde datum gereed zou zijn. Verweerder
is die toezeggingen steeds niet nagekomen. Nadat verweerder in april 2024 de conceptdagvaarding
op de afgesproken datum weer niet had opgesteld, heeft klaagster de opdracht ingetrokken.
Zij was op dat moment al zo’n twee jaar in afwachting van een conceptdagvaarding.
Verweerder stelt dat er in de loop van april 2024 wel een conceptdagvaarding gereed
was, maar hij heeft die, nadat klaagster de opdracht introk, niet meer aan haar toegezonden.
Klaagster heeft na twee jaar wachten dus geen enkel (concept)stuk ontvangen. Klaagster
klaagt dan ook terecht dat verweerder niet voortvarend te werk is gegaan, dat hij
zijn afspraken niet is nagekomen, dat hij heeft verzuimd de overeengekomen werkzaamheden
te verrichten en dat het ontbreekt aan schriftelijke vastlegging. Verweerder is tekortschoten
in de behartiging van klaagsters belangen en heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar
gehandeld.
6.6 Tussendoor (in 2023) heeft verweerder diverse andere werkzaamheden verricht.
Verweerder stelt dat hij dit in opdracht van klaagster heeft gedaan. Klaagster stelt
dat zij daartoe geen opdracht heeft verstrekt. Ook hier geldt weer dat schriftelijke
vastlegging ontbreekt, wat voor risico van verweerder komt. De raad houdt het er daarom
voor dat deze werkzaamheden door verweerder zonder opdracht zijn verricht.
6.7 Klaagster heeft ruim € 7.000,- betaald, maar daarvoor feitelijk niets gekregen.
Verweerder schrijft in zijn brief van 30 mei 2024 dat er op korte termijn een eindafrekening
zal plaatsvinden. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat er (financieel) nog niet
is verrekend. Dat had natuurlijk wel gemoeten: de opdracht is ruim een jaar geleden
beëindigd en verweerder had de zaak ook financieel moeten afronden. Verweerder heeft
daarmee onzorgvuldig gehandeld in deze financiële aangelegenheid.
6.8 De raad is dan ook van oordeel dat verweerder op meerdere punten tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Klachtonderdeel b) - dossier
6.9 Dit verwijt betreft het door verweerder toesturen van het dossier, na de
beëindiging van de opdracht. Klaagster stelt dat zij in de zaak tegen de gemeente
van verweerder alleen één document ontving dat niet op die zaak zag, maar op de afhandeling
van een erfenis. Zij heeft verweerders brief van 30 mei 2024 en de bijlage (een beschikking
van de rechtbank van 17 maart 2023) overgelegd. Verweerder stelt dat hij alle stukken
naar klaagster heeft gestuurd. Hij kan dat niet aantonen. Ook dat komt voor zijn risico.
Ook dit klachtonderdeel is gegrond.
7 BEOORDELING BEZWAAR
7.1 De deken klaagt mee in de klachtzaak van klaagster. Dit is opgevat als een
dekenbezwaar. De deken heeft op 17 januari 2025 daarnaast een dekenbezwaar tegen verweerder
ingediend, waarin ook de zaak van klaagster integraal is meegenomen. De raad heeft
het dekenbezwaar op 2 juni 2025 ter zitting behandeld en doet op dezelfde datum uitspraak
als in deze zaak (14 juli 2025). De raad is van oordeel dat de deken in deze zaak
geen belang meer heeft bij het bezwaar, omdat op dezelfde datum wordt beslist op het
dekenbezwaar waarin deze zaak ook door de deken is meegenomen. De deken is daarom
niet-ontvankelijk in deze zaak.
8 MAATREGEL
8.1 Verweerder heeft in februari 2022 de opdracht van klaagster aangenomen om
de gemeente te dagvaarden. Klaagster heeft daarvoor ruim € 7.000,- betaald. Verweerder
heeft niets (schriftelijk) vastgelegd van de tussen partijen gemaakte afspraken. Verweerder
heeft meerdere keren toegezegd de conceptdagvaarding op een bepaalde datum gereed
te hebben. Hij is die toezeggingen steeds niet nagekomen. In april 2024 heeft klaagster,
nadat verweerder weer een toezegging niet nakwam, de opdracht beëindigd. Zij had op
dat moment nog geen enkel (concept)stuk ontvangen. Verweerder heeft de zaak vervolgens
niet voortvarend financieel afgerekend en ook blijkt niet dat hij klaagster het dossier
heeft toegestuurd. Verweerder is hiermee aanzienlijk tekortgeschoten in de behartiging
van klaagsters belangen. Klaagsters vertrouwen in de advocatuur heeft daardoor een
ernstige deuk opgelopen.
8.2 De raad houdt – in maatregelverzwarende zin – rekening met verweerders tuchtrechtelijk
verleden. Daaruit blijkt dat in 2020 aan verweerder een schorsing van vier weken,
waarvan twee weken voorwaardelijk, is opgelegd. Ook in die zaak (zaaknummer 19-744/DH/DH)
ging het onder meer om het niet schriftelijk vastleggen van gemaakte afspraken.
8.3 De raad is van oordeel dat een onvoorwaardelijke schorsing van twee weken
noodzakelijk is.
9 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
9.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerder op grond van
artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,-
aan haar te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door te geven.
9.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
9.3 Verweerder dient het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, te betalen aan klaagster. Klaagster dient
binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
aan verweerder door te geven.
9.4 Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de deken niet-ontvankelijk;
- verklaart beide klachtonderdelen van klaagster gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken
op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van
deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden
schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd
maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd
dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 9.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 9.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 9.4.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, E.A.L. van Emden, W.R. Arema en M.F.H. Broekman, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2025.