ECLI:NL:TADRSGR:2025:136 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-802/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:136
Datum uitspraak: 07-07-2025
Datum publicatie: 16-07-2025
Zaaknummer(s): 24-802/DH/DH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen: Beslissing op verzet
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 juli 2025 in de zaak 24-802/DH/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 8 januari 2025 op de klacht van:

klaagster
gemachtigde: [klager]

en

klager

over:

verweerder


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 januari 2024 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 7 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K009 2024 van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 8 januari 2025 (ECLI:NL:TADRSGR:2025:7) heeft de voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard.
1.4 Op 7 februari 2025 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 26 mei 2025. Daarbij waren klager (tevens in de hoedanigheid als gemachtigde van klaagster) en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de aanvullende stukken van klagers van 12 mei 2025.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2 Klagers hebben klachten ingediend tegen verweerder en drie van zijn kantoorgenoten. Op de klachten is door dezelfde voorzitter en dezelfde griffier op dezelfde datum beslist. Klagers menen dat de griffier hun klachten niet had mogen behandelen, omdat zij in een eerder stadium een discussie met haar hebben gehad. Ook vinden klagers dat dezelfde voorzitter en dezelfde griffier maximaal twee klachten mogen beoordelen om tunnelvisie te voorkomen;
2.3 De voorzitter heeft slechts twee klachtonderdelen behandeld, terwijl de klacht uit zeven onderdelen bestond. Niet behandeld zijn de klachten over:
- Het in strijd handelen met de AVG;
- Het lekken en verstrekken van informatie of processtukken vanuit het dossier zonder bewezen toestemming van zijn cliënten, de wederpartij en de advocaat van de wederpartij.
2.4 Klager mist het toetsingskader wat betreft de betamelijke handelswijze van een advocaat.
2.5 De voorzitter heeft niet alle feiten meegenomen. Dat geldt in ieder geval voor klachtonderdelen a) en b) en overweging 4.9. Uit de beoordeling blijkt dat de voorzitter niet (voldoende) bekend was met de leeswijzer van klagers uit de aanvullende stukken van 26 november 2024 met bijlage 8 tot en met 11. Ook de brieven aan het bestuur van het advocatenkantoor van 29 december 2021 en 10 januari 2022 zijn de voorzitter kennelijk onvoldoende bekend geweest;
2.6 Klagers hebben weldegelijk een rechtstreeks belang bij de klacht over de deskundigheid van verweerder. Klagers zijn direct belanghebbende. Als verweerder allerlei onjuistheden inbrengt omdat hij ondeskundig is, dan moet de advocaat van klagers telkens zaken herstellen of juist vertellen, met als gevolg een hogere nota voor klagers.
2.7 De voorzitter heeft in overweging 4.8 is een beslissing genomen op basis van verkeerde feiten. De oom, moeder en adviseur hebben geen gelijkwaardige belangen. Verweerder mag dus niet voor hen optreden.
2.8 Ter onderbouwing van de klacht over het in strijd handelen met de AVG hebben klagers in hun verzetschrift een nieuw document, bijlage 12, ingediend. Ook is een bijlage 13 ingediend. Klagers verzoeken verder mevrouw Van Wijkvliet en de heer Brouwer op te roepen als getuigen.

3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. In aanvulling hierop en naar aanleiding van het ingediende verzetschrift, overweeg de raad het volgende.

4 BEOORDELING

4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 Er bestaat geen rechtsregel dat de vier klachten van klagers niet door dezelfde voorzitter en dezelfde griffier mogen worden behandeld. Evenmin is gebleken dat sprake was van tunnelvisie. Dat klagers geen gelijk hebben gekregen, is daarvoor onvoldoende. De raad stelt verder vast dat de voorzitter acht heeft geslagen op de aanvullende stukken van 26 november 2024. Dat staat immers ook uitdrukkelijk vermeld in de voorzittersbeslissing.
4.3 Op grond van het verhandelde ter zitting en de betwisting door verweerder is de raad niet gebleken dat klagers cliënt zijn geweest van verweerder. De beslissing van de voorzitter op dit punt is dus juist. Ook twijfelt de raad niet aan de juistheid van de voorzittersbeslissing voor zover deze ziet op het door klagers aangedragen klachtonderdeel dat sprake zou zijn van tegenstrijdige belangen. De voorzitter heeft terecht geoordeeld dat het verweerder vrijstaat om meerdere cliënten in één zaak bij te staan. Indien sprake zou zijn van een tegenstrijdig belang, dan zijn de cliënten van klager degenen die hierover kunnen klagen dan wel dienen klagers nader te onderbouwen waarom zij hiervan schade ondervinden. Die onderbouwing ontbreekt.
4.4 Ten aanzien van de klachtonderdelen die volgens klagers niet zijn beoordeeld door de voorzitter, verwijst de raad naar overweging 4.9 van de voorzittersbeslissing. In deze overweging is de voorzitter ingegaan op het klachtonderdeel dat verweerder ongeoorloofd informatie zou hebben gedeeld. Voor zover klagers bedoeld heeft te klagen over schending van de AVG, stelt de raad vast dat klagers in de door hen ingediende klacht de schending van de AVG weliswaar hebben benoemd, maar daar geen klachtonderdeel aan hebben gekoppeld. Dat de voorzitter daar niet uitvoeriger op in is gegaan dan hij heeft gedaan, is dan ook logisch. De voorzitter heeft ook geen rekening kunnen houden met bijlage 12 die klagers pas voor het eerst in verzet hebben ingediend. Overigens ziet de raad niet in dat de voorzitter tot een ander oordeel zou zijn gekomen indien hij deze bijlage wel bij zijn beoordeling hadden betrokken.
4.5 De raad is van verder oordeel dat de overige door klagers aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
4.6 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. Er wordt dus geen getuige opgeroepen. Anders dan klager ter zitting naar voren heeft gebracht, ziet de raad in de Advocatenwet geen verplichting voor de tuchtrechter om een getuige op te roepen als een partij daarom vraagt. Artikel 49 van de Advocatenwet bepaalt slechts dat de raad getuigen kan oproepen. Een verplichting daartoe acht de raad niet aanwezig.
4.7 De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. M. van Eck en N. de Boer, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2025.