ECLI:NL:TADRSGR:2025:135 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-876/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:135
Datum uitspraak: 07-07-2025
Datum publicatie: 16-07-2025
Zaaknummer(s): 24-876/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een arbeidsrechtelijk geschil. Verweerster heeft het standpunt van haar cliënt over de echtheid van de handtekeningen onder de arbeidsovereenkomst naar voren gebracht. De door verweerster gekozen bewoordingen zijn niet te kwalificeren als grievende uitlatingen. Ook kan de raad niet vaststellen dat verweerster bewust feitelijke onjuistheden heeft verkondigd. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 juli 2025 in de zaak 24-876/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: mr. L. van de Vrugt

over:

verweerster


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 november 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 27 november 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K243 2023 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 26 mei 2025. Klager is daarbij vertegenwoordigd door de eigenaar/directeur [naam], bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster is in persoon verschenen, bijgestaan door [kantoorgenoot].
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de aanvullende stukken van klager van 18 december 2024, 27 februari 2025 en 15 mei 2025.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Per 20 maart 2017 is de heer K (hierna: K) in dienst getreden bij klager. Op 15 maart 2019 heeft klager een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd getekend. Per 1 januari 2023 is K in dienst getreden bij een concurrent van klager.
2.3 Op 15 juni 2023 heeft klager K aangeschreven over het overtreden van het in zijn contract met klager opgenomen geheimhoudings-, nevenwerkzaamheden-, concurrentie-, relatie, anti-ronsel- en teruggavebeding. Ook is een geschil ontstaan over het door K gebruikmaken van het handelsgegevenssysteem van klager nadat K reeds uit dienst was getreden en werkzaam was bij de concurrent.
2.4 Op 28 juni 2023 heeft verweerster namens K gereageerd op de brief van 15 juni 2023. Daarin heeft verweerster onder meer geschreven:
“Op mijn verzoek heeft u de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd toegestuurd: onder deze arbeidsovereenkomst staan de handtekeningen van uw cliënte en cliënt. Daarmee zou in beginsel vaststaan dat de daarin overeengekomen bedingen rechtsgeldig zijn overeengekomen.
De reden dat ik u heb verzocht de arbeidsovereenkomst toe te sturen was gelegen in het feit dat cliënt niet beschikt over een door hem getekend exemplaar van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Cliënt heeft mij namelijk geïnformeerd over het feit dat op het moment dat sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met uw cliënte hij duidelijk heeft aangegeven niet gebonden te willen zijn aan o.a. een concurrentiebeding. Naar zijn weten is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (met alle daarin genoemde bedingen) nimmer door hem ondertekend. Zoals gezegd beschikt(e) cliënt niet over een door hem getekend exemplaar.
Het verbaasde cliënt dan ook, toen hij het door beide partijen ondertekende exemplaar ontving.
Gelet op de overtuiging van cliënt deze arbeidsovereenkomst nimmer te hebben ondertekend én het feit dat de paraaf/handtekening in de arbeidsovereenkomst op essentiële punten afwijkt van zijn gebruikelijke handtekening betwist hij dan ook dat de handtekening in de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn handtekening is en de bedingen derhalve rechtsgeldig zijn overeengekomen. Ter zake behoudt cliënt zich dan ook alle rechten voor.
(…)
Ondanks het feit dat cliënt in de veronderstelling verkeerde (en thans nog steeds verkeert) dat hij niet gebonden was aan enige beperkende bedingen heeft hij volledigheidshalve en om geen verwarring te laten ontstaan, met [de eigenaar van klager] besproken of het akkoord was dat hij alle klanten die cliënt in zijn functie bij uw cliënte zelf had binnen gehaald en bediende, mee mocht nemen naar c.q. mocht benaderen in zijn nieuwe functie bij [nieuwe werkgever].
[De eigenaar van klager] heeft hierop geantwoord dat dit geen probleem was, zolang het maar geen klanten van hem waren. Ter informatie: [de eigenaar van klager] bediende klanten die handelen in reverse en aardappelen. Er is aangegeven dat uw cliënte direct zou stoppen met verschepingen naar de Verenigde Staten en Canada. (…)”
2.5 Op 27 juli 2023 schrijft verweerster de gemachtigde van klager opnieuw aan waarbij zij haar in de brief van 28 juni 2023 ingenomen standpunt herhaalt en aanvult met een aantal punten waarover zij door haar cliënt is geïnformeerd.
2.6 Over het gebruik maken van het handelsgegevenssysteem heeft verweerster aan klager op enig moment geschreven:
“Cliënt erkent dat hij na zijn uitdiensttreding bij uw cliënte gebruik is blijven maken van [het handelsgegevenssysteem]. Cliënt kan daar kort over zijn: hij ziet (achteraf) in dat zijn handelen zacht gezegd niet handig is geweest, maar benadrukt dat hij een en ander niet heeft gedaan om uw cliënte op welke wijze dan ook te benadelen.
Het betreurt cliënt dan ook dat uw cliënt -nadat uw cliënte op de hoogte is geraakt van het gebruik door cliënt- niet met cliënt in contact is getreden en heeft geïnformeerd naar het gebruik en verzocht daarmee te stoppen. Cliënt had dat direct gedaan en was graag bereid op dit punt in overleg te treden.”
2.7 Klager heeft op enig moment een dagvaarding laten uitbrengen jegens K en zijn nieuwe werkgever. Bij conclusie van antwoord heeft verweerster geschreven:
“31. [K] ontkent met klem dat de parafen/handtekening onder de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd d.d. 15 maart 2019 door hem zelf zijn geplaatst. [Klager] is de partij die zich beroept op het schriftelijk overeenkomen van het relatiebeding in deze overeenkomst en derhalve op de parafen/handtekening van [K] en [klager] dient derhalve te bewijzen dat de parafen/handtekening van [K] zijn. [K] wenst hier en nu wel alvast op aan te merken dat de parafen onder de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd d.d. 15 maart 2019 (productie 2 bij dagvaarding) wezenlijk anders zijn dan de paraaf die [K] normaal zet/gebruikt. Ter vergelijking wordt verwezen naar de parafen onder de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd uit 2017 en 2018 (productie 8). Deze parafen zijn alle gelijk (de initialen van [K] met daaronder een streep en een punt). De parafen onder de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd d.d. 15 maart 2019 lijken geenszins op de parafen uit de hiervoor genoemde arbeidsovereenkomsten.
32. Zoals onder de feiten weergegeven heeft [K] nimmer een getekend exemplaar van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd retour ontvangen. Uit de e-mailberichten overgelegd in producties 2 en 3 volgt echter dat indien en voor zover [K] de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd d.d. 15 maart 2019 met daarin een concurrentie- en relatiebeding opgenomen wel c.q. al zou hebben ondertekend (hetgeen [K] uitdrukkelijk betwist), uit de overlegde e-mailwisseling volgt dat er nadien overeenstemming is bereikt tussen [klager] en [K] het concurrentie- en relatiebeding achterwege te laten en derhalve niet overeen te komen.
33. Van de e-mailberichten overgelegd in producties 2 en 3 heeft [K] foto’s moeten maken, omdat hij de door hem ondertekende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (zonder concurrentie- en relatiebeding) na herhaaldelijk verzoek daartoe niet retour ontving en [K] een en ander niet vertrouwde. Helaas blijkt het gevoel van [K] achteraf te kloppen. Dat geldt ook voor de e-mailberichten overgelegd in productie 4.
34. De enige logische conclusie die uit de overgelegde e-mailcorrespondentie in producties 2, 3 en 4 volgt is dat [de keer K] en [klager] geen concurrentie- en relatiebeding zijn overeengekomen. Uit niets blijkt waarom [K] ná de ze e-mailcorrespondentie er tóch voor zou hebben gekozen in te stemmen met een concurrentie- en relatiebeding en daar stelt [klager] ook niets over. Ook is niet uit te leggen waarom [K] bij het aanbieden van het nieuwe bedrijfsreglement om uitleg zou vragen over een daarin opgenomen concurrentiebeding beding, indien hij toch al een concurrentie (- en relatiebeding) zou zijn overeengekomen.
(…)
36. Tot slot wenst [K] wat betreft het primaire verweer te benadrukken dat indien en voor zover vastgesteld zou worden dat de parafen / handtekening onder de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd d.d. 15 maart 2019 van hem zouden zijn, het duidelijk moge zijn dat hij door [klager] om de tuin is geleid. Gelet op de in productie 2 en 3 overlegde e-mailcorrespondentie en het uitblijven van een plausibele verklaring van [klager] waarom [K] ineens wel zou instemmen met een concurrentie- en relatiebeding kan het niet naders dan dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met (weer) het concurrentie- en relatiebeding daarin opgenomen is voorgehouden aan [K] op kantoor en dat hij deze – in de veronderstelling dat de arbeidsovereenkomst was aangepast naar een exemplaar zonder concurrentie- en relatiebeding - heeft ondertekend. In dat geval kan van instemming geen sprake zijn.
(…)
40. Per abuis 3 relaties naar voren gekomen van [klager] die niet zagen op het vaargebied van de Verenigde Staten en Canada.
(…)
“Na zijn uitdiensttreding is [K] gebruik blijven maken van de licentie van [het handelsgegevenssysteem]. [K] heeft daar op dat moment geen bezwaren in gezien, gelet op het feit dat [klager] geen gebruik meer zou maken van het programma [naam], omdat het was aangeschaft voor de werkzaamheden die [K] verrichte bij [klager].”
2.8 Op 9 november 2023 heeft klager aangifte gedaan tegen K wegens computervredebreuk. De aangifte is geseponeerd, waarna klager op 4 maart 2024 een artikel 12 Sv-procedure is gestart.
2.9 K heeft op 20 februari 2025 een zienswijze ingediend in de artikel 12 Sv-procedure, zonder bijstand van verweerster, waarin hij onder meer heeft geschreven:
“(…) Uit de metadata behorende bij het in het civiele proces ingebrachte arbeidsovereenkomst, blijkt echter volgens mijn advocaat in het civiele proces, dat het document pas in 2023 is aangemaakt. Dit zou op manipulatie van bewijsmateriaal kunnen wijzen. Daarnaast is het gemakkelijk te zien dat de parafen en handtekening op dit document niet van mij zijn. Voor mij is het volkomen duidelijk, dat deze documenten niet alleen onjuist, maar ook doelbewust gemanipuleerd zijn. (…)”
2.10 Op 9 april 2025 heeft het gerechtshof het artikel 12 Sv-beklag in raadkamer behandeld. K is daarin bijgestaan door verweerster. Bij beschikking van 12 mei 2025 heeft het gerechtshof bevolen tot vervolging van K.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft zich onnodig grievend uitgelaten over klager, waarmee zij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 7;
Toelichting: Klager wijst erop dat verweerster hem ten onrechte en bij haar herhaling heeft beschuldigd van het vervalsen van een arbeidsovereenkomst, misleiding en onbetrouwbaarheid. Verweerster had ook moeten constateren dat het verhaal van haar cliënt niet klopte en had de juistheid daarvan moeten verifiëren. Ook had zij moeten navragen hoe K aan foto’s van e-mails kwam die nimmer voor hem bestemd waren.
b) Verweerster heeft in haar verweer over het illegale gebruik van het handelsgegevenssysteem feitelijkheden genoemd waarvan zij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist waren, waarmee zij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 8.
Toelichting: Klager wijst erop dat K niet per abuis de drie relaties zou kunnen aanschrijven, omdat deze relaties niet in het vaargebied Verenigde Staten en Canada actief zijn. Zo is de hoofdstad van een Afrikaans land in de onderwerpregel van een e-mail genoemd en heeft K ook een relatie meerdere keren aangeschreven. Verweerster heeft volgens klager daarom een smoes verzonnen waarom K de relaties heeft benaderd. Ook is haar redenering waarom K gebruik dacht te kunnen maken van het handelsgegevenssysteem vreemd. Klager vraagt zich af of verweerster überhaupt wel nadenkt over wat zij opschrijft.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
5.2 De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
5.3 Gedragsregel 7 luidt: De advocaat dient zich niet onnodig grievend uit te laten.
5.4 Gedragsregel 8 luidt: De advocaat dient zich zowel in als buiten rechte te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is.

Beoordeling
5.5 De cliënt van verweerster heeft gezegd dat hij de arbeidsovereenkomst met klager, waarin een concurrentie- en relatiebeding is opgenomen, nooit heeft getekend; dat hij twijfelt aan de echtheid van de handtekening en de parafen op het door klager aan verweerster gestuurde exemplaar van de arbeidsovereenkomst en dat hij het een en ander niet vertrouwde. Verweerster heeft het standpunt van haar cliënt vervolgens naar voren gebracht. De door verweerster in haar brief en conclusie van antwoord gekozen bewoordingen zijn niet te kwalificeren als grievende uitlatingen en verweerster heeft hiermee dus ook niet onbetamelijk gehandeld. De termen ‘vervalsing’, ‘misleiding’ en ‘onbetrouwbaarheid’ zijn door verweerster niet gebruikt, maar die koppelt klager daar zelf aan. Het woord ‘manipulatie’ is door de cliënt van verweerster gebruikt en kan niet aan verweerster worden aangerekend.
5.6 Ook ziet de raad niet dat verweerster bewust feitelijke onjuistheden heeft verkondigd. Klager meent dat de uitleg die verweerster namens haar cliënt geeft niet klopt en dat verweerster dat had moeten inzien, maar de raad oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat verweerster feitelijke informatie in de procedure heeft ingebracht waarvan zij wist dat deze onjuist was. Verweerster heeft standpunten van haar cliënt vertaald in de processtukken. Dat stond haar vrij als partijdig advocaat. Klager kon deze standpunten (en het inbrengen van bepaalde stukken) in de civiele procedure bestrijden waarna de civiele rechter over deze verweren van klager kon oordelen. Er is geen sprake van onbetamelijk handelen van verweerster.
5.7 De klacht is geheel ongegrond.

BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. M. van Eck en N. de Boer, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2025.