ECLI:NL:TADRSGR:2025:134 Raad van Discipline 's-Gravenhage 25-012/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:134 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-07-2025 |
Datum publicatie: | 16-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-012/DH/RO |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 7 juli 2025 in de
zaak 25-012/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 12 maart 2025 op de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 6 november 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 8 januari 2025 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2025/001
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 12 maart 2025 (ECLI:NL:TADRSGR:2025:47) heeft de plaatsvervangend
voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Deze beslissing is op diezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 11 april 2025 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de
voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 26 mei 2025. Klager
heeft daar digitaal aan deelgenomen. Verweerster was fysiek aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen
het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd
en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de aanvullende stukken
van klager van 12 mei 2025, inclusief bijlagen.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, dat hij zich niet
met de beslissing van de voorzitter kan verenigen. Er is volgens klager een verkeerde
maatstaf toegepast en de beslissing is niet gebaseerd op een objectieve toets, maar
op basis van giswerk.
2.2 Klager wijst erop dat zijn vermoeden, dat verweerster bewust instemt met
het plan van de jeugdbescherming om zijn kind van hem af te pakken, blijkt uit de
weergave van verweersters woorden in het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank
op 22 juli 2024 en de daaropvolgende beschikking van 5 augustus 2024. Zij zweert samen
met de jeugdbescherming tegen klager, met als doel om klager als ouder buiten spel
te zetten, in plaats van dat ze afspraken maakt met klager. Verweerster heeft er bewust
voor gekozen om namens haar cliënte, de ex-partner van klager, in te stemmen met een
schorsing van het gezag over hun dochter terwijl verweerster als familieadvocaat moet
weten dat hier eigenlijk geen gronden voor zijn. Uit de door klager in verzet overlegde
beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank van 8 april 2025, waarin het
gezag daadwerkelijk is geschorst, blijkt opnieuw dat verweerster dit standpunt heeft
ingenomen. Het is hierdoor mede aan verweerster te wijten dat klager (en zijn ex-partner)
uit het ouderlijk gezag zijn geschorst. Dit was geenszins in het belang van hun dochter.
2.3 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klager in verzet
niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad
naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet
slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft
rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Daarmee
betwijfelt de raad in redelijkheid niet dat de beslissing van de voorzitter juist
is. Ook de door klager in verzet ingebrachte beschikking van 8 april 2025 en verweersters
handelen daarna veranderen daar niets aan. Zoals de voorzitter terecht heeft overwogen,
mocht verweerster als partijdige belangenbehartiger het standpunt van haar cliënte
naar voren brengen. Klager heeft zich daartegen in de procedures kunnen verweren.
Dat klager liever had gezien dat verweerster een ander standpunt had ingenomen waarmee
klagers belangen ook waren gediend, maakt dit nog geen terechte verwijten. Zoals gezegd
is het de rol van verweerster om als partijdig advocaat het standpunt van haar cliënte
te verwoorden. Dat dit standpunt kennelijk in lijn lag met het standpunt van de jeugdbescherming
is in dat verband niet relevant.
4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. M. van Eck en N. de Boer, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2025.