ECLI:NL:TADRSGR:2025:131 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-910/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:131 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-06-2025 |
Datum publicatie: | 16-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-910/DH/RO |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Geen sprake van ne bis in idem. Verweerster heeft een vaststellingsovereenkomst ingebracht waarop een geheimhoudingsbeding rust. Zij had daarmee redelijkerwijs bekend moeten zijn. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 juni 2025 in
de zaak 24-910/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 maart 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 9 december 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/110
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 mei 2025, gelijktijdig
met de zaken 24 839/DH/RO, 24-840/DH/RO en 24-911/DH/RO. Daarbij waren klager en verweerster,
bijgestaan door haar kantoorgenoot [naam] aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventaris genoemde bijlagen 1 tot en met 18.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Tussen klager en de heer Van den E enerzijds en de cliënten van verweerster
anderzijds is op 24 maart 2020 een vaststellingsovereenkomst gesloten, met daarin
op paginanummer 4 van 5 een geheimhoudingsclausule.
Verweerster is niet betrokken geweest bij de onderhandelingen die hebben geleid
tot de vaststellingsovereenkomst. Die onderhandelingen zijn gevoerd door haar kantoorgenoot.
Wel heeft zij de e-mailcorrespondentie in cc ontvangen.
2.3 Op 24 juni 2020 is de vaststellingsovereenkomst door verweerster ingebracht
in een procedure. Op 29 november 2022 heeft verweerster de vaststellingsovereenkomst
opnieuw ingebracht in een andere procedure, tegen de heer Van den E. De kantoorgenoot
heeft daarin als procesadvocaat gefungeerd.
2.4 Klager heeft eerder een klacht ingediend tegen de kantoorgenoot van verweerster
wegens het in strijd met de bedongen geheimhouding inbrengen van de vaststellingsovereenkomst.
2.5 Op 18 maart 2024 is de klacht behandeld op de zitting van de raad. Tijdens
deze zitting is gebleken dat de vaststellingsovereenkomst op 29 november 2022 niet
door de kantoorgenoot is ingediend, die slechts procesadvocaat was, maar door verweerster.
2.6 Op 21 maart 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2.7 Bij beslissing van 29 april 2024 (ECLI:NL:TADRSGR:2024:90) heeft de raad
aan de kantoorgenoot van verweerster de maatregel van waarschuwing opgelegd.
2.8 Bij beslissing van 14 februari 2025 (ECLI:NL:TAHVD:2025:29) heeft het Hof
van Discipline aan de kantoorgenoot van verweerster de maatregel verzwaard naar een
berisping.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de
geheimhoudingsclausule van de vaststellingsovereenkomst heeft geschonden, door deze
vaststellingsovereenkomst op 29 november 2022 als productie in te brengen in een procedure
met een derde.
3.2 Klager heeft toegelicht dat hem pas ter zitting van de raad van 18 maart
2024 bekend is geworden dat niet de kantoorgenoot, maar verweerster de vaststellingsovereenkomst
op 29 november 2022 heeft ingebracht. Daarom herhaalt hij de klacht nu richting verweerster.
Klager wijst erop dat het geheimhoudingsbeding haar bekend was, dan wel redelijkerwijs
had moeten zijn gelet op de volgende drie punten:
1. De door verweerster ingebrachte vaststellingsovereenkomst mist een pagina,
terwijl het document is voorzien van een paginanummering. Ook loopt de tekst niet
meer door de ontbrekende pagina, waardoor verweerster ook had moeten doorhebben dat
er een pagina ontbrak;
2. De kantoorgenoot van verweerster heeft verklaard dat de geheimhoudingsclausule
is opgenomen in de standaardvaststellingsovereenkomst van het kantoor, zodat verweerster
door had moeten hebben dat deze standaardclausule ontbrak;
3. Verweerster stelt dat zij nimmer een kopie heeft gehad van de volledige vaststellingsovereenkomst,
maar zij heeft bij de onderhandelingen alle correspondentie in cc ontvangen.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Kort samengevat, verzoekt
zij klager niet-ontvankelijk te verklaren omdat hij al eerder over het onderwerp heeft
geklaagd in de zaak A 2023/198. Voor zover klager wel ontvankelijk is, verzoekt zij
het verweer uit de zaak A 2023/198 als herhaald en ingelast te beschouwen.
4.2 Ter zitting heeft zij daaraan toegevoegd dat zij in 2022 niet wist dat zij
de geheimhoudingsclausule had geschonden. Zij was op dat moment niet bewust van enig
probleem daarin. De ingebrachte vaststellingsovereenkomst, waarop pagina 4 ontbrak,
heeft zij van klagers eigen advocaat ontvangen. Het was haar niet gebleken dat die
pagina ontbrak.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle
advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen
cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang
van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen
van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen
zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten
niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel
van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is.
Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie
te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het
voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij
aan de wederpartij toebrengen.
Ontvankelijkheid
5.2 De raad stelt voorop dat over het verweten handelen nog niet eerder onherroepelijk
door de tuchtrechter is beslist. Het dossier van de deken met kenmerk A 2023/198 is
pas op 2 juni 2025, en dus na de zitting van 19 mei 2025, door de deken doorgezonden
aan de raad. Het dossier is bij de raad bekend onder zaaknummer 25-362/DH/RO. Daarop
is nog niet beslist. Er is dus geen sprake van ne bis in idem als bedoeld in artikel
47b lid 1 van de Advocatenwet. Dat de kantoorgenoot van verweerster inmiddels wel
onherroepelijk tuchtrechtelijk is berecht voor zijn aandeel in de situatie, doet er
verder niet aan af dat over verweersters handelen nog niet eerder is geoordeeld.
5.3 De raad constateert verder dat klager zijn klacht tijdig binnen de termijn
van drie jaar, als bedoeld in artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet, heeft
ingediend. Ook op grond van dit artikel bestaat dus geen reden om klager niet-ontvankelijk
te verklaren. Dat betekent dat de raad tot een inhoudelijk oordeel kan komen.
Inhoudelijke beoordeling
5.4 Onder verwijzing naar de beslissing van het Hof van Discipline van 14 februari
2025 (ECLI:NL:TAHVD:2025:29) stelt de raad voorop dat klager en de cliënten van verweerster
zich hebben verbonden aan geheimhouding ter zake de vaststellingsovereenkomst. Verweerster
dient als redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat in beginsel die geheimhouding
te respecteren en vertrouwelijk om te gaan met de vaststellingsovereenkomst. De geheimhoudingsverplichting
zou op onaanvaardbare wijze aan waarde inboeten als het de advocaat steeds vrij zou
staan om, naar eigen goeddunken op grond van een eigen opvatting omtrent hetgeen het
belang van zijn cliënt meebrengt, te bepalen dat hij gebruik zal gaan maken van de
stukken waarop geheimhouding rust. Op dit uitgangspunt kunnen in bijzondere omstandigheden
uitzonderingen worden aanvaard die meebrengen dat de advocaat de geheimhoudingsplicht
schendt. Een goede beroepsuitoefening in het belang van de cliënt kan een bijzondere
omstandigheid zijn die het gebruik van de vertrouwelijke stukken door verweerster
rechtvaardigt, mits daarbij wordt voldaan aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel.
5.5 Verweerster heeft de vaststellingsovereenkomst ingediend, terwijl daarop
een geheimhoudingsclausule rustte. Zij heeft daarover gesteld niet bekend te zijn
geweest dat er een geheimhoudingsclausule op rustte. De raad is van oordeel dat dit
haar redelijkerwijs wel bekend had moeten zijn. De door haar ingebrachte vaststellingsovereenkomst
was immers voorzien van een paginanummering. Zij beschikte over pagina’s 1 tot en
met 3 en 5. Van een redelijk handelend advocaat wordt dan op zijn minst verwacht dat
die de ontbrekende pagina opvraagt. Die had zij nota bene bij haar eigen kantoorgenoot
kunnen opvragen, zodat het ook weinig tijd en moeite zou hebben gekost om dat te doen.
De raad signaleert daarbij ook dat verweerster, zoals door klager terecht wordt opgemerkt,
ook in alle correspondentie bij de totstandkoming in de cc is meegenomen. Ook op die
wijze had het haar redelijkerwijs bekend moeten zijn dat er een geheimhoudingsclausule
op de vaststellingsovereenkomst rustte. De klacht is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft haar geheimhoudingsverplichting geschonden door de vaststellingsovereenkomst
in te brengen, terwijl zij redelijkerwijs had moeten weten dat zij dat niet mocht
doen. Daarmee heeft zij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad betrekt in
de hoogte van de op te leggen maatregel ook de overwegingen van het Hof van Discipline
in diens beslissing over dezelfde schending door verweersters kantoorgenoot waarvoor
een berisping is opgelegd (HvD 14 februari 2025, ECLI:NL:TAHVD:2025:29). Anders dan
in het geval van haar kantoorgenoot, kan de raad in het geval van verweerster niet
vaststellen dat zij daadwerkelijk bekend was met de geheimhoudingsclausule, maar slechts
dat zij daar redelijkerwijs bekend mee had moeten zijn. Ook ziet de raad niet dat
verweerster wisselende standpunten inneemt of geen verantwoordelijkheid neemt voor
haar handelen, dan wel dit op anderen afschuift. De raad acht gelet daarop de maatregel
van berisping niet evenredig en zal een waarschuwing opleggen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van
artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan
hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster
door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan
de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór
bepaald in overweging 7.4;
Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. M.M. van Wijk en A.B.
Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken
ter openbare zitting van 30 juni 2025.