ECLI:NL:TADRSGR:2025:130 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-894/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:130
Datum uitspraak: 30-06-2025
Datum publicatie: 16-07-2025
Zaaknummer(s): 24-894/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager onder druk te zetten door te schrijven dat het recht om “in gesprek te gaan met een journalist over deze kwestie alsook de mogelijkheid om één of meerdere banken of hypotheekverstrekkers uitvoerig in te lichten” uitdrukkelijk wordt voorbehouden. Klacht voor het overige ongegrond. Maatregelverweer slaagt niet: er zijn geen bijzondere omstandigheden om geheel af te zien van het opleggen van een maatregel. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 30 juni 2025 in de zaak 24-894/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 1 juli 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 4 december 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K130 2024 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 mei 2025. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagekomen stukken van klager van 5 mei 2025 en van verweerder van eveneens 5 mei 2025.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Bij levenstestament van 30 maart 2022 heeft mevrouw K-B een algemene volmacht verleend aan haar echtgenoot en klager.
2.3 Bij testament van 9 juni 2022 van de cliënt van verweerder, de heer K, is opgenomen:
“(…) Ik legateer, vrij van erfbelasting en van de kosten op de afgifte vallende, pas opeisbaar na het overlijden van mijn echtgenote, af te gevel uiterlijk negen maanden na haar overlijden (de dag van haar overlijden niet meegerekend), zonder bijtelling van rente, en een bedrag in contanten gelijk aan dertig procent (30%) van gehele nalatenschap, aan [klager]”
2.4 Op 12 juni 2024 heeft verweerder aan klager geschreven:
“BETREFT: AANSPRAKELIJKSTELLING / VERZOEK TERUGBETALING / SOMMATIE
Geachte [klager],
Tot mij wendde zich de heer [K], hierna te noemen: “cliënt”, dit met het verzoek zijn belangen te behartigen in bovengenoemde kwestie.
Mijn bijstand houdt verband met de terugbetaling van diverse geldbedragen die in de afgelopen vijf jaar geheel onverschuldigd en ten onrechte door cliënt aan u zijn betaald.
Cliënt deelde mij mede dat u zich in de afgelopen jaren heeft opgeworpen als zijn financieel adviseur. U heeft daarbij aangeboden om cliënt in financieel opzicht zo nu en dan te helpen en van dienst te zullen zijn. Hierdoor was u ook bekend met en op de hoogte van de maandelijkse inkomsten van cliënt. Gebleken is echter dat u bij talloze gelegenheden om geld heeft gevraagd en bij cliënt voor geld heeft gebedeld. Zo liet u eens ontvallen dat het pas halverwege de maand was maar dat u al in het rood stond, dat uw zoon bezig was met een nieuwe vloer van € 2.000,00 maar dat u hem daar zelf financieel niet mee kon helpen. Verder is het gegaan over een nieuwe badkamer, een keuken, het vernieuwen van de voortuin, het plaatsen van schuttingen in de achtertuin, enzovoort, dit alles terwijl u daar zelf eigenlijk geen geld voor had. Bij die gelegenheden en gesprekken werd misbruik gemaakt van de zwakke mentale positie waarin cliënt en zijn echtgenote zich bevonden. Zoals bij u bekend is, is de echtgenote van cliënt - mevrouw [K-B] - al langere tijd ernstig ziek. Cliënt zelf heeft daar ook enorm onder te lijden. U bent zich daar te allen tijde van bewust geweest als goede huisvriend van de familie, zodat het op uw weg had gelegen om daarmee terdege rekening te houden. Het tegenovergestelde is echter gebeurd, want in financieel opzicht heeft u enorm misbruik gemaakt van de broze positie van cliënt. Het grootste gedeelte van de dag wordt door cliënt besteed aan het verzorgen van zijn zieke echtgenote. Wanneer u cliënt vertelde dat het u financieel niet voor de wind ging en u hem om geld vroeg voelde hij zich daar al snel rot over. Hij ging dan inderdaad tot betaling over, maar in feite wilde hij dat helemaal niet. Daarvan moet u zich bewust zijn geweest.
Tevens is van belang dat er geen enkele juridische grondslag bestond om de bewuste bedragen aan u te voldoen. Er was geen sprake van een nog openstaande schuld en evenmin is enige tegenprestatie overeengekomen. Kortom, cliënt voldeed de bedragen onverschuldigd aan u, dus zonder dat sprake was van enige rechtsplicht dienaangaande.
Mocht het zo zijn dat cliënt in het verleden op één of meerdere momenten zijn akkoord heeft gegeven, dan wel dat u het gevoel heeft gehad dat cliënt (stilzwijgend) akkoord ging met het uitbetalen van forse geldbedragen aan u, dan houdt dit verband met de zwakke mentale positie waarin cliënt zich bevond. U heeft daarbij ook in aanzienlijke mate druk op cliënt uitgeoefend, bijvoorbeeld doordat u diverse digitale valuta en de financiële administratie van cliënt beheerde waarbij cliënt erg bang was om deze belangrijke digitale tegoeden en gegevens aan u kwijt te raken. Er stond een bepaalde druk op cliënt en aan die druk kon hij redelijkerwijs geen weerstand bieden. U was immers de expert en u wist wat goed was en wat er moest gebeuren. Cliënt had op enig moment het gevoel dat zijn hele financiële administratie aan u werd overgedragen zonder dat hij daar zelf nog enige zeggenschap over had. Illustratief is in dat verband ook dat u voorkomt in het testament van cliënt van juni 2022 als een te begunstigen partij aan wie 30% van de gehele nalatenschap, vrij van kosten en vrij van erfbelasting van de erfenis, wordt nagelaten nadat de echtgenote van cliënt zou komen te overlijden. Dit is buitengewoon schokkend te noemen, aangezien de echtgenote van cliënt ook in 2022 al ernstig ziek was en haar verdere levensverwachting toen reeds gereduceerd was.
Cliënt is zich er thans van bewust dat indien hij niet tijdig een kopie van het testament zou hebben opgevraagd bij de notaris (zelf beschikte hij niet meer over een origineel exemplaar van het testament) hij niet alleen zijn echtgenote zou hebben verloren na een jarenlange slepende ziekte, maar dat hij dan ook nog zijn eigen woning gedwongen had moeten verkopen zodat u dan het percentage van 30% van de erfenis binnen negen maanden na het overlijden van de echtgenote van cliënt had kunnen opeisen.
Gebleken is verder dat u de e-mailberichten van cliënt las en dat u toegang had tot zijn e-mailaccount. Er is zelfs een e-mailadres aangemaakt, [e-mailadres], om langs die weg de financiële belangen van cliënt te kunnen behartigen.
Cliënt weet bovendien zeker dat u geen schenkbelasting heeft betaald over de bedragen die u in de afgelopen vijf jaar van cliënt heeft ontvangen. Ziet u dat anders, dan zie ik de bewijsstukken waaruit dat blijkt met interesse tegemoet.
Cliënt begrijpt met de kennis van nu werkelijk niet hoe dit allemaal tot stand heeft kunnen komen. Wel weet cliënt nog vaag te herinneren dat u vertelde dat het (concept)testament 'akkoord' was en dat cliënt dit met een gerust hart kon gaan ondertekenen bij de notaris. Hij is hierdoor in elk geval zeer gegriefd en daarnaast kampt cliënt met gevoelens van onrecht en machteloosheid. Cliënt kan niet tot een andere conclusie komen dan dat er op zeer geraffineerde en slinkse wijze misbruik van hem is gemaakt.
Nu sprake is geweest van betalingen die cliënt onverschuldigd heeft verricht en van betalingen waarvan cliënt zelfs geen weet heeft gehad, laat staan dat hij uitdrukkelijk met de betalingen heeft ingestemd, verzoek ik u namens cliënt - en voor zover vereist sommeer ik u - om het totaal aan u betaalde bedrag ad C 40.499,00 binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief aan cliënt te voldoen. Ik verzoek u daartoe gebruik te maken van de rekening van mijn Stichting Derdengelden (…).
Cliënt vordert dan ook primair terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen met een totaalbedrag van € 40.499,00. Nu geen enkele rechtsgrond bestond voor de overboekingen en daaraan ook geen overeenkomsten ten grondslag hebben gelegen en er evenmin wilsovereenstemming was, is voornoemd bedrag per direct opeisbaar. Voor de goede orde doe ik u een berekening van het bedrag bijgaand toekomen.
Voor het geval onverhoopt geoordeeld zou worden dat wel tussen cliënt en u is besproken of overeengekomen dat cliënt de bedragen aan u zou uitkeren dan wel schenken, is van belang dat de partner van cliënt - mevrouw [K-B] - de schenkingen c.q. giften alsdan op de voet van artikel 1:88 lid 1 sub b juncto artikel 1:89 BW middels deze aangetekende brief buitengerechtelijk heeft vernietigd. Mevrouw [K-B] heeft nooit toestemming gegeven voor de overboekingen en zij was zelfs niet van deze overboekingen op de hoogte. Het contact verliep nagenoeg te allen tijde tussen cliënt en u en mevrouw [K-B] stond daar verder geheel buiten. Zij kreeg noch van haar man noch van u inzage in de financiële huishouding. Dat mevrouw [K-B] niet heeft ingestemd met de betalingen blijkt niet alleen uit een mondelinge verklaring die zij heeft afgelegd en waarvan een video-opname in mijn bezit is, maar tevens uit een schriftelijke verklaring van haar hand. Een kopie daarvan voeg ik bij dit schrijven. Op grond van artikel 1:88 lid 1 sub b BW was de toestemming van mevrouw [K-B] echter wel vereist, omdat de giften van cliënt aan u zowel ongebruikelijk als bovenmatig zijn. Als gevolg hiervan kan mevrouw [K-B] de giften aan u vernietigen op grond van artikel 1:89 BW en bent u gehouden tot terugbetaling aan zowel cliënt als mevrouw [K-B]. Hierbij speelt ook een rol dat de regeling van artikel 1:88 lid 1 sub b BW beoogt de ene echtgenoot te beschermen tegen het verrichten van rechtshandelingen door de andere echtgenoot, die gezien de aard daarvan benadelend zijn voor de niet handelende echtgenoot.
Kortom, ook uit hoofde van de subsidiaire grondslag van deze vordering van cliënt bent u tot volledige terugbetaling aan cliënt en zijn partner gehouden.
Ik ontvang daarom graag van u de schriftelijke bevestiging dat u binnen de door mij gestelde termijn tot betaling overgaat. Bij het uitblijven van betaling en/of bij het uitblijven van een adequate reactie zal door mij terstond een dagvaardingsprocedure aanhangig worden gemaakt.
Tevens verzoek ik u om, eveneens binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief, inzage te verschaffen in alle documenten en stukken betreffende cliënt waarover u thans nog beschikt. Cliënt wenst inzage te verkrijgen in alle administratieve bescheiden die u in beheer heeft genomen gedurende de afgelopen jaren. Het gaat daarbij onder meer, doch niet uitsluitend, om inzage in de online beleggingen die op naam van cliënt zijn gedaan. Het is niet meer dan begrijpelijk dat cliënt zijn financiële positie in kaart beoogt te brengen en in zoverre reken ik dan ook op uw volledige medewerking. Cliënt verzoekt u om alle documenten, zoals testamenten, polissen, facturen alsook de sleutels van het appartement van cliënt binnen voornoemde termijn aangetekend aan cliënt te versturen. U kunt daartoe gebruikmaken van het bij u bekende adres van cliënt.
Voldoet u aan deze sommaties tot afgifte en tot inzage niet, dan zal namens cliënt op de voet van artikel 843a Rv in rechte inzage in de betreffende bescheiden worden gevorderd. Ik ga er vooralsnog van uit dat u het zover niet zult laten komen.
Tot slot geef ik u in overweging om goede nota te nemen van dit schrijven. Namens cliënt worden alle rechten en weren uitdrukkelijk voorbehouden, waaronder begrepen het recht om aangifte te doen bij de politie en/of in gesprek te gaan met een journalist over deze kwestie alsook de mogelijkheid m één of meerdere banken of hypotheekverstrekkers uitvoerig in te lichten.
Graag wordt spoedig van u vernomen.”
Bij de brief is een handgeschreven verklaring bijgevoegd, gedateerd 6 juni 2024, die is ondertekend met de naam van mevrouw K-B.
2.5 Op 1 juli 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2.6 Op 29 juli 2024 heeft klager bij verweerder de in zijn brief genoemde berekening en video-opname opgevraagd. Klager heeft het verzoek op 2 augustus 2024 herhaald. Op 6 augustus 2024 heeft verweerder gereageerd:
“Bijgaand zend ik u het financieel overzicht waaruit blijkt dat door u tegen een bedrag van € 40.399,00 gelden zijn onttrokken. Het klopt dat deze berekening abusievelijk niet is meegestuurd. Ik ontvang hierop, alsook op de overige punten die in mijn brief van 12 juni 2024 worden vermeld, graag uw commentaar.
Voor de video-opname heeft te gelden dat deze opname inderdaad in mijn bezit is, zoals ik u eerder schreef. Echter, er rust op mij geen verplichting om deze opname in dit stadium met u te delen. Anders dan het geval is inzake het bijgesloten financieel overzicht heb ik niet per abuis verzuimd om deze video-opname mee te zenden met mijn brief van 12 juni 2024. Dit kunt u ook afleiden uit de inhoud van mijn brief van 12 juni jl.
Uw inhoudelijke reactie zie ik graag op uiterlijk 13 augustus 2024 tegemoet. Namens cliënt worden alle rechten en weren uitdrukkelijk voorbehouden.”

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder noemt de heer K als zijn cliënt, maar in werkelijkheid is het diens zoon DK;
b) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan chantage door te schrijven: “… in gesprek te gaan met een journalist over deze kwestie alsook de mogelijkheid om één of meerdere banken of hypotheekverstrekkers uitvoerig in te lichten.”;
c) Verweerder pleegt misbruik door te dreigen met artikel 843a Rv, waardoor hij over veel privéinformatie zou komen te beschikken die niets met de zaak te maken heeft;
d) Verweerder eist een kopie van klagers belastingaangifte terwijl hij daar niets mee te maken heeft;
e) Verweerder haalt ten onrechte artikel 1:89 BW aan, aangezien de echtgenote al jaren geleden bij de notaris een levenstestament heeft laten opstellen met directe ingang waarvan verweerder op de hoogte is.
f) Verweerder heeft zijn vordering niet onderbouwd, maar die is uit de lucht gegrepen;
g) Verweerder noemt klager ten onrechte een financieel adviseur;
h) Verweerder heeft een vervalste/gefraudeerde brief van mevrouw K-B bij zijn brief gevoegd;
i) Verweerder beweert dat klager in het testament van mevrouw K-B staat, maar dat is een leugen.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Deze zaak betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Voor alle advocaten geldt dat zij partijdig zijn en in principe alleen de belangen van hun eigen cliënt hoeven te behartigen. Zij hebben veel vrijheid om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is, maar die vrijheid is wel begrensd. Advocaten mogen de belangen van de wederpartij niet onnodig of op een ontoelaatbare manier schaden. Zij mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen advocaten niet bewust onjuiste informatie verschaffen. Daarbij geldt dat advocaten er in beginsel van mogen uitgaan dat de informatie die zij van hun cliënt hebben gekregen juist is. Slechts in uitzonderingsgevallen zijn advocaten gehouden de juistheid van die informatie te controleren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken, opweegt tegen het nadeel dat zij aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klager heeft dit klachtonderdeel geenszins onderbouwd. Verweerder heeft ter zitting herhaald dat de heer K zijn cliënt is. De raad ziet niet in waarom dit onjuist of tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Klachtonderdeel a) is ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.3 De gewraakte alinea kan geen ander doel hebben gediend dan klager onder druk te zetten. In deze alinea worden rechten en weren voorbehouden die met weglating van de alinea niet vrijgegeven zouden zijn. De gewraakte alinea had achterwege gelaten dienen te worden. De raad volgt verweerder ook niet in zijn ter zitting gedane stelling dat de gewraakte alinea niet in verband staat met hetgeen verweerder daarvoor geschreven had. Immers, de gewraakte alinea wordt ingeleid door de mededeling dat klager goede nota moet nemen van deze bief. Dat klager door deze passage zich mogelijk niet daadwerkelijk geïntimideerd heeft gevoeld, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, doet er niet aan af dat verweerder zich heeft bediend van oneigenlijke middelen om klager onder druk te zetten. Het beroep van verweerder op diverse tuchtrechtelijke beslissingen slaagt niet, omdat in die zaken geen sprake was van een dergelijke koppeling of het gebruik van oneigenlijke middelen. Daarvan is hier wel sprake. Wel acht de raad het te ver gaan om daar het stempel van ‘chantage’ op te plaatsen, daargelaten dat een dergelijk oordeel is voorbehouden aan de strafrechter. Klachtonderdeel b) is gegrond.
Klachtonderdelen c) tot en met g)
5.4 De klachtonderdelen c) tot en met g) slagen niet. Wat betreft deze klachtonderdelen is verweerder binnen de aan hem toekomende vrijheid gebleven om de belangen van zijn cliënt te behartigen. Vooropgesteld wordt dat de brief van 12 juni 2024 verweerders eerste verzoek is aan klager om het geld terug te betalen. Als klager het met de inhoud van die brief niet eens was, dan kon hij daar inhoudelijk op reageren. Klager kon dan feitelijke of juridische onjuistheden rechtzetten. Voor zover in de brief inderdaad feitelijke of juridische onjuistheden stonden betekent dit niet dat verweerder reeds daarom tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Het is niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen, maar partijen dienen die discussie zelf te voeren al dan niet met tussenkomst van de civiele rechter. Klachtonderdelen c) tot en met g) zijn ongegrond.
Klachtonderdeel h)
5.5 Verweerder heeft ter zitting verklaard de brief van zijn cliënt te hebben ontvangen en dat hij, mede gelet op de in de brief genoemde video-opname, geen aanleiding had om te twijfelen aan de juistheid van de informatie die hij van zijn cliënt had ontvangen. Gesteld al dat de handgeschreven brief van 6 juni 2024 van A tot en met Z vervalst was, dan is in deze tuchtprocedure niet komen vast te staan dat deze valsheid bekend was bij verweerder en in het verlengde hiervan dat deze aldus welbewust daarvan gebruik heeft gemaakt. Klachtonderdeel h) is ongegrond.
Klachtonderdeel i)
5.6 De raad heeft ter zitting vastgesteld dat klager inderdaad niet is opgenomen in het testament van mevrouw K-B, maar in het testament van de cliënt van verweerder, de heer K. Dat heeft verweerder ook zo vermeld in zijn brief van 12 juni 2024. Van een leugen is dus geen sprake, maar dit berust op een onjuiste lezing van de brief door klager.
5.7 Voor zover klager ook bedoeld heeft om als klacht naar voren te brengen dat verweerder in zijn brief ten onrechte heeft gesteld dat zijn cliënt bij het overlijden van zijn echtgenote het huis zou moeten verkopen, heeft verweerder ter zitting erkend dat dit mogelijk een onjuiste lezing van het testament zijnerzijds is. De raad ziet daarin evenmin een tuchtrechtelijk verwijt. Ook op dit punt geldt dat partijen hierover in discussie kunnen treden en de kwestie al dan niet aan de civiele rechter kunnen voorleggen. Klachtonderdeel i) is ongegrond.
Conclusie
5.8 De raad zal klachtonderdeel b) gegrond verklaren. De klacht is voor het overige ongegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager met oneigenlijke middelen onder druk te willen zetten door expliciet te benoemen dat hij namens zijn cliënt het recht voorbehoudt om een journalist en hypotheekverstrekkers te informeren over de kwestie.
6.2 Verweerder heeft ter zitting verzocht om, mocht de raad vanwege de bewuste passage tot een gegrondverklaring komen, aan hem geen maatregel op te leggen. Hij heeft er in dat verband op gewezen dat hij slechts één enkele brief heeft verstuurd. Er was geen sprake van een serie van brieven of een campagne tegen klager. Verweerder acht het wrang en onredelijk als hij daarvoor een maatregel opgelegd zou krijgen, omdat hij het niet dusdanig heftig acht dat het een maatregel rechtvaardigt.
6.3 De raad acht het invoelbaar dat verweerder het wrang voelt een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd te krijgen voor een passage uit een brief waarop hij inhoudelijk nooit reactie heeft gekregen van klager. Dat doet er echter niet aan af dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door die passage op te nemen in zijn brief. De raad acht het opleggen van de maatregel van een waarschuwing voldoende passend om de in artikel 46 van de Advocatenwet gestelde norm te herstellen. De raad overweegt daarbij dat een waarschuwing de lichtste maatregel is die de tuchtrechter kan opleggen en bedoeld is voor geringe schendingen van de hiervoor genoemde norm. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waarom geheel zou moeten worden afgezien van het opleggen van een maatregel.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.


BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.4;


Aldus beslist door mr. H.F.R. van Heemstra, voorzitter, mrs. M.M. van Wijk en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2025.