ECLI:NL:TADRSGR:2025:130 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-894/DH/DH
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:130 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-06-2025 |
Datum publicatie: | 16-07-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-894/DH/DH |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager onder druk te zetten door te schrijven dat het recht om “in gesprek te gaan met een journalist over deze kwestie alsook de mogelijkheid om één of meerdere banken of hypotheekverstrekkers uitvoerig in te lichten” uitdrukkelijk wordt voorbehouden. Klacht voor het overige ongegrond. Maatregelverweer slaagt niet: er zijn geen bijzondere omstandigheden om geheel af te zien van het opleggen van een maatregel. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 juni 2025 in
de zaak 24-894/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 1 juli 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 4 december 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K130 2024
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 mei 2025. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventaris genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen
stukken van klager van 5 mei 2025 en van verweerder van eveneens 5 mei 2025.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Bij levenstestament van 30 maart 2022 heeft mevrouw K-B een algemene volmacht
verleend aan haar echtgenoot en klager.
2.3 Bij testament van 9 juni 2022 van de cliënt van verweerder, de heer K, is
opgenomen:
“(…) Ik legateer, vrij van erfbelasting en van de kosten op de afgifte vallende,
pas opeisbaar na het overlijden van mijn echtgenote, af te gevel uiterlijk negen maanden
na haar overlijden (de dag van haar overlijden niet meegerekend), zonder bijtelling
van rente, en een bedrag in contanten gelijk aan dertig procent (30%) van gehele nalatenschap,
aan [klager]”
2.4 Op 12 juni 2024 heeft verweerder aan klager geschreven:
“BETREFT: AANSPRAKELIJKSTELLING / VERZOEK TERUGBETALING / SOMMATIE
Geachte [klager],
Tot mij wendde zich de heer [K], hierna te noemen: “cliënt”, dit met het verzoek
zijn belangen te behartigen in bovengenoemde kwestie.
Mijn bijstand houdt verband met de terugbetaling van diverse geldbedragen die in
de afgelopen vijf jaar geheel onverschuldigd en ten onrechte door cliënt aan u zijn
betaald.
Cliënt deelde mij mede dat u zich in de afgelopen jaren heeft opgeworpen als zijn
financieel adviseur. U heeft daarbij aangeboden om cliënt in financieel opzicht zo
nu en dan te helpen en van dienst te zullen zijn. Hierdoor was u ook bekend met en
op de hoogte van de maandelijkse inkomsten van cliënt. Gebleken is echter dat u bij
talloze gelegenheden om geld heeft gevraagd en bij cliënt voor geld heeft gebedeld.
Zo liet u eens ontvallen dat het pas halverwege de maand was maar dat u al in het
rood stond, dat uw zoon bezig was met een nieuwe vloer van € 2.000,00 maar dat u hem
daar zelf financieel niet mee kon helpen. Verder is het gegaan over een nieuwe badkamer,
een keuken, het vernieuwen van de voortuin, het plaatsen van schuttingen in de achtertuin,
enzovoort, dit alles terwijl u daar zelf eigenlijk geen geld voor had. Bij die gelegenheden
en gesprekken werd misbruik gemaakt van de zwakke mentale positie waarin cliënt en
zijn echtgenote zich bevonden. Zoals bij u bekend is, is de echtgenote van cliënt
- mevrouw [K-B] - al langere tijd ernstig ziek. Cliënt zelf heeft daar ook enorm onder
te lijden. U bent zich daar te allen tijde van bewust geweest als goede huisvriend
van de familie, zodat het op uw weg had gelegen om daarmee terdege rekening te houden.
Het tegenovergestelde is echter gebeurd, want in financieel opzicht heeft u enorm
misbruik gemaakt van de broze positie van cliënt. Het grootste gedeelte van de dag
wordt door cliënt besteed aan het verzorgen van zijn zieke echtgenote. Wanneer u cliënt
vertelde dat het u financieel niet voor de wind ging en u hem om geld vroeg voelde
hij zich daar al snel rot over. Hij ging dan inderdaad tot betaling over, maar in
feite wilde hij dat helemaal niet. Daarvan moet u zich bewust zijn geweest.
Tevens is van belang dat er geen enkele juridische grondslag bestond om de bewuste
bedragen aan u te voldoen. Er was geen sprake van een nog openstaande schuld en evenmin
is enige tegenprestatie overeengekomen. Kortom, cliënt voldeed de bedragen onverschuldigd
aan u, dus zonder dat sprake was van enige rechtsplicht dienaangaande.
Mocht het zo zijn dat cliënt in het verleden op één of meerdere momenten zijn akkoord
heeft gegeven, dan wel dat u het gevoel heeft gehad dat cliënt (stilzwijgend) akkoord
ging met het uitbetalen van forse geldbedragen aan u, dan houdt dit verband met de
zwakke mentale positie waarin cliënt zich bevond. U heeft daarbij ook in aanzienlijke
mate druk op cliënt uitgeoefend, bijvoorbeeld doordat u diverse digitale valuta en
de financiële administratie van cliënt beheerde waarbij cliënt erg bang was om deze
belangrijke digitale tegoeden en gegevens aan u kwijt te raken. Er stond een bepaalde
druk op cliënt en aan die druk kon hij redelijkerwijs geen weerstand bieden. U was
immers de expert en u wist wat goed was en wat er moest gebeuren. Cliënt had op enig
moment het gevoel dat zijn hele financiële administratie aan u werd overgedragen zonder
dat hij daar zelf nog enige zeggenschap over had. Illustratief is in dat verband ook
dat u voorkomt in het testament van cliënt van juni 2022 als een te begunstigen partij
aan wie 30% van de gehele nalatenschap, vrij van kosten en vrij van erfbelasting van
de erfenis, wordt nagelaten nadat de echtgenote van cliënt zou komen te overlijden.
Dit is buitengewoon schokkend te noemen, aangezien de echtgenote van cliënt ook in
2022 al ernstig ziek was en haar verdere levensverwachting toen reeds gereduceerd
was.
Cliënt is zich er thans van bewust dat indien hij niet tijdig een kopie van het
testament zou hebben opgevraagd bij de notaris (zelf beschikte hij niet meer over
een origineel exemplaar van het testament) hij niet alleen zijn echtgenote zou hebben
verloren na een jarenlange slepende ziekte, maar dat hij dan ook nog zijn eigen woning
gedwongen had moeten verkopen zodat u dan het percentage van 30% van de erfenis binnen
negen maanden na het overlijden van de echtgenote van cliënt had kunnen opeisen.
Gebleken is verder dat u de e-mailberichten van cliënt las en dat u toegang had
tot zijn e-mailaccount. Er is zelfs een e-mailadres aangemaakt, [e-mailadres], om
langs die weg de financiële belangen van cliënt te kunnen behartigen.
Cliënt weet bovendien zeker dat u geen schenkbelasting heeft betaald over de bedragen
die u in de afgelopen vijf jaar van cliënt heeft ontvangen. Ziet u dat anders, dan
zie ik de bewijsstukken waaruit dat blijkt met interesse tegemoet.
Cliënt begrijpt met de kennis van nu werkelijk niet hoe dit allemaal tot stand heeft
kunnen komen. Wel weet cliënt nog vaag te herinneren dat u vertelde dat het (concept)testament
'akkoord' was en dat cliënt dit met een gerust hart kon gaan ondertekenen bij de notaris.
Hij is hierdoor in elk geval zeer gegriefd en daarnaast kampt cliënt met gevoelens
van onrecht en machteloosheid. Cliënt kan niet tot een andere conclusie komen dan
dat er op zeer geraffineerde en slinkse wijze misbruik van hem is gemaakt.
Nu sprake is geweest van betalingen die cliënt onverschuldigd heeft verricht en
van betalingen waarvan cliënt zelfs geen weet heeft gehad, laat staan dat hij uitdrukkelijk
met de betalingen heeft ingestemd, verzoek ik u namens cliënt - en voor zover vereist
sommeer ik u - om het totaal aan u betaalde bedrag ad C 40.499,00 binnen veertien
dagen na dagtekening van deze brief aan cliënt te voldoen. Ik verzoek u daartoe gebruik
te maken van de rekening van mijn Stichting Derdengelden (…).
Cliënt vordert dan ook primair terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen
met een totaalbedrag van € 40.499,00. Nu geen enkele rechtsgrond bestond voor de overboekingen
en daaraan ook geen overeenkomsten ten grondslag hebben gelegen en er evenmin wilsovereenstemming
was, is voornoemd bedrag per direct opeisbaar. Voor de goede orde doe ik u een berekening
van het bedrag bijgaand toekomen.
Voor het geval onverhoopt geoordeeld zou worden dat wel tussen cliënt en u is besproken
of overeengekomen dat cliënt de bedragen aan u zou uitkeren dan wel schenken, is van
belang dat de partner van cliënt - mevrouw [K-B] - de schenkingen c.q. giften alsdan
op de voet van artikel 1:88 lid 1 sub b juncto artikel 1:89 BW middels deze aangetekende
brief buitengerechtelijk heeft vernietigd. Mevrouw [K-B] heeft nooit toestemming gegeven
voor de overboekingen en zij was zelfs niet van deze overboekingen op de hoogte. Het
contact verliep nagenoeg te allen tijde tussen cliënt en u en mevrouw [K-B] stond
daar verder geheel buiten. Zij kreeg noch van haar man noch van u inzage in de financiële
huishouding. Dat mevrouw [K-B] niet heeft ingestemd met de betalingen blijkt niet
alleen uit een mondelinge verklaring die zij heeft afgelegd en waarvan een video-opname
in mijn bezit is, maar tevens uit een schriftelijke verklaring van haar hand. Een
kopie daarvan voeg ik bij dit schrijven. Op grond van artikel 1:88 lid 1 sub b BW
was de toestemming van mevrouw [K-B] echter wel vereist, omdat de giften van cliënt
aan u zowel ongebruikelijk als bovenmatig zijn. Als gevolg hiervan kan mevrouw [K-B]
de giften aan u vernietigen op grond van artikel 1:89 BW en bent u gehouden tot terugbetaling
aan zowel cliënt als mevrouw [K-B]. Hierbij speelt ook een rol dat de regeling van
artikel 1:88 lid 1 sub b BW beoogt de ene echtgenoot te beschermen tegen het verrichten
van rechtshandelingen door de andere echtgenoot, die gezien de aard daarvan benadelend
zijn voor de niet handelende echtgenoot.
Kortom, ook uit hoofde van de subsidiaire grondslag van deze vordering van cliënt
bent u tot volledige terugbetaling aan cliënt en zijn partner gehouden.
Ik ontvang daarom graag van u de schriftelijke bevestiging dat u binnen de door
mij gestelde termijn tot betaling overgaat. Bij het uitblijven van betaling en/of
bij het uitblijven van een adequate reactie zal door mij terstond een dagvaardingsprocedure
aanhangig worden gemaakt.
Tevens verzoek ik u om, eveneens binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief,
inzage te verschaffen in alle documenten en stukken betreffende cliënt waarover u
thans nog beschikt. Cliënt wenst inzage te verkrijgen in alle administratieve bescheiden
die u in beheer heeft genomen gedurende de afgelopen jaren. Het gaat daarbij onder
meer, doch niet uitsluitend, om inzage in de online beleggingen die op naam van cliënt
zijn gedaan. Het is niet meer dan begrijpelijk dat cliënt zijn financiële positie
in kaart beoogt te brengen en in zoverre reken ik dan ook op uw volledige medewerking.
Cliënt verzoekt u om alle documenten, zoals testamenten, polissen, facturen alsook
de sleutels van het appartement van cliënt binnen voornoemde termijn aangetekend aan
cliënt te versturen. U kunt daartoe gebruikmaken van het bij u bekende adres van cliënt.
Voldoet u aan deze sommaties tot afgifte en tot inzage niet, dan zal namens cliënt
op de voet van artikel 843a Rv in rechte inzage in de betreffende bescheiden worden
gevorderd. Ik ga er vooralsnog van uit dat u het zover niet zult laten komen.
Tot slot geef ik u in overweging om goede nota te nemen van dit schrijven. Namens
cliënt worden alle rechten en weren uitdrukkelijk voorbehouden, waaronder begrepen
het recht om aangifte te doen bij de politie en/of in gesprek te gaan met een journalist
over deze kwestie alsook de mogelijkheid m één of meerdere banken of hypotheekverstrekkers
uitvoerig in te lichten.
Graag wordt spoedig van u vernomen.”
Bij de brief is een handgeschreven verklaring bijgevoegd, gedateerd 6 juni 2024,
die is ondertekend met de naam van mevrouw K-B.
2.5 Op 1 juli 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2.6 Op 29 juli 2024 heeft klager bij verweerder de in zijn brief genoemde berekening
en video-opname opgevraagd. Klager heeft het verzoek op 2 augustus 2024 herhaald.
Op 6 augustus 2024 heeft verweerder gereageerd:
“Bijgaand zend ik u het financieel overzicht waaruit blijkt dat door u tegen een
bedrag van € 40.399,00 gelden zijn onttrokken. Het klopt dat deze berekening abusievelijk
niet is meegestuurd. Ik ontvang hierop, alsook op de overige punten die in mijn brief
van 12 juni 2024 worden vermeld, graag uw commentaar.
Voor de video-opname heeft te gelden dat deze opname inderdaad in mijn bezit is,
zoals ik u eerder schreef. Echter, er rust op mij geen verplichting om deze opname
in dit stadium met u te delen. Anders dan het geval is inzake het bijgesloten financieel
overzicht heb ik niet per abuis verzuimd om deze video-opname mee te zenden met mijn
brief van 12 juni 2024. Dit kunt u ook afleiden uit de inhoud van mijn brief van 12
juni jl.
Uw inhoudelijke reactie zie ik graag op uiterlijk 13 augustus 2024 tegemoet. Namens
cliënt worden alle rechten en weren uitdrukkelijk voorbehouden.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder het volgende.
a) Verweerder noemt de heer K als zijn cliënt, maar in werkelijkheid is het diens
zoon DK;
b) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan chantage door te schrijven: “…
in gesprek te gaan met een journalist over deze kwestie alsook de mogelijkheid om
één of meerdere banken of hypotheekverstrekkers uitvoerig in te lichten.”;
c) Verweerder pleegt misbruik door te dreigen met artikel 843a Rv, waardoor hij
over veel privéinformatie zou komen te beschikken die niets met de zaak te maken heeft;
d) Verweerder eist een kopie van klagers belastingaangifte terwijl hij daar niets
mee te maken heeft;
e) Verweerder haalt ten onrechte artikel 1:89 BW aan, aangezien de echtgenote
al jaren geleden bij de notaris een levenstestament heeft laten opstellen met directe
ingang waarvan verweerder op de hoogte is.
f) Verweerder heeft zijn vordering niet onderbouwd, maar die is uit de lucht
gegrepen;
g) Verweerder noemt klager ten onrechte een financieel adviseur;
h) Verweerder heeft een vervalste/gefraudeerde brief van mevrouw K-B bij zijn
brief gevoegd;
i) Verweerder beweert dat klager in het testament van mevrouw K-B staat, maar
dat is een leugen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle
advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen
cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang
van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen
van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen
zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten
niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel
van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is.
Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie
te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het
voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij
aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klager heeft dit klachtonderdeel geenszins onderbouwd. Verweerder heeft ter
zitting herhaald dat de heer K zijn cliënt is. De raad ziet niet in waarom dit onjuist
of tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Klachtonderdeel a) is ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.3 De gewraakte alinea kan geen ander doel hebben gediend dan klager onder druk
te zetten. In deze alinea worden rechten en weren voorbehouden die met weglating van
de alinea niet vrijgegeven zouden zijn. De gewraakte alinea had achterwege gelaten
dienen te worden. De raad volgt verweerder ook niet in zijn ter zitting gedane stelling
dat de gewraakte alinea niet in verband staat met hetgeen verweerder daarvoor geschreven
had. Immers, de gewraakte alinea wordt ingeleid door de mededeling dat klager goede
nota moet nemen van deze bief. Dat klager door deze passage zich mogelijk niet daadwerkelijk
geïntimideerd heeft gevoeld, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, doet er niet
aan af dat verweerder zich heeft bediend van oneigenlijke middelen om klager onder
druk te zetten. Het beroep van verweerder op diverse tuchtrechtelijke beslissingen
slaagt niet, omdat in die zaken geen sprake was van een dergelijke koppeling of het
gebruik van oneigenlijke middelen. Daarvan is hier wel sprake. Wel acht de raad het
te ver gaan om daar het stempel van ‘chantage’ op te plaatsen, daargelaten dat een
dergelijk oordeel is voorbehouden aan de strafrechter. Klachtonderdeel b) is gegrond.
Klachtonderdelen c) tot en met g)
5.4 De klachtonderdelen c) tot en met g) slagen niet. Wat betreft deze klachtonderdelen
is verweerder binnen de aan hem toekomende vrijheid gebleven om de belangen van zijn
cliënt te behartigen. Vooropgesteld wordt dat de brief van 12 juni 2024 verweerders
eerste verzoek is aan klager om het geld terug te betalen. Als klager het met de inhoud
van die brief niet eens was, dan kon hij daar inhoudelijk op reageren. Klager kon
dan feitelijke of juridische onjuistheden rechtzetten. Voor zover in de brief inderdaad
feitelijke of juridische onjuistheden stonden betekent dit niet dat verweerder reeds
daarom tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Het is niet aan de tuchtrechter
om daarover te oordelen, maar partijen dienen die discussie zelf te voeren al dan
niet met tussenkomst van de civiele rechter. Klachtonderdelen c) tot en met g) zijn
ongegrond.
Klachtonderdeel h)
5.5 Verweerder heeft ter zitting verklaard de brief van zijn cliënt te hebben
ontvangen en dat hij, mede gelet op de in de brief genoemde video-opname, geen aanleiding
had om te twijfelen aan de juistheid van de informatie die hij van zijn cliënt had
ontvangen. Gesteld al dat de handgeschreven brief van 6 juni 2024 van A tot en met
Z vervalst was, dan is in deze tuchtprocedure niet komen vast te staan dat deze valsheid
bekend was bij verweerder en in het verlengde hiervan dat deze aldus welbewust daarvan
gebruik heeft gemaakt. Klachtonderdeel h) is ongegrond.
Klachtonderdeel i)
5.6 De raad heeft ter zitting vastgesteld dat klager inderdaad niet is opgenomen
in het testament van mevrouw K-B, maar in het testament van de cliënt van verweerder,
de heer K. Dat heeft verweerder ook zo vermeld in zijn brief van 12 juni 2024. Van
een leugen is dus geen sprake, maar dit berust op een onjuiste lezing van de brief
door klager.
5.7 Voor zover klager ook bedoeld heeft om als klacht naar voren te brengen dat
verweerder in zijn brief ten onrechte heeft gesteld dat zijn cliënt bij het overlijden
van zijn echtgenote het huis zou moeten verkopen, heeft verweerder ter zitting erkend
dat dit mogelijk een onjuiste lezing van het testament zijnerzijds is. De raad ziet
daarin evenmin een tuchtrechtelijk verwijt. Ook op dit punt geldt dat partijen hierover
in discussie kunnen treden en de kwestie al dan niet aan de civiele rechter kunnen
voorleggen. Klachtonderdeel i) is ongegrond.
Conclusie
5.8 De raad zal klachtonderdeel b) gegrond verklaren. De klacht is voor het overige
ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager met oneigenlijke
middelen onder druk te willen zetten door expliciet te benoemen dat hij namens zijn
cliënt het recht voorbehoudt om een journalist en hypotheekverstrekkers te informeren
over de kwestie.
6.2 Verweerder heeft ter zitting verzocht om, mocht de raad vanwege de bewuste
passage tot een gegrondverklaring komen, aan hem geen maatregel op te leggen. Hij
heeft er in dat verband op gewezen dat hij slechts één enkele brief heeft verstuurd.
Er was geen sprake van een serie van brieven of een campagne tegen klager. Verweerder
acht het wrang en onredelijk als hij daarvoor een maatregel opgelegd zou krijgen,
omdat hij het niet dusdanig heftig acht dat het een maatregel rechtvaardigt.
6.3 De raad acht het invoelbaar dat verweerder het wrang voelt een tuchtrechtelijke
maatregel opgelegd te krijgen voor een passage uit een brief waarop hij inhoudelijk
nooit reactie heeft gekregen van klager. Dat doet er echter niet aan af dat verweerder
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door die passage op te nemen in zijn brief.
De raad acht het opleggen van de maatregel van een waarschuwing voldoende passend
om de in artikel 46 van de Advocatenwet gestelde norm te herstellen. De raad overweegt
daarbij dat een waarschuwing de lichtste maatregel is die de tuchtrechter kan opleggen
en bedoeld is voor geringe schendingen van de hiervoor genoemde norm. Er zijn geen
bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom geheel zou moeten worden afgezien van
het opleggen van een maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door betaalde griffierecht van € 50,-
aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op
de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in overweging 7.4;
Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. M.M. van Wijk en A.B.
Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken
ter openbare zitting van 30 juni 2025.