ECLI:NL:TADRSGR:2025:137 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-745/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:137 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-07-2025 |
Datum publicatie: | 16-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-745/DH/DH |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 juli 2025
in de zaak 24-745/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de
voorzitter van de raad van discipline van 8 januari 2025 op de klacht van:
klaagster
gemachtigde: [klager]
en
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 januari 2024 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 17 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K017 2024
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 8 januari 2025 (ECLI:NL:TADRSGR:2025:6) heeft de voorzitter
van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht deels niet-ontvankelijk, deels kennelijk
niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard.
1.4 Op 7 februari 2025 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van
de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 26 mei 2025. Daarbij
waren klager (tevens in de hoedanigheid van gemachtigde van klaagster) en verweerder
aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen
het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd
en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de aanvullende stukken
van klagers van 12 mei 2025.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2 Klagers hebben klachten ingediend tegen verweerder en drie van zijn kantoorgenoten.
Op de klachten is door dezelfde voorzitter en dezelfde griffier op dezelfde datum
beslist. Klagers menen dat de griffier hun klachten niet had mogen behandelen, omdat
zij in een eerder stadium een discussie met haar hebben gehad. Ook vinden klagers
dat dezelfde voorzitter en dezelfde griffier maximaal twee klachten mogen beoordelen
om tunnelvisie te voorkomen;
2.3 De voorzitter heeft niet alle feiten meegenomen. Uit de beoordeling blijkt
dat de voorzitter niet (voldoende) bekend was met de leeswijzer van klagers uit de
aanvullende stukken van 4 november 2024 met bijlage 1 tot en met 6;
2.4 De voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat sprake was van ne bis in
idem. De eerder ingediende klacht ging over de fase in aanloop naar de zitting van
4 maart 2021. De huidige klacht gaat over de gebeurtenissen van na die zitting en
de afhandeling van de betaling. Ook de voorzitter van het Hof van Discipline heeft
klagers verteld dat zij hun aanvullende klachten moest indienen bij de deken.
2.5 Klachtonderdeel a) is ten onrechte niet gegrond verklaard. De voorzitter
heeft ten onrechte geoordeeld dat klagers dit klachtonderdeel onvoldoende hebben geconcretiseerd
of onderbouwd. Er zijn namelijk concrete aanwijzingen met bijlages onderbouwd in de
leeswijzer en in de rest van het dossier. In verzet voegen klagers een nieuwe bijlage
toe, betreffende een e-mail van klagers advocaat aan verweerder na het telefoongesprek;
2.6 Klachtonderdeel b) is ten onrechte niet gegrond verklaard. Verweerder heeft
gebankierd met de derdengeldenrekening, want verweerder heeft deze rekening gebruikt
terwijl dat voor die betreffende betaling niet geoorloofd was. Indien er onvoldoende
feiten zijn om dat vast te stellen, geeft de gang van zaken in ieder geval aanleiding
om een accountantsverklaring en inzage in het protocol.
2.7 Klagers hebben, anders dan de voorzitter heeft geoordeeld, een rechtstreeks
belang bij de klacht over de deskundigheid van verweerder. Klagers zijn direct belanghebbende.
Verweerder heeft als advocaat van de wederpartij allerlei onjuistheden opgeschreven,
omdat hij ondeskundig is. Dat heeft ertoe geleid dat de advocaat van klagers telkens
zaken moest herstellen, met als gevolg een hogere nota voor klagers.
2.8 Klagers verzoeken tot slot mevrouw Van Wijkvliet op te roepen als getuige.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad
naar de beslissing van de voorzitter. In aanvulling hierop en ter beoordeling van
het verzet, overweegt de raad het volgende.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 Er bestaat geen rechtsregel dat de vier klachten van klagers niet door dezelfde
voorzitter en dezelfde griffier mogen worden behandeld. Evenmin is gebleken dat sprake
was van tunnelvisie. Dat klagers geen gelijk hebben gekregen, is daarvoor onvoldoende.
De raad stelt verder vast dat de voorzitter acht heeft geslagen op de aanvullende
stukken van 4 november 2024. Dat staat immers ook uitdrukkelijk vermeld in de voorzittersbeslissing.
4.3 Ten aanzien van ne bis in idem, oordeelt de raad als volgt. Klagers hebben
op 3 maart 2021 een interne klacht bij verweerder ingediend. Diezelfde klacht hebben
klagers (in afgeslankte vorm, namelijk voor zover deze ziet op de door klagers benoemde
fase 1) op 17 augustus 2021 ingediend bij de deken. Tussen 3 maart 2021 en 17 augustus
2021 hebben klagers en verweerder contact gehad over de interne klacht (welke ziet
op fase 2 en 3). Vervolgens hebben klagers ervoor gekozen om pas op 3 januari 2024
hierover een klacht in te dienen. Deze tweede klacht over fase 2 en 3 was zodanig
verweven met de eerste klacht over fase 1 dat naar het oordeel van de raad van klagers
redelijkerwijs verlangd had mogen worden dat zij de klacht over fase 2 en 3 ten tijde
van de tuchtrechtelijke behandeling van de eerste klacht over fase 1 hadden ingediend
(vergelijk HvD 10 juli 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:116, onder 5.7). De voorzitter heeft
dan ook juist geoordeeld dat klagers zich al bij hun eerste klacht hadden moeten beklagen
over fase 2 en 3. Dat het Hof van Discipline de aanvulling van klagers klacht niet
heeft kunnen toestaan op grond van artikel 46c lid 1 van de Advocatenwet, maakt dat
niet anders.
4.4 De overige verzetgronden slagen evenmin; de voorzitter heeft bij de beoordeling
de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten
en omstandigheden van het geval. Daarmee hoeft in redelijkheid niet te worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is.
4.5 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. Er
wordt dus geen getuige opgeroepen. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. M. van Eck en N. de Boer, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2025.